Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers
(1973)–Klaus Beekman, Mia Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||
Over een kus en een kerkOp 26 juni 1969 brengt de jury voor de toekenning van de P.C. Hooftprijs-1968 advies uit aan minister Marga Klompé van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. De leden van de jury, bestaande uit H.A. Gomperts (voorzitter), J. Bernlef, R. Campert, D. Hillenius, A. Kossmann, A. Morriën, A.S. Wadman en H.J. Michaël (sekretaris), zijn het er in meerderheid over eens om Reve ‘op grond van zijn gehele proza-oeuvre’ voor te dragen ter bekroning met deze Staatsprijs voor Letterkunde. Aan superlatieven ontbreekt het de jury niet. Zo schrijft zij in haar rapport over de novellenbundels Vier wintervertellingen en Tien vrolijke verhalen: ‘Onovertroffen in onze letteren is Van het Reve's uitbeelding in vele van deze verhalen van eenzame, overgevoelige jongens met een door de werkelijkheid beknot fantasie-leven’ (Gomperts, e.a., p. 34). De minister aanvaardt het voorstel van de jury en op 26 augustus 1969 reikt zij Reve in aanwezigheid van vele genodigden de prijs persoonlijk uit op het Muiderslot, waar staatssekretaris Cals Reve eens voor pornograaf had uitgemaakt. Reve verkeerde in de veronderstelling dat ook Carmiggelt bij de plechtigheid aanwezig was. Deze laat hem echter weten dat hij onmogelijk kon komen, waarop Reve reageert met het volgende briefje: ‘Weet je wat het krankzinnige is? Dat ik je op het Muiderslot achter in de zaal zag zitten. Ik dacht: hoe komt de onderste helft van zijn kop zo dik? Maar met dit soort dingen richt je niets uit’ (Kronkel). In haar toespraak zegt de minister verheugd te zijn dat Reve gehoor heeft kunnen geven aan haar uitnodiging. Hij had haar namelijk laten weten dat hij sukkelde met malaria, overgehouden uit zijn Indische tijd, wat zijn komst onzeker maakte (Klompé, p. 35). Haar toespraak komt erop neer dat zij vertrouwen heeft in Reve's oprechte bedoelingen waar het zijn kunstenaarschap en zijn religieuze opvattingen betreft. | ||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||
Ook Reve houdt een toespraak. Daarin zegt hij de minister en de jury dank voor het in hem gestelde vertrouwen. Zijn dankwoord zou de dag na de prijsuitreiking in diverse kranten en in 1971 onder de titel God & de kunst in Vier pleidooien worden afgedrukt. Reve's toespraak lokt nogal heftige reakties uit, maar daarover later meer. Aan het slot van de bijeenkomst vallen de ‘burger-schrijver’ en de minister elkaar in de armen. Deze omhelzing wordt op de gevoelige plaat vastgelegd en de volgende dag siert deze foto menige voorpagina. De kus, alsook de toespraak van de minister, leidt tot protesten. Het gedrag van de minister zou hebben getuigd ‘van een sterk demonstratief optreden ten gunste van deze schrijver’. Zij had geen rekening gehouden met de afkerigen van diens werk. Voor het Tweede-Kamerlid Harmsen (groep Harmsen) aanleiding om de minister hierover schriftelijk vragen te stellen. In haar antwoord wijst zij deze kritiek echter van de hand.
Op 23 oktober 1969 verzorgt de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in samenwerking met de vpro een tv-programma ter ere van de P.C. Hooftprijs-winnaar. De show is door Reve zelf samengesteld en wordt uitgezonden vanuit de Amsterdamse Allerheiligste Hartkerk, waarover in De tijd van 23 oktober staat te lezen: ‘Vondelkerk net de Dom van Keulen, maar dan gemaakt door invalide mijnwerkers.’ Gezeten tegen de achtergrond van een drieluik vol heiligen en omgeven door tv-kamera's slaat Reve het Fellini-achtige gebeuren met welgevallen gade. Voor hem treden op: een jongleur, een bas-bariton, een goochelaar, een akrobaat op een geamputeerde fiets, de Muziekverenigingen Tot Aangenaam Verpozen en Nuttige Uitspanning, alsook de Zangeres Zonder Naam, die hierover een maand later vertelt: ‘Van het Reve was zeer vereerd dat ik voor hem wilde zingen. Hij kon van ontroering bijna niet spreken toen wij voor het eerst kennis maakten. Hij zei te genieten van mijn oprechtheid. Ik gaf hem een grote ingelijste kleurencover met opdracht. Tijdens de repetities zette hij die cover op het Maria-altaar. Het was zijn speciale wens dat ik in het programma het Liedje van de Vlieger zong. Dat gaat over een jongen, die | ||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||
een gouden ansichtkaart aan de staart van zijn vlieger bindt om die naar zijn moeder in de hemel te kunnen sturen. Na de uitzending kwam Van het Reve naar mij toe. De tranen biggelden over zijn wangen. Hij zei tegen mij: God zegene u.’ In het door Hans Keller en H.A. Gomperts in datzelfde programma afgenomen interview doet Reve uitspraken over de kerk en de paus als: ‘De katholieke kerk is een poppenkast en in een poppenkast hoort een Jan Klaassen.’ Dit soort uitspraken, benevens het circusachtige gebeuren in een katholieke kerk, shockeert de gelovigen. De gevolgen blijven dan ook niet uit. Het regent ingezonden brieven bij de dagbladen en boze telefoontjes bij de vpro. De muren van de Allerheiligste Hartkerk worden beklad; met reuzenletters heeft men erop gekalkt: ‘Ezelskerk’ en ‘flikker-kerk’. De kerkelijke autoriteiten weten niet goed wat ze ermee aan moeten. Erg verheugd tonen zij zich in elk geval niet. Kapelaan Meershoek meent: ‘De Heer is opnieuw gekruisigd.’ Mgr. Zwartkruis wast zijn handen in onschuld en deelt de pers mee dat hij geen toestemming heeft gegeven voor de happening in de Vondelkerk en dat de huldiging beter in een moderne kerk had gepast. Pastoor Wortmann, die de kerk voor de huldiging had| afgestaan, |verontschuldigt zich bij zijn gekwetste parochianen. Een groep verontruste katholieken tenslotte plaatst een advertentie in verschillende dagbladen met een oproep aan de katholieken van Amsterdam om op het Begijnhof te bidden voor eerherstel na ‘misbruik’ van de kerk.
Toch had het optreden van Reve ook zijn zonnige kanten. Zo zag de vpro zijn ledental en Reve de verkoop van zijn boeken stijgen. Meldde De telegraaf op 25 oktober naar aanleiding van de show: ‘Nog geen run op de boekhandel’, op 13 november heet het in Het vrije volk: ‘Boeken van Van het Reve vliegen de deur uit’, en een dag later in Trouw: ‘Van het Reves werk bijna uitverkocht.’ Hopper had van Distriboek een opgave gekregen van het totaal aantal verkochte boeken van Reve in de tien dagen voor en de week na de tv-uitzending. Het bleken er 1666 te zijn, terwijl er in een willekeurige andere maand 666 boeken van Reve de deur uitgingen. | ||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||
Bepaald niet iedereen was slecht te spreken over de show. Een NOS-enquête wees uit dat 42% van de kijkers positief en 41% negatief reageerde, terwijl 17% zowel goede als slechte kanten aan het programma ontdekte. En bij de ongeveer 370 brieven die Reve tussen 24 oktober en 10 november over de uitzending ontving, bevonden zich maar enkele negatieve. De reakties van de inwoners van Greonterp en Blauhuis - ‘Zijn boeken begrijpen we niet, maar het is een goede buur’ - lopen sterk uiteen. Die van een aantal anti-Revisten, zoals Mulisch en Wolkers, zijn eenduidig afwijzend. Hermans zei over Reve's tv-optreden: ‘Ik vond de uitzending ontwapenend, maar niet overtuigend. Als zij dat wèl was geweest, zou ik de volgende dag katholiek geworden zijn! Ik ben trouwens vanaf het begin blij geweest dat hij de P.C. Hooftprijs heeft gekregen. Dat heeft mij - er was aarzeling of ik hem zou krijgen of Van het Reve - enorm veel onaangename publiciteit bespaard. Ik ben daarvoor zeer dankbaar’ (anoniem). Hermans vonnist hier een erg mild oordeel over Reve. Dat is wel eens anders geweest. Zo merkte hij over Op weg naar het einde op: ‘Ja, het was een verbetering na die tien droevige of vrolijke verhalen. Maar nu met die nieuwe brieven [= Nader tot u] ben ik bang dat het een soort Justus van Maurik of de oude heer Smits wordt’ (Van Tijn). Van een gewijzigde visie op Reve geeft ook Vestdijk blijk. Na lovende besprekingen van De avonden en Werther Nieland laat Vestdijk zich in een interview met Theun de Vries nogal bitter uit over de nieuwe Reve: ‘De man is zeker goed begonnen, ik had na De Avonden veel fiducie in hem. Maar sinds hij zich te buiten gaat aan zijn “zendbrieven” en vooral nadat hij zich heeft laten bekeren tot het Katolicisme... nou ja! Eenvoudig niet meer diskutabel’ (p. 85). In een kommentaar hierop zegt Reve dat men Vestdijks hatelijkheid moet zien in het licht van diens eigen verlangen om katholiek te worden. Omdat Vestdijk de jaarlijkse kerkelijke bijdrage te hoog vond, zag hij er echter maar van af (Schmidt). Evenals Hermans en Vestdijk heeft Kousbroek weinig op met het recente werk van Reve, terwijl ook hij het vroegere werk - De avonden, | ||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||
Werther Nieland, De ondergang van de familie Boslowits - een warm hart toedraagt. Kousbroek laat zijn afkeer van het latere werk van Reve duidelijk uitkomen in zijn parodie op het dankwoord dat Reve uitsprak op het Muiderslot. Noch met het jury-rapport, noch met God & de kunst kon Kousbroek vrede hebben. Getuige zíjn Dankwoord ergert Kousbroek zich aan de zucht naar succes van Reve, de kommercialiteit, het konformisme, het belachelijk maken van Indiërs, en vooral het zich beroepen op de romantisch-dekadente traditie met mystiek-religieuze inslag. Reve schrijft op de flap van Nader tot u: ‘Ik ben geen nihilist, magies realist, neo-realist of naturalist, maar sta, met reeds een duidelijk mistieke inslag, ongeveer op de grens tussen de Romantiek en de Decadentie.’ In interviews neemt hij hetzelfde standpunt in: ‘Vroeger geloofde ik in alle ernst, ook misleid door de kritieken, dat ik een naturalistisch auteur was, strevend naar een klassieke vorm. Maar daar is niks van waar. Ik ben door en door romantisch, romantisch-dekadent’ (Poll). En in het door Kousbroek geparodieerde dankwoord stelt Reve nogmaals nadrukkelijk: ‘Ik ben, van mijn vroegste jeugd af, voorbestemd geweest een romantisch-decadent prozaschrijver en dichter te worden in een land, waar noch de Romantiek, noch de Decadentie ooit gebloeid hebben, laat staan een traditie hebben kunnen vormen. Zeker, er zijn romantisch-decadente auteurs, zeer grote zelfs, in de Nederlandse literatuur geweest, zoals Louis Couperus en Jan Slauerhoff, maar ze zijn goeddeels vergeten, en het is tevens niet toevallig, dat beiden een groot deel van hun leven buiten ons land hebben doorgebracht’ (Vier pleidooien, p. 53-54). Kousbroek daarentegen meent in zijn parodie dat, toen Reve De avonden schreef, hij waarlijk grote literatuur produceerde, maar, zo meent de als Reve vermomde Kousbroek: ‘In die tijd beriep ik mij ook nog niet op religieuze mystiek, maar op Multatuli, Nescio en Céline. Vooral Céline, die noemde ik toen nog als degene die mij het diepst beïnvloed had. Sedertdien ben ik wijzer geworden: Céline, dat was iemand die gevreesd en gehaat werd. Nu beroep ik mij op datgene wat het meest tegengesteld is aan Céline: de romantisch-decadente traditie met mystiek-religieuze inslag. | ||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||
‘Niet overigens’, vervolgt Kousbroek zijn parodie, ‘dat ik daar in werkelijkheid veel mee gemeen heb: de grote schrijvers uit de romantisch-decadente traditie waren onvermoeide werkers met een reusachtig oeuvre, zoals Proust en Couperus, en daarbij meestal dandies en estheten met een enorme eruditie omtrent kunst en kunstgeschiedenis. Alleen al van de alimentaire idealen die ik er op na houd, van het genre rauwe gesneden kool eten uit een krant, zou een romantisch-decadente schrijver van zijn stoel vallen. Maar het is in feite dan ook niet de romantisch-decadente traditie, waaraan ik steeds meer ben gaan toegeven, maar de burgerlijk-sentimentele traditie. Dat lijkt er heel in de verte een beetje op, maar het heeft o.a. het voordeel dat het, zeker in ons land, in grotere kring geapprecieerd wordt’ (p. 33-34). Dat Reve weinig met de romantisch-dekadente traditie met mystiek-religieuze inslag gemeen heeft, omdat de omvang van zijn oeuvre te gering is, hij zich geen veelbelezen estheet of dandy kan noemen en te veel publieke belangstelling ondervindt, is een dubieuze stelling. Het is namelijk zeer de vraag of dit wel de (voornaamste) kenmerken van een romantisch-dekadent kunstenaarschap zijn. Er zouden heel wat andere kenmerken zijn op te noemen, waaraan Reve wel beantwoordt: het hyperindividualisme; de voorkeur voer het kunstmatige; het poseurschap; de ironie; de aandacht voor het ‘afwijkende’: homoseksualiteit, sadisme, pathologie; de preokkupatie met het vergankelijke; de pessimistische visie op zijn tijd; de botsingen met zijn omgeving, eindigend in een handgemeen of in een proces; en ga zo maar door. Op verschillende van deze aspekten heeft Jürgen Hillner reeds gewezen in zijn artikel Ich bin ein romantischer, dekadenter Autor, gepubliceerd in het extra Van het Reve-nummer, dat Dialoog ter ere van de P.C. Hooftprijs-winnaar uitgaf. Hetzelfde artikel treft men ook aan in de NRC van 23 augustus 1969, maar het gaat in deze krant vergezeld van een schrijven van Reve aan Peter van Eeten, waaruit blijkt hoezeer de auteur er prijs op stelt een romantisch-dekadent kunstenaar genoemd te worden. | ||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||
Greonterp, Post Oudega W., Friesland.
Zeer geheim
Aan de Redaksie Letteren van de
Beste Peter,
Op 26 Augustus houd ik op het Muiderslot een eenvoudige toespraak, nadat ik van de Minister, mejuffrouw Klompé, de nog steeds diep geheime Prijs, etc. Nu zou Jürgen Hillner graag op diezelfde dag, als aanvulling van het nieuwsbericht, een artikel over mijn werk willen plaatsen in jullie veelgelezen blad. Ik ben daar zeer voor geporteerd, want het wordt een artikel dat zin heeft, & dat mij eindelijk eens indeelt in de Romantiek & de Decadentie. Ik zou het dus zeer op prijs stellen indien jullie, op mijn aanbeveling vertrouwend, Hillner op die dag ruimte geeft. Hij kan op tijd werken & zich aan een opgegeven lengte houden. Zijn adres is: Hemdijk 8, Westhem, Friesland, telefoon (05157) 9382. Jürgen Hillner is een man van grote eruditie & ervaring, die magnifiek beknopt werk, zonder gelul, aflevert. Als je deze briet ontvangt, ben ik al op weg naar Vesc. Heel veel liefs van kunstbroeder & burger-schrijver
GerardKvanhetReve (Gerard Kornelis Franciscus Markies van het Reve)
Aan Kousbroeks zijde staat Veenstra. Ook hij kan, blijkens zijn artikel The greatest show in church, in Reve geen romantisch-dekadent kunstenaar ontdekken. Reve zou namelijk niet aan het begin van een overgangsperiode staan, waarvoor de term ‘decadentie’ wordt gereserveerd, | ||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||
maar aan het eind ervan, wat men met de term ‘camp’ aangeeft: ‘Camp is achteruitkijken vanuit een levensgevoel dat voorwaarts is gericht en camp is daarom ook niet ouderwets, maar akteert het ouderwetse’ (p. 52) en: ‘De campkunstenaar is op zijn plaats en met zijn uitzicht ook vrijwel altijd een ironisch akteur met de dood in de schoenen’ (p. 53). Ook Donner ziet in Reve een ironikus, maar hij brengt dit in verband met de Duitse Romantiek, terwijl ook Komrij in zijn bespreking van De taal der liefde de ironie als kenmerk van de Romantiek beschouwt. Donner schrijft: ‘De ironicus heeft als een van zijn belangrijkste kenmerken “het pronken met andermans veren”. Hij citeert graag en veel en dan nog liefst indirekt. Dit knipoogje naar het publiek is een van zijn grote charmes. Van het Reve is niet zeer erudiet en daarom gebruikt hij tot dit doel de bijbel.’ Reve beperkt zich overigens niet tot de bijbel, waar het om citaten en toespelingen gaat. Het kan haast geen toeval zijn dat vrij wat citaten uit de werken van romantici stammen. ‘Ueber allen Gipfeln ist Ruh...’ in Op weg naar het einde (p. 19) en ‘Warte nur, warte nur’ in Nader tot u (p. 37) zijn beide afkomstig uit Goethe's Wanderers Nachtlied en Oscar Wilde's beroemde paradox voorin The picture of Dorian Gray: ‘All art is quite useless’, vindt men op diverse plaatsen letterlijk of geparafraseerd terug in De taal der liefde (p. 45, 60, 74). Van de Nederlandse romantici zijn vooral Van Deyssel en Slauerhoff te noemen. Van Deyssel, met wie Reve naast het poseurschap, het schrijven van grote aantallen brieven, het verwoed verzamelen van allerhande papieren en, naar Hazeu voor De taal der liefde heeft aangetoond, nog vrij wat ineer gemeen heeft, schreef in zijn tegen Netscher gerichte brochure Over literatuur (1886): ‘Ik houd van het proza, dat als een man op mij toekomt, met schitterende oogen, met een luide stem, ademend, en met groote gebaren van handen’ (p. 42-43). Bij Reve wordt dit in Op weg naar het einde: ‘Ik houd van een man, die als een stuk proza op me afkomt’ (p. 166). Over Slauerhoff zegt Reve tegen d'Oliveira: ‘Ik waardeer Slauerhoff heel erg, hij wordt nu trouwens herontdekt ook. De enige grote romantische dichter die we hebben’ (p. 175), en tegen Van Wilder: ‘Ik ben echt een kind van de Decadentie en voel me enigszins verwant met | ||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||
Slauerhoff. Ik ben een romanticus en een dekadent schrijver’ (p. 31). Reve citeert Slauerhoff in Op weg naar het einde. In de trein gezeten, ziet de ik-figuur ‘de Onbekende Opgejaagde Familie, die nimmer, behalve aan die “laatste smalle ree, van hout en zand”, vrede zal vinden’ (p. 72). En in dezelfde brievenbundel schrijft hij over zichzelf: ‘Op aarde niet en niet op zee.’ Ziehier, om bij het begin te beginnen, de waarheid die mij misschien wel vrij, maar geenszins gelukkig maakt. Ik heb het al heel lang vermoed, maar nu weet ik het zeker: dat ik nooit, waar ook ter wereld, en hoe oud ik ook zal worden, vrede zal vinden, alsook, dat ik nimmer enige streek of stad zal zien, die niet vermoeiend zal zijn van bekendheid, omdat ik alles, zonder uitzondering, reeds gezien zal hebben, zoals ik de stervenden en doden in het ziekenhuis in Londen al veel eerder gezien had, in Gezichten en dromen, jaren voor het lijfelijk aanschouwen’ (p. 137-138). In De taal der liefde heet het eveneens: ‘Wat was het toch, dat mij opjoeg, dat mij voortjoeg over de aarde, en nergens rust gunde?’ (p. 184). Al deze passages uit het werk van Reve gaan terug op de laatste strofe van het gedicht Het einde van Slauerhoff, waarin staat: Nu weet ik: nergens vind ik vree,
Op aarde niet en niet op zee,
Pas aan die laatste smalle ree
Van hout en zand.Ga naar voetnoot1
Signaleren Hermans, Vestdijk en Kousbroek een verschil tussen de vroege en de late Reve, het blijft verleidelijk om Reve's hele oeuvre onder één noemer te brengen. En wat is er dan makkelijker om te zeggen dat al zijn werk tot een internationale romantisch-dekadente stroming behoort omdat de schrijver dat nu eenmaal bij herhaling zelf beweert? Ruijs hoort tot degenen die zo ongeveer alle kenmerken van de zwarte Romantiek in het werk van Reve, het vroege zowel als het latere, meent te kunnen aanwijzen. Hoe Ruijs op de gedachte kwam ook het vroege werk van Reve te toetsen aan hèt boek over de zwarte Romantiek, Mario Praz' The Romantic agony, laat zich makkelijk raden. Over dit | ||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||
boek, dat Reve volgens Hanny Michaelis heeft verslonden (Dialoog, p. 9), vertelde Reve in een interview, dat hem bij het lezen van dit boek een licht was opgegaan: ‘Ik zag opeens dat mijn geschrijf over sex, drank, dood, graf, wreedheid en religie prima aansloot op een eerbiedwaardige literaire traditie van minstens twee eeuwen: die van de Romantiek. Ik sta ergens tussen de Romantiek en de Decadentie (dat zijn geen waardeoordelen, maar literaire termen), waarbij ik van de Romantiek de agressie heb, en van de Decadentie de dadenloze bespiegeling’ (Zaal/Van der Molen). Zo is de figuur van de Meedogenloze Jongen, waaraan Polak aandacht besteedt in zijn bijdrage aan het Dialoog-nummer ter ere van de P.C. Hooftprijswinnaar, de homoseksuele tegenhanger van La belle dame sans merci uit de Romantiek.
In zijn dankwoord bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs, hem toegekend voor zijn gehele proza-oeuvre, kijkt Reve terug op zijn leven en werk. Hij konstateert dat zijn kunstenaarschap ‘gekenmerkt wordt door felle strijd. Een strijd tegen de chaos binnen en buiten mij, om orde; een strijd tegen onbewustheid binnen en buiten mij, om bewustwording; een strijd tegen eigen en anderer onbegrip, om begrip, en; in eerste en laatste instantie: een strijd tegen eigen en anderer afwijzing, om erkenning’ (Vier pleidooien, p. 53). Die erkenning lijkt hij al lang te hebben gevonden als men afgaat op de bekroningen van zijn boeken. Maar wie zich de protesten tegen zijn werk en persoon in herinnering roept, moet vaststellen dat van een algehele erkenning geen sprake was. Reve verklaart dit uit zijn romantisch-dekadente levenshouding. In zijn dankwoord zegt hij hierover: ‘De romantisch-decadente schrijver is in Nederland nog steeds een toverbeest, een monster, een anomalie: hoe anders het krakeel te verklaren rondom mijn eerste boek De Avonden, in 1947, waarover enig zinnig literair oordeel eigenlijk nog steeds niet gegeven is, maar waaromheen wel terstond - zoiets kan inderdaad alleen in Nederland - drommen tegenstanders en voorstanders zich in slagorde opstelden; hoe anders een verklaring te vinden voor de kinderachtige en onnodige inhouding van de mij reeds toebedachte reisbeurs, in 1952; hoe anders | ||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||
het staatkundig rumoer te verklaren, eerst om mijn boek Op Weg Naar Het Einde in 1963, en later opnieuw om mijn boek Nader Tot U, in 1966; hoe anders de verbijstering te verklaren over mijn intrede, eveneens in 1966, in de Rooms-Katholieke Kerk, terwijl zulk een intrede toch voor een romantisch-decadent schrijver met een mystiek-religieuze inslag, in de Europese traditie eerder iets gewoons dan iets buitenissigs valt te noemen; en hoe anders een verklaring te vinden voor de ietwat dwaze en onze rechtsstaat eigenlijk onwaardige vertoning van mijn vervolging wegens vermeende godslastering?’ (Vier pleidooien, p. 54). | ||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||
Chronologische bibliografie van de huldiging in de Allerheiligste Hartkerk | ||||||||||||||||||
1969
| ||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||
1970
|