Kort Revier. Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers
(1973)–Klaus Beekman, Mia Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||
De Engelse periodeIn zijn Dagboek van een minor poet in Podium schrijft Hans van Straten in 1951: ‘Gerard Kornelis van het Reve werkt aan een nieuwe roman, Melancholia, die in Amerika moet worden uitgegeven. Hij schrijft het verhaal direct in het Engels. Het manuscript wordt gecorrigeerd door John Vandenbergh, die er, naar men zegt, niet meer dan 20 fouten per bladzij uithaalt’ (p. 146). Behalve Vandenbergh heeft ook James Holmes zich over de Engelse tekst gebogen. Melancholia is niet in Amerika uitgegeven; het is evenmin een roman geworden, maar wel een zeer omstreden novelle: ‘Lying on the wardrobe, he had tried in vain to masturbate a second time. Now he tried again, but perhaps owing to the chill that had seized him, he could not even attain an erection. His member, a while ago a magic wand of lust by means of which he could ascend over mysteriously tinted landscapes, dusky like old Italian pictures, now seemed to him a strange, damp organ hardly part of bis body, lying in his hand like a sore toe’ (p. 283). Dit is een van de gewraakte passages uit het verhaal. Hoewel het onwaarschijnlijk is dat Reve zich aan de kritiek heeft willen konformeren, ontbreekt de, ditmaal openlijke, erotiek hierin dus niet. En dat was immers het geweldige tekort dat volgens de kritici aan De avonden kleefde. Iedereen tevreden, denkt men dan, temeer daar de passages, waarin de hoofdpersoon Andree onaneert, een duidelijke funktie hebben: Andree, een onderduiker, wordt achtervolgd door de Duitsers en verstopt zich, om zijn belagers te misleiden, op een kast. De angst die hem in hoge mate parten speelt wordt, behalve door dreigende ‘tekenen’ en alom aanwezige geesten, prachtig geïllustreerd aan een gruwelijke droom waarin Andree zich bedreigd ziet door bizarre monsters. Deze angst roept hevige lustgevoelens bij hem op, die kulmineren in onanie, zoals onder andere in de geciteerde passage is beschreven. | |||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||
De bom barst vrijwel onmiddellijk. Nog in '51 krijgt Reve van een door het Rijk ingestelde jury, onder voorzitterschap van Victor E. van Vriesland, een reisbeurs toegekend voor de novelle Melancholia. De jury bestond voorts uit Jeanne van Schaik-Willing, G. Kamphuis, Johan van der Woude en A.H.M. Wijffels. Behalve Reve werden ook A.F. Coenen, W.F. Hermans en Adriaan van der Veen bedacht. Prompt komt een zeer klein, zeer verontrust volksdeel in beweging, met aan het hoofd de toenmalige staatssekretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Cals. De beurs wordt ingetrokken daar ‘het niet op de weg van de rijksoverheid ligt van enige aanmoediging, goedkeuring of onderscheiding te doen blijken ten aanzien van een werkstuk, tegen welks inhoud en strekking terecht bezwaren kunnen worden ingebracht’ (anoniem). Maar Cals haast zich mee te delen dat hij het oordeel van de jury omtrent de literaire kwaliteiten van de novelle respekteert. Hermans konstateert: ‘Gekakel in de kamers! Gemiauw in de machteloze Vereniging van Letterkundigen! Brieven, audiënties en moties! Resultaat: de Minister gaf iedereen gelijk, maar Van het Reve kreeg geen reisbeurs’ (Mandarijnen op zwavelzuur, p. 183). Niet alleen Hermans is perplex. Enkele verontwaardigde kritici scharen zich aaneen en wijzen erop dat het advies van de jury volstrekt is genegeerd en dat de door Cals gehanteerde kriteria verwerpelijk zijn, aangezien zij ‘niets, maar dan ook niets te maken hebben met de novelle als literair werkstuk, als kunstwerk, maar met moraal en ethiek’ (Stuiveling). Terecht wijst men op het gevaar van staatsbemoeienis bij het beoordelen van kunstwerken. Cals maakt het nog bonter. Bij een prijsuitreiking op het Muiderslot, datzelfde jaar, maakt hij Reve voor pornograaf uit en dat doet hij in de volgende bewoordingen: ‘De overheid, die het algemeen belang tot richtsnoer dient te nemen, heeft te waken tegen uitwassen, die kennelijk het algemeen welzijn, ook op geestelijk terrein, bedreigen en in strijd komen met de normen van openbare orde en goede zeden. Het ligt zeker niet op de weg van de overheid zodanige uitingen te bekronen of op welke wijze ook aan te moedigen’ (Boekje open, p. 100). | |||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||
Hermans verbaast zich over het uitblijven van een reaktie van Reve en windt zich op over het gebrek aan solidariteit van de mede-auteurs: ‘Op dat feest werd Van het Reve's bewonderaar Vestdijk gehuldigd, maar desondanks zei ook Vestdijk boe noch ba. Heel verstandig van Vestdijk: hij kreeg een literaire prijs’, aldus Hermans (Hollands maandblad, p. 5). Jaren later, als Reve zich ter gelegenheid van de uitreiking van de P.C. Hooftprijs wederom in het Muiderslot bevindt, refereert hij nog eens aan dit gebeuren: ‘De romantisch-decadente schrijver is in Nederland nog steeds een toverbeest, een monster, een anomalie (...); hoe anders een verklaring te vinden voor de kinderachtige en onnodige inhouding van de mij reeds toebedachte reisbeurs’ (Vier pleidooien, p. 54). Een zegsman van O., K. & W. doet er nog eens een schepje bovenop; hij meldt De telegraaf dat het weliswaar zeer ‘gezond’ is voor een schrijver om z'n blik in het buitenland te verruimen maar dat de overgrote meerderheid(!) van de bevolking hier heftig tegen zou protesteren (Boekje open, p. 100). Aan welk een ‘overweldigende’ belangstelling Reve's werk juist in deze periode onderhevig is, blijkt uit het voorgaande hoofdstuk: zowel De ondergang van de familie Boslowits, De laatste jaren van mijn grootvader als Werther Nieland zijn praktisch genegeerd. Het ingrijpen van Cals heeft vérstrekkende gevolgen. Van Vriesland distantieert zich van de kwestie omdat naar zijn mening de taak van de jury met het toekennen van de prijs beëindigd is. Maar Stuiveling stelt zich aan het hoofd van een komitee, door uitgever Van Oorschot in allerijl uit de grond gestampt. Leden van het komitee zijn Hoekstra, Binnendijk (een ex-leraar van Reve), Nijhoff, Vasalis en Gomperts. Binnendijk stelt zijn gironummer beschikbaar voor bijdragen, om Reve alsnog in staat te stellen naar het buitenland te vertrekken. Van Oorschot meent zich te herinneren dat er zo'n 400 gulden binnenkwam (Hopper). Jurylid Jeanne van Schaik-Willing staat de hele kwestie nog levendig voor de geest; aan Bibeb vertelt ze: ‘Ik zat in die jury voor de reisbeurzen. Hij had een verhaal ingestuurd over ervaringen bij het onaneren [!], voortreffelijk geschreven. Ik zei tegen Vic, die ook in de jury zat, het is een moeilijk geval. Het is het | |||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||
enige goede verhaal maar het is een beetje te... Hij zei, daar hebben wij niets mee te maken. Het enige wat telt is dat het een goed verhaal is. Ik zei, eigenlijk heb je gelijk. Mag ik het hem zelf vertellen? Nou dat mocht niet maar ik heb het gedaan. Ik zei, je moet je mond erover houden. Toen kwam opeens die brief, dat besluit van Cals. Ik ben toen allerlei mensen gaan opbellen om te proberen of we er nog wat aan konden doen. Het is in orde gemaakt. Hij heeft iets anders gekregen. Hij heeft nooit laten merken, dat hij het wist. Ik kon Cals toch ook begrijpen. Nee, het ging wel ver. Stel dat dat verhaal in de winkel lag met het manchet erom bekroond... Nee...’ De auteur zelf tenslotte neemt het niet langer. Hij doet zijn beklag in een brief aan Cals, later gepubliceerd in Boekje open (p. 102).
Edelachtbare Heer, Ondergetekende, Gerard Kornelis van het Reve, geboren te Amsterdam, 14 december 1923, wonende te Amsterdam, aan de Galerij 14, brengt hierbij ter kennis van U, Edelachtbare Heer, dat Zijne Excellentie, de Heer Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de Heer Mr. J.M.L.Th. Cals bij het uitspreken van een rede ter gelegenheid van het uitreiken van de P.C. Hooftprijs te Muiden op maandag 21 mei 1951, onder omstandigheden, die noodzakelijkerwijs publikatie ten gevolge moesten hebben, in een deel van zijn betoog uitlatingen heeft gedaan, door welke ondergetekende zich in hoge mate aangetast voelt in zijn eer en goede naam; dat Zijne Excellentie bij die gelegenheid - volgens hierbij gevoegde krantenknipsels - het volgende heeft opgemerkt: ‘De overheid, die het algemeen belang tot richtsnoer dient te nemen, heeft te waken tegen uitwassen, die kennelijk het algemeen welzijn, ook op geestelijk terrein, bedreigen en in strijd komen met de normen van de openbare orde en goede zeden. Het ligt zeker niet op de weg van de overheid zodanige uitingen te bekronen of op welke wijze ook aan te moedigen’; dat deze zinsneden werden gebezigd uitsluitend in verband met en naar aanleiding van het niet opvolgen van het advies ener jury tot toekenning | |||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||
van een reisbeurs aan ondergetekende op grond van een aan deze jury ter beoordeling voorgelegd werk van letterkunde van ondergetekende; dat derhalve Zijne Excellentie van ondergetekende en zulks zonder enige noodzaak heeft beweerd dat ondergetekende een werk van letterkunde heeft vervaardigd, dat kan worden beschouwd als een uitwas, die kennelijk het algemeen welzijn, ook op geestelijk terrein, bedreigt en in strijd komt met de normen van de openbare orde en goede zeden; dat deze uitspraak duidelijk de perken van het redelijke en geoorloofde verre te buiten gaat, terwijl onder meer het voorzienbaar gevolg hiervan zal zijn dat ondergetekende bij het lezend publiek hier te lande bekend zal komen te staan als een vervaardiger van letterkundig werk, dat het algemeen geestelijke welzijn, de goede zeden en de gevestigde rechtsorde ondermijnt; weshalve ondergetekende zich genoopt voelt bij U, Edelachtbare Heer, een klacht in te dienen met verzoek tot vervolging tegen Zijne Excellentie, de Heer Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de Heer Mr. J.M.L.Th. Cals te 's-Gravenhage. hetwelk doende enz.
Naar aanleiding van deze aanklacht drukte De telegraaf onder de titel Ons jongetje het volgende kommentaar af: ‘De heer Simon van het Reve heeft een klacht tegen de staatssecretaris van O.K. en W. de heer Cals ingediend en betering van eer en goede naam verlangd. De heer Cals heeft de geschriften van de heer Van het Reve onzedelijk genoemd. Wij geloven, dat de heer Cals ongelijk heeft. Aan het begrip onzedelijk verbindt men het kenvermogen van wat zedelijk is. Ieder, die jonge kinderen heeft, weet dat deze een tijd lang behagen scheppen in het gebruik van vieze woorden, en het ginnegappen daarover. Het is de taak van de opvoeders hun dit af te leren. Aan de literator Simon van het Reve is die taak niet welbesteed geweest. Hij verkeert nog altijd in het prae-puberteitsstadium van vieze woorden met genoegen te schrijven. Met onzedelijk heeft dit niets te maken. Daarvoor is de heer S. van het Reve blijkbaar nog niet oud genoeg. Dat een jury zijn geschriften voor een staatsprijs aanbeval is een bewijs des te meer, dat tussen kinderlijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||
en kinds verband bestaat’ (Boekje open, p. 101). Onze bladen wisten er toen al raad mee.
Het eerste deel van Melancholia verschijnt in het mei/juni-nummer van Podium.Ga naar voetnoot1 In datzelfde nummer publiceert Hermans een fragment uit Ik heb altijd gelijk, waarin hoofdpersoon Lodewijk Stegman zich wat minder vleiend uitlaat over het katholieke volksdeel. Hierop zullen wij nog komen te spreken bij Commissaris Fennedy. Het nummer van Podium wordt in beslag genomen. Ritter ziet desondanks kans om aan de novelle een bespreking te wijden. Hij is niet tevreden: ‘Het is in zijn opzet en strekking cynisch, vervuld van levenshaat en nihilisme en wij gevoelen er een bepaald behagen in van den schrijver, om zich aan viezigheid te verlustigen’ (p. 190). Theun de Vries verloochent zijn ideologische opvattingen niet: ‘Het is een novelle, die, beurtelings sadistisch gekweld en zelfkwellend, met welgevallen en met afgrijzen, de uiting van een bepaald sexueel lijden schildert. Het is een verhaal, dat de eerlijkheid heeft van een openstaande pleedeur of de zieke smakeloosheid van de exhibitionist, die argeloze vrouwen overvalt. Het is een stukje zelfmoord van de literatuur. Het is Amerikanisme.’ Willems heeft een wat nuchterder kijk op de zaak. Hij konstateert dat de schrijver en de goede zeden weliswaar kortsluiting maken, maar dat dit slechts betreurenswaardig is voor de goede zeden, ‘aangezien het hier een zeer bekwaam schrijver betreft’. Melancholia was overigens niet Reve's eerste poging om in het Engels te schrijven. Hanny Michaelis memoreert: ‘Gerard schreef al in het Engels vóórdat hem die reisbeurs was geweigerd. 't Was een onmogelijke opdracht dat wist ik allang maar hoe kon je iemand daarvan terug houden. En Gerard nog wel’ (Dialoog, p. 9). Het schrijven in het Engels diende om ‘de literair onvruchtbare periode’ te overbruggen. In het Gesprek met Van het Reve (Tien vrolijke verhalen) vertelt de auteur hierover: ‘Het is een uiterst nuttige opgaaf met een nieuw, kleiner vocabulair te moeten werken. Men moet zich meer | |||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||
rekenschap geven, en schrijft niet zo gauw onzin. Het bevalt mij goed. Men behoudt door het gebruik van de andere taal, flink afstand tot het onderwerp’ (p. 22). De rel rond de reisbeurs doet de deur dicht. Reve besluit nog uitsluitend in het Engels te schrijven ‘in order to escape provincialism’. Hermans is een van degenen die Reve's verdediging, bij diens onstentenis, ter hand neemt. Dit besluit alleen al is voldoende voor een daverend hoongelach. Theun de Vries schrijft over deze ‘kwajongensstreek’ in De waarheid: ‘...het meest melancholische er van, uit een oogpunt van kunst tenminste, ligt misschien wel in het feit dat een Nederlandse schrijver zijn moedertaal, om een verbolgen gril, van zich stoot en in een willekeurige vreemde taal gaat schrijven.’ Om zijn drieste voornemen kracht bij te zetten, vertrekt Reve met echtgenote Hanny Michaelis naar Engeland. Eenzelfde reis onderneemt de hoofdpersoon uit Lof der scheepvaart (Tien vrolijke verhalen). De ikfiguur vertelt hierover: ‘Vijf jaar geleden, aan het einde van de winter, begon ik mij op te maken voor mijn eerste expeditie naar Engeland. Ik had in de King James vertaling zowel als in die van de Watchtower Bible & Tract Society gestudeerd, en verder kennis genomen van The American Language van H.L. Mencken, van Sexual Behavior in the Human Male van Kinsey, Pomeroy en Martin, van The Golden BowGa naar voetnoot1 van Sir James Frazer en van The Varieties of Religious Experience van William James. Wie een doel voor ogen heeft, schrikt nergens voor terug. Het was mij evenwel duidelijk geworden dat een rechtstreeks contact met de gesproken taal noodzakelijk was’ (p. 145). Naast een diepgaande bestudering van de Bijbel legt Reve zich toe op de bestudering van Lagerhuisverslagen. Tussen 1952 en 1957 woont hij lange tijd in Engeland. Als verpleger in een neurologisch ziekenhuis tracht hij aan de kost te komen. In '55 wordt hij door de British Council in staat gesteld om in Londen een tienweekse kursus te volgen van de British Drama League. De keren dat Reve zijn gezicht in Nederlandse schrijverskringen laat zien, is jolijt troef; op het boekenbal worden grappen gemaakt als: | |||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||
‘Goedenavond dames, en heren. Good evening mr. Van het Reve’ (Vinkenoog). In de lente van 1954 verschijnt de eerste Engelstalige publikatie in The Paris review, een tijdschrift, geredigeerd door in Parijs wonende Amerikanen. Het verhaal is getiteld The acrobat.Ga naar voetnoot1 De redaktie van het blad vindt het een van de beste verhalen die zij ooit heeft ontvangen. Gossamer, in de Nederlandse vertaling Herfstdraden geheten, volgt anderhalf jaar later in hetzelfde tijdschrift.Ga naar voetnoot2 Reve zelf vindt het een bijzonder mooi verhaal: ‘Dat [verhaal] vind ik erg mooi en obsederend en hallucinerend van kompositie ook helemaal. Dat is typisch, daar kun je wel die zo geëiste drieledige struktuur in zien. Begin thuis, middenin die tocht, eind weer thuis. Eind goed, al goed’ (d'Oliveira, p. 158). Aangevuld met The Winter en The Foreign Boy (vertaald als De vacantie), verschijnt tenslotte in 1956 Reve's eerste Engelstalige boek The acrobat and other stories bij uitgever Van Oorschot. Ondanks Reve's lange afwezigheid blijkt de ‘vunzige’ novelle Melancholia in het geheugen der kritici gegrift. De Amsterdamse uitgever en de keuze van het tijdschrift geven aanleiding tot schampere opmerkingen: de Engelsen moeten hem niet, daarom moest hij bij Amerikanen gaan leuren met z'n werk en bracht een Nederlandse uitgever het boek uit (Schuchart). Hertog daarentegen is bedroefd: ‘Welke redenen G.K. van 't Reve ook bewogen hebben om van taal te veranderen en hoe men hierover ook moge denken, deze verandering betekent een verlies voor de Nederlandse letterkunde, tenzij de auteur zijn in het Engels geschreven werk zelf in het Nederlands wil overbrengen.’ Behalve de wijze van publiceren moet in de eerste plaats het ‘steenkool’-Engels van dit ‘nare’, ‘verschrikkelijke’ boek het ontgelden. ‘Het is ontzettend slecht Engels, en het gaat voor driekwart over oerhollandse toestanden’, beweert Hawinkels met klem (p. 61). Kollega Schuchart beijvert zich om dit te illustreren aan de hand van citaten, waarvan er hier één: ‘It's certainly not something for me’; helaas inderdaad treffend. | |||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
Een aantal Engelse kritici denkt hier anders over: ‘The English is correct and clear’, meent Carter, en Stephen Bone verklaart in Vrij Nederland dat Reve's ‘gedurfd’ besluit om van taal te veranderen een geslaagde poging genoemd mag worden. Niet alle Nederlandse kritici delen de wat bittere mening van Hawinkels en konsorten: ‘Van het Reve heeft kennelijk leren denken, fantaseren, voelen in het Engels’, schrijft Van der Plas. Een groot deel van de kritieken wordt opgeëist door kommentaar op Reve's gebruik van het Engels. Daarnaast besteedt men opvallend veel aandacht aan Reve's schrijftrant, die afwisselend sober, zakelijk en kaal genoemd wordt: ‘Geen Engelsman zou iets hebben kunnen schrijven dat zo volkomen ontdaan is van toespeling, idioom en cliché, dan dank zij een volkomen uitputtende inspanning. Voor een vreemdeling [= niet-Engelsman] is deze naakte schrijftrant misschien iets makkelijker; niet kan worden ontkend het doeltreffend gebruik ervan door Van het Reve’ (Bone). Wat mismoedig konstateert Bone dat Reve de Engelse taal kennelijk niet liefheeft. Niet alleen vakmanschap en noeste arbeid liggen ten grondslag aan Reve's sobere, kompakte schrijftrant. Zowel Vestdijk als Gomperts wijzen (dan al!) op de psychische noodzaak hiervan, immers, de chaos moet met alle mogelijke middelen bestreden worden. Volgens beide kritici brengt deze soberheid een geweldige spanning teweeg in de verhalen. Of deze ook als zodanig bij iedereen overkomt is moeilijk te zeggen. Carter heeft er enige moeite mee: ‘(but) it is hard to write vividly of boredom without being boring’ (p. 108). Ongetwijfeld omdat de details minder ‘vulgair’, ‘schaamteloos’ en ‘goor’ zijn dan in De avonden is dit aspekt bijna geheel aan de aandacht ontsnapt. Een enkeling ergert zich aan de funktieloosheid van de observaties, maar het merendeel ziet ze als noodzakelijk. Reve heeft: ‘Het volkomen vermogen tot inleven tegelijk met een volkomen kalmte en “afstand”, wat zijn proza een zo vaste, klassieke toon geeft. Nergens moeten zijn verhalen ook op gang gehouden worden door sfeermakerij, zij verlopen door de onverbiddelijke gang der gebeurtenissen, hoe klein die op zichzelf ook zijn. Goed, zeer goed!’ (Lehmann). | |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
Zowel Melancholia als The acrobat and other stories sluit direkt aan bij het vroege werk van Reve; door mensen als Gomperts, Vestdijk en Roegholt wordt deze relatie met een enkel woord aangeduid. Menig kritikus heeft zich bij het debuut van de jonge, veelbelovende auteur beijverd om de meest uiteenlopende soort- en lotgenoten (Piet Paaltjens, Netscher, Van Deyssel, Hildebrand etc.) aan te dragen. Vestdijk wijst evenals Hermans bij De avonden op de overeenkomst van Reve's werk met dat van James Joyce. The acrobat, zo meent hij, vertoont een treffende overeenkomst met The dubliners, zowel kwa stijl (zakelijk en elegant), zin voor detail, als psychologie. Deze overeenkomst geldt dan, onzes insziens, vooral de eerste verhalen uit The dubliners. Tijd-, plaats- en geldgebrek nopen ook in '56 vele recensenten ertoe bij de bespreking van een boek onmiddellijk de flaptekst ter hand te nemen. In het beste geval is deze dan nog herschreven. En zo ontdekt de ijverige literatuurvorser maar zelden een originele visie. De verhalen The acrobat en Gossamer krijgen de meeste aandacht. Van beide zijn zelfs korte analyses te vinden (Lehmann, Vestdijk). Gewezen wordt op de pogingen van de hoofdpersonen om aan de (verhaal)werkelijkheid te ontsnappen: ‘Van het Reve's hoofdpersoon is gewoonlijk niet opgewassen tegen de chaos, die de onvolwassenheid in een excessieve vorm vertegenwoordigt’ (Gomperts). Steeds blijkt inderdaad dat de hoofdfiguur volstrekt gespeend is van ieder zelfvertrouwen en aanpassingsvermogen. Mede daardoor heeft de konfrontatie met de vaak gruwelijke werkelijkheid een geweldige vrees ten gevolge. Deze angst wordt in de vier verhalen, zoals ook in vroeger werk, met alle mogelijke middelen bestreden. Nauwlettende observaties en een diep overdenken van het waargenomene dienen om enig inzicht in de chaos te krijgen. Bestaande en fiktieve gevaren worden door het voortdurend mompelen van bezweringsformules bedwongen. De hoofdpersonen, in leeftijd variërend van negen tot tweeëndertig jaar, laten niets na om bondgenoten te verwerven: Philip (The acrobat) zoekt zijn toevlucht tot de weerzinwekkende Raimar; de hoogst labiele, tweeëndertigjarige Henk weet zich beschermd door een gefingeerd hertenleger (The winter); Darger, de hoofdpersoon uit The foreign boy stelt alle mogelijke pogingen in het werk om de jongere Duitse vluchte- | |||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
ling Helmut bij zich te houden en George (Gossamer) tracht kleine knaapjes voor zich te winnen (al is het uiteindelijk doel dan ook ze een flink pak rammel te geven). Het erotische element in dit laatste verhaal is vreemd genoeg aan de aandacht der kritici ontsnapt. Alle pogingen om kontakt te leggen zijn ongeartikuleerd en ondoelmatig en dus gedoemd te mislukken, een mateloze agressie veroorzakend. Gomperts' angst, als zou Reve alleen in staat zijn de wereld van de puber weer te geven, lijkt gerechtvaardigd. Drie van de vier hoofdfiguren zouden, gezien hun leeftijd, deze droeve periode te boven moeten zijn. Reve's werk wordt bevolkt door ‘steeds meer psychopaten’ stelt psycholoog Vestdijk. Van wat doorgaans ‘normaal’ gedrag genoemd wordt is nauwelijks sprake. Het toppunt van droefenis vormt wat dit betreft The winter. De lezer blijft niets bespaard: Henks broer Rik lijdt aan de gevolgen van een in de oorlog opgelopen kwetsuur aan de nieren en heeft voortdurend huilbuien; broer Julius draagt een heupkorset om zijn, tengevolge van mishandeling in de oorlog, verschoven en gebarsten ruggewervel in het gareel te houden en Albert, Henks twee jaar oudere broer, heeft astma. Van Fanny, Riks vrouw, worden geen kwalen vermeld; wel heeft ze een miskraam gehad. De ellende beperkt zich niet tot de kinderen alleen: Henks moeder is seniel en niet meer in staat haar huishoudelijke taak naar behoren te vervullen. Deze taak wordt wat onhandig door de vader, die doof is, waargenomen. Meneer Kaptein, de buurman, mist het gezichtsvermogen. Henk tenslotte, die in een geheel van de realiteit losstaande wereld leeft, krijgt een hevige woede-aanval, die uitmondt in bewusteloosheid. Mocht Reve al een voorkeur hebben voor het ‘aan epileptici verwante’ karaktertype, zoals Vestdijk stelt, dan is deze Henk daar zeker een specimen van.
Humor, bij de verschijning van De avonden meestal als te zwartgallig afgewezen, heeft de kritiek nu helemaal niet kunnen ontdekken. Heel wijs is het natuurlijk om te melden dat de humor er wel is, maar verzwegen wordt (Vestdijk); Carter is konkreter: hij verwacht een geringe | |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
belangstelling van de Engelse lezer, omdat volgens hem de humor in dit werkje volledig ontbreekt. En dit is een van de redenen waarom hij nogal geworsteld heeft met Reve's bundel. In zijn artikel A sharp and sour smile doet hij hier verslag van: ‘Somebody offers you a glass of water; not just an ordinary glass, but a chalice of the finest crystal. You lift it to your lips, and take a draught of something tasting like liquid soap mixed with vinegar and quinine. What do you do? Your first impulse, I imagine, is to spit it out: and that is how I felt about The Acrobat by Van Het Reve. (The Acrobat and other stories by Gerard-Kornelis Van het Reve; G.A. van Oorschot, Amsterdam & London). Here is a volume which is a delight to handle: print, paper and design of the highest quality. You read a few sentences at random: the English is correct and clear. Apart from a few misplaced quotation marks, which are at the bottom of the line when they should be at the top - and the fact that the Contents Page comes at the end instead of the beginning - this might pass for an ordinary English book. Well, not quite an ordinary one: for its production has a certain chic - a kind of opulent simplicity - which smells vaguely continental and de luxe. All that is the crystal chalice. And after that, the drink... How shall I describe it? “It is impossible”, says the blurb, “to describe these terrifying stories adequately in a few lines. We can only invite you to read them and to experience their full horror and greatness which is the horror and greatness of life.” Horror? Well, perhaps: a grey, featureless, nihilistic something - vacant and yet intent, like the stare of an idiot. The meanness of the characters seems so motiveless as to be boring. Yet boredom, ennui, is a quality of hell, and can give rise to the wanton destructiveness and cruelty which Van Het Reve describes. Not only Van Het Reve - you can read of instances in any daily paper: any building, occupied by soldiers of any nationality, bears witness to this blind perversion of the will to live. It is, perhaps - far more than money - the root of all evil. Van Het Reve explores this grey wilderness of the spirit with a kind of passion; but it is hard to write vividly of boredom without being boring. These stories are not easy reading; in some - especially The Winter - I had to force myself to concentrate. So many details, rendered with the sharpness of a Pre-Raphaelite or old Dutch painting, | |||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||
and yet all adding up - to what? Nothing. Nada. Yet this nothingness, this void, has a kind of negative reality. Somebody, perhaps, ought to investigate it; and I can think of nobody but Van Het Reve doing it in English. Even the seedy hell of Graham Greene is sordid in a human way. It is possible for a reader to identify himself with the characters, however damned. I defy anyone to identify himself with any of the characters of Van Het Reve. So he will have no competitors if, henceforth, he writes in English. My fear is that he may not have many readers either. English readers - I cannot answer for American - do not mind reading about cruelty or lust, providing they can get some fun out of it; whether sadistic or erotic fun, or the fun of moral indignation. The French are more disinterested and can read about la nausée, ennui and the pointlesses of life with an intellectual pleasure. Of the four tales included in this book The Acrobat is the one which has most shape and plot. A Philip, a dope-smuggler finds himself in Vienna, and accepts the hospitality of Raimar, a young sports enthusiast who cannot stay in any job for long. His worried parents try to get Philip to influence him for good. Philip, of course, could not care less; and when Raimar is killed doing a trapeze act at a fair, Philip drifts off before he gets involved in all the fuss that this is bound to cause... sparing time only to collect his luggage before the bereaved parents get back home, steal some of their money and smash some furniture for the sheer love of it. - “Damn it,” he muttered. “I haven't got much time.” If only he could stay longer, to break whatever he wanted. He could crush pottery, cut open mattresses, and empty all Mrs. Zipper's bottles over everything. “I would like to”, he whispered. “I would like to very much. In fact, I'd be delighted. But there's no time.” In Gossamer the hero (if one can use that word in an inverted sense) is a lubber named George who beats up his mother, wears a naval uniform which he is not entitled to, and chases a perfectly innocent small boy in order to “punish” him. The boy, I am glad to say, escapes; and so, I am less glad to say, does George, who has a bad few minutes with the neighbours, chasing him. In The Foreign Boy some Dutch Communists arrange the escape of a boy across the German frontier. Here the characters bear some resemblance to the kind of people one has known oneself. | |||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||
The Winter is a thoroughly depressing piece about a half-wit with persecution mania and a bee in his bonnet about “natural” food. He quarrels with his brother and, over-excited, has a fit... “A sharp sour smell began to spread through the room. “He's wet himself,” Albert said. “That's why I didn't put him on the rug.” - There is an aimlessness about this tale, and to some extent about all of them, which reminds one of Chekhov minus the wit, humanity and poetry. What holds the incidents together in The Winter is not wit, humanity or poetry, but a compulsive, almost anxious quality in the telling, which holds an unwilling reader like the eye of The Ancient Mariner. If I pretended that I liked The Acrobat I should be a blatant lier; but I am fascinated by it, if only because I cannot understand why Van Het Reve is compelled to write like this. For compelled he must be; I cannot believe he writes like this to satisfy a passing whim. He is suffering, bearing witness: but to what, exactly? To disgust? But surely one cannot live by disgust alone? And what about “the horror and greatness of life” which, according to the blurb, these tales express? The horror, yes; but the greatness? What greatness? It worries me. Either I am blind, or the writer of the blurb is. I am stating a purely personal reaction, which is clearly not shared by the American Paris Review which has printed two of these tales already; or, presumably, by the Dutch critics who have praised his other books so highly. I should be most interested to see those other books, if they are translated into English. But The Acrobat, though clearly by a writer of talent and individuality, is not, as we say, my cup of tea at all. ‘“Who”, it made be said, “wants tea?” Quite. If anybody likes the taste of liquid soap and quinine, served up in a crystal goblet, I should be the last to deny the healing or purgative qualities of such a brew.’
De geringe belangstelling en de daaruit voortvloeiende financiële nadelen waren voor Reve aanleiding om weer tot de moedertaal terug te keren: ‘Economisch voordeel heb ik er niet van gehad, tot nog toe’, vertelt hij aan R.J. Gorré Mooses: ‘Buitenlandse uitgevers en tijdschriften betalen | |||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||
niet veel beter dan de Nederlandse. Maar in literair opzicht heb ik van wat eens een mal plan leek, enorm geprofiteerd’ (p. 21, 22). Maar de zo broodnodige kontanten waren niet doorslaggevend want: ‘Bovendien is mijn werk oer-Nederlands, en ben ik zelf een echte Nederlander: welbeschouwd ben ik een christelijk nationaal schrijver’, vertrouwt hij het duo Zaal en Van der Molen toe. En op een bijeenkomst van de vereniging Oefening Kweekt Kennis in de Pulchri Studio te 's-Gravenhage biecht hij op dat zijn Engelse periode een zware tijd was geweest, maar dat hij door zijn verblijf in den vreemde een duidelijker inzicht in de betrekkelijkheid van land en volk had gekregen (anoniem). De aanvankelijke genegenheid die Reve en Hermans voor elkaar koesteren, blijkt in '66 lichtelijk verkoeld. In dat jaar schrijft Hermans op zijn eigen vriendelijke wijze over Reve's terugkeer tot de Nederlandse taal: ‘Die novelle, waarom hem de reisbeurs ontnomen werd, heeft hij nooit in de oorspronkelijke versie gepubliceerd. Hij heeft haar evenmin opgenomen in z'n Engelse boekje. Toch beklaagt hij zich in dat boekje over de handelwijze van de Nederlandse overheid. Hoopte zeker dat de Amerikanen en de Engelsen hierom een oorlog tegen Nederland zouden ontketenen. Toen dat niet gebeurde, ging hij maar naar huis terug’ (Mandarijnen op zwavelzuur, p. 251). Hermans, een van de mensen die tijdens Reve's verblijf in Engeland diens verdediging ter hand heeft genomen, is verbolgen. Reve heeft zich uitermate ondankbaar getoond, onder andere door in '64 in Ratio te verklaren: ‘Hermans richt zijn agressiviteit vooral daarheen waar het hem niet schaden kan en tegen mensen die eigenlijk betrekkelijk weerloos zijn’ (Mandarijnen op zwavelzuur, p. 250). Reve vindt die dankbaarheid kennelijk niet zo noodzakelijk. In Het parool van 1 oktober 1966 wijst hij er nogmaals op dat Hermans in 1951 zijn reisbeurs wel aanvaardde. Ook kollega Mulisch heeft zo zijn eigen visie op de zaak: ‘Achteraf kan men natuurlijk vaststellen, dat die hele gimmick van alleen nog in het engels te zullen schrijven, de maskerade was voor een veel dieper liggende krisis. Toen die aan het daglicht begon te komen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||
gebeurde dat natuurlijk prompt weer in het nederlands.’ Ook de relatie van Reve met Mulisch was er niet langer een van warme genegenheid. De verwijdering zou, zoals Mulisch uitgebreid in Vrij Nederland verklaart, vooral ontstaan zijn door Reve's kompetitiedrang. Zo is Mulisch ervan overtuigd dat Reve ‘groen van afgunst’ was toen hij in 1951 de Reina Prinsen Geerligsprijs had gekregen, ‘omdat ik meer gelezen werd dan hij, meer verdiende en beroemder was’. Afgunstig hoefde Reve bepaald niet te zijn; hij had dezelfde prijs vier jaar eerder gekregen en hij was er niet eens blij mee (Lieve jongens, p. 121-122). De schampere woorden die Reve's verzoening met de Nederlandse taal begeleiden, maken weinig indruk. Hij vraagt Hanny Michaelis de Engelse bundel te vertalen. Zij vertelt hierover: ‘Ik heb later The Acrobat vertaald, een rotwerk, ik kreeg er vijfhonderd gulden voor.’ Een luttel bedrag natuurlijk, en dat vond Reve ook: ‘Een paar weken daarna’, vervolgt ze, ‘kwam Gerard met een spiksplinternieuw keukentrapje. Hij zei, je hebt zo'n oud wankel trapje dus heb ik een Brabantia keukentrapje gekocht voor 35 gulden, dat hoort ook nog bij het honorarium’ (p. 9). Reve is zeer tevreden over haar werk: ‘Ik had er niet veel aan te doen, ze had het heel goed te pakken. Alle bladen schrijven prachtig, magistraal, schitterend enz., ze kijken nergens naar, en dan schrijft één blad dat het van steenkolenengels overgebracht is in steenkolennederlands. Ik weet niet meer wie het was, één of andere rankuneuze kolerelijjer’ (d'Oliveira, p. 176). Zelf vertalen houdt in herschrijven en daar had Reve geen zin in: ‘Het zit in een vreemde technische vorm, het engels is helemaal goed, in tegenstelling tot wat veel mensen beweerd hebben, maar een kritische kritikus van The Spectator heeft het indertijd geprezen. Maar een aantal nederlanders zeiden dat het geen goed engels was. Dat is altijd zo, maar het was geschreven in een vorm en een aanpak die de mijne niet meer was, je kan niet zeggen ik stond er niet achter, ik stond er best achter, maar ik schreef niet meer zo. Dus al vertalend moest ik het ook zo schrijven als toen. Dat kon niet, ik moest het anders schrijven, dus ik kon alleen maar op basis van de vertaling opnieuw schrijven, en dat viel me weer zo lastig, omdat ook de hele kompositie niet meer zo was als ik | |||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||
het nu zou doen. En toen het ik het Hannie gevraagd, die het heel kompetent gedaan heeft’ (d'Oliveira, p. 175-176). In de bundel, vertaald onder de titel Vier wintervertellingen, zijn enkele wijzigingen aangebracht: The foreign boy is vertaald als De vacantie; de volgorde van de verhalen is veranderd; het motto, ontleend aan Melville (Time, Cash, Strenght, Patience), en de opdracht (To my parents) zijn weggelaten. De belangstelling voor het boek is niet overweldigend. In de kranten komen nauwelijks nieuwe elementen aan de orde. In verband met de titel schrijft kritikus Kelk: ‘Van winterse atmosfeer getuigt het eerste verhaal “De Acrobaat” allerminst. Het is juist een verzengende hitte die hier suggestief wordt opgeroepen, waarin de amateur acrobaat, een onwaarschijnlijke nietsnut, Raimar, doodvalt bij een toer, tot sadistisch genoegen van zijn logé, de duisterling Philip.’ Inderdaad speelt alleen het verhaal De winter in de winter; de overige drie verhalen spelen in de drie overige seizoenen. Reve's werk wordt nogmaals nadrukkelijk tot ‘het hoogtepunt van het Nederlands realisme’ verklaard. En Ritter waakt als altijd over het Nederlandse lezerspubliek door de waarschuwende vinger te heffen en te wijzen op de ‘hartverkillende’ inhoud van het boek. Eén lichtpuntje: Kees Fens. In De tijd schrijft hij een rechtgeaard Merlynistisch artikel, waarin hij de nadruk legt op het toneelmatige karakter van de Vier wintervertellingen. Reve wordt door hem bestempeld als dramaturg-prozaschrijver. Reve's toneelaktiviteiten zullen daaraan niet vreemd geweest zijn, maar niettemin, een nieuw en intrigerend geluid. De hier door Fens gesignaleerde mengvorm staat niet op zichzelf. In later werk zal deze nog enkele keren terugkomen.
In '57, een jaar na de verschijning van The acrobat, worden de lezers van Podium verblijd met de volgende mededeling: ‘Gerard-Kornelis van het Reve, bezig aan zijn roman In God We Trust, waarvan in dit nummer het tweede hoofdstuk wordt gepubliceerd, in de Nederlandse versie (het eerste verscheen in no. 5 van deze jaargang), houdt zich voor kommentaar van zijn lezers aanbevolen en verneemt gaarne hun wensen terzake de verdere lotgevallen der romanfiguren. | |||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||
Brieven hieromtrent dienen te worden geadresseerd aan het Genootschap ter Verspreiding van Van het Reve's Literaire en Ethische Geschriften, p/a Simon Vinkenoog, Herengracht 292, Amsterdam-C. ƒ2.50 aan postzegels dienen te worden ingesloten, indien de briefschrijvers een persoonlijk geschreven antwoord van de auteur wensen te ontvangen’ (p. 388). Tien jaar later zal Reve zijn dank voor Vinkenoogs loffelijk streven op een wat merkwaardige, en vooral hardhandige wijze demonstreren (zie p. 151). De hier genoemde hoofdstukken waren getiteld ‘Erick verklaart de vogeltekenen’ en ‘Eric raadpleegt het orakel’; beide spelen in Camden Town.Ga naar voetnoot1 Behalve de naam van de hoofdpersoon uit het verhaal, Erick Kylander, is ook die van vriend Allen in het tweede hoofdstuk gewijzigd; de e is vervangen door een a, waarmee de man dezelfde naam draagt als de gevangene uit A prison song in prose daterend van 1960. Roy, neger en vriend van Allen, heeft althans volgens Erick, dezelfde misdadige aanleg als Roy Fennedy, zoon van Commissaris Fennedy uit de gelijknamige tragedie (1962). Roy en twee andere figuren van het bizarre vriendenklubje, Denis en Herbert, zijn allen voorzien van schilderachtige bijnamen. Roy wordt door Erick afwisselend oerwoudkoning en Zwarte Duivel genoemd; hij krijgt dan ook straf: ‘Hij wordt als slaaf verkocht, dacht Erick, en hij weet niet of hij zijn broertjes en zusjes ooit nog terug zal zien. Wat verschrikkelijk’ (p. 301). Daarnaast moet Roy danig gemarteld worden. Denis draagt, in verband met zijn konstante gedrenktheid de schone naam Lirium Danser: ‘Hij had hem de bijnaam gegeven hoewel Denis een schilder was, en geenszins de danskunst beoefende’ (p. 285). De licht kalende Herbert ontkomt al evenmin aan Ericks wraakzucht: ‘Hij sprak zo rustig en zelfbewust dat Erick voelde dat hij zich helemaal niet bedoelde te verontschuldigen en dat de mening van de anderen hem eigenlijk koud liet. Erick keek met afgunst naar Herbert's gezicht. - | |||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||
Maar toch ben je Kale Baby, zei hij bij zichzelf’ (p. 287). Allen blijft als enige gespaard. Erick zelf verenigt alle trekjes van de personages uit het voorgaande werk in zich. Hij staart, piekert, vloekt, scheldt, steelt, bezweert en kastijdt; hij heeft vogelvrienden en geheime aardholen; hij voelt zich bedreigd door vossen, geesten, bosdemonen en grondduivelen; hij houdt van treinen (zoals ook George, hoofdpersoon uit Herfstdraden) en kleren; hij doet een toverdans en verlustigt zich in plechtige en wijsneuzige mededelingen: ‘Ze maken zich weer veel te druk, dacht Eric. Al dat gestoei! Straks kunnen ze weer niet slapen (...). - Ja, dat geeft weer traantjes, zei Eric bij zichzelf. Zo wild als die jongens ook zijn! Je kunt ze nog zo vaak waarschuwen!’ (p. 344). Voor het eerst in Reve's werk speelt het overmatig drankgebruik, waar alle personages zich aan bezondigen, een overheersende rol; de handeling in deze twee hoofdstukken blijft voornamelijk beperkt tot het heffen van het glas. Meer nog dan Herfstdraden anticipeert dit fragment op Reve's latere revisme. Een opgeschoten jongen, gekleed in een ‘grijs windjak’ en een ‘strak sluitende, gladgesleten Texas broek’ wordt door Erick voor Allen gereserveerd: ‘- Die jongen heeft in ieder geval leiding en discipline nodig, zei Eric, Dat zie je zo. Je kunt bijvoorbeeld aan zijn haar heel goed zien, dat hij tot de moeilijk opvoedbare jeugd behoort, en dat hij aan een zeer strenge tucht moet worden onderworpen (...). - Dat hij zich thuis misdraagt, staat om te beginnen vast, verklaarde Eric verder. Hij is een bron van grote zorg en verdriet voor zijn ouders. Hij heeft al een reeks kleine vergrijpen begaan, geen heel ernstige nog, maar zonder gestrengheid en passende bestraffingen kan hij gemakkelijk van kwaad tot erger vervallen, want zo gaat het nu eenmaal. Dus wat dat betreft zou het helemaal geen slecht idee zijn. Ik zou als het helemaal moest, wel bereid zijn toeziend voogd te worden’ (p. 361). De roman In God we trust is wel voltooid maar nooit verschenen: ‘O Jezus Christus. Dat is helemaal afgeschreven, dat is helemaal klaar, dat ligt ingepakt in paktouw, het is helemaal klaar, er is vlees en huid, maar de geest ontbreekt, als je begrijpt wat ik citeer, nee hè? Ezechiel 37. Ik heb het nog weer eens opnieuw bekeken en ik heb gedacht misschien | |||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||
kan ik het met een kleine verandering van hoek zoals dat heet, dienstbaar maken, maar dat is toch niet zo; er zit wel materiaal in hoor, maar jongen ik heb zoveel gemaakt wat nooit afgemaakt is. Wat ik gemaakt heb is de punt van het ijsbergje hoor, werkelijk. En de rest heb ik dus ook gemaakt, maar niet...’ en hier hult de auteur zich tegenover zijn gesprekspartner d'Oliveira in geheimzinnig stilzwijgen (p. 168-169). Behalve A prison song in prose, dat in verband met de publikatie in '68 later aan de orde komt, heeft Reve geen Engels werk meer doen verschijnen. Hoe kommervol deze periode ook geweest mag zijn, hij kan bogen op een internationale karrière. | |||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||
|
|