Cultuur en migratie in Nederland. Kunsten in beweging 1900-1980
(2003)–Rosemarie Buikema, Maaike Meijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
17 juni 1972. De Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach ontvangt de Van der Hoogtprijs.
| |
[pagina 346]
| |
Afrika, de spreekbuis van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse Vereniging, werd wat zuinig vastgesteld ‘dat het kon lijken dat hier en daar het politiek gewicht van Breytenbach van meer belang geacht wilde worden dan zijn gewicht als kunstenaar’.Ga naar eind1 Na de Van der Hoogtprijs zouden nog drie andere Nederlandse prijzen volgen. Tijdens zijn ruim zevenjarig verblijf in een Zuid-Afrikaanse gevangenis (1975-1982) bleef de aandacht voor Breytenbach groot en in 1981 werd hem het - kort daarvoor ingestelde - Poetry International Eregeld voor dichters in gevangenschap toegekend. Zeven weken na zijn vrijlating volgde de bijzondere prijs van de Jan Campertstichting (1982). De Haagse burgemeester F. Schols verwees bij de uitreiking van de literaire prijs nadrukkelijk naar de verzetsrol van Campert in de Tweede Wereldoorlog en maakte duidelijk dat de prijs vanuit dat perspectief werd toegekend. De zelden toegekende bijzondere prijs bedroeg negenduizend gulden, een bedrag dat beschikbaar was gekomen doordat Jan Wolkers de hem toegekende Huygensprijs had geweigerd. In 1995 ontving de dichter-schilder Breytenbach uit handen van staatssecretaris Nuis de iedere vijf jaar toegekende Jacobus van Looyprijs voor dubbeltalenten, waarmee eerder Armando (1985) en Lucebert (1990) waren onderscheiden. Bij die gelegenheid verklaarde Breytenbach: ‘Zonder dat ik het zelf weet, ben ik Nederlander geworden. Hier heb ik meer vrienden en kennissen dan in enig ander land.’Ga naar eind2 In veel artikelen over Breytenbach wordt het beeld opgeroepen van een Zuid-Afrikaan die zichzelf blijft maar tegelijkertijd ook bijna geen buitenlander meer is. De stem van Breytenbach werd in Nederland duidelijk gehoord, ook al werd niet al zijn werk werkelijk gelezen en begrepen. In de context van de maatschappelijke ontwikkelingen, de groeiende antiapartheidssentimenten in Nederland, kon hij als persoon en als schrijver rekenen op de sympathie van Nederlandse lezers en kunstbroeders en -zusters. Sommige journalisten hadden de neiging Breytenbach te overschatten. In het Noord-Hollands Dagblad werd hij zelfs - ietwat voorbarig - aangeduid als Nobelprijswinnaar (Bakker 1999). Zuid-Afrikaanse kranten omschreven hem - ten onrechte - als winnaar van de P.C. Hooftprijs. De vijf onderscheidingen die Breytenbach in Nederland in ontvangst mocht nemen geven niettemin een goede indruk van de waardering voor zijn werk en zijn persoon. In dit hoofdstuk komen drie vragen aan de orde: welke Breytenbach leerde Nederland kennen? Hoe voltrok zich de wisselwerking tussen de schilder/dichter/activist en Nederland? En, tot slot, hoe zijn de omvangrijke aandacht voor en invloed van deze Afrikaner te verklaren? | |
De schilder, dichter, prozaschrijver, essayist en activist Breytenbach in NederlandDames en Here, vergun my om u voor te stel aan Breyten Breytenbach,
die maer man met die groen trui; hy is vroom
en stut en hamer sy langwerpige kop om vir u
| |
[pagina 347]
| |
'n gedig te fabriseer
Met deze woorden opende Breyten Breytenbach zijn eerste bundel Die ysterkoei moet sweet in 1964. Als onbekende twintigjarige Zuid-Afrikaan had hij in 1959 zijn geboorteland verlaten met als doel zich in Parijs verder te ontwikkelen als schilder. Na omzwervingen door Spanje, Frankrijk, Engeland en Noorwegen vestigde Breytenbach zich in 1961 in Parijs. Daar zijn de intensieve contacten met Nederland ontstaan. Nederland heeft Breyten Breytenbach sinds het begin van de jaren zestig op verschillende manieren leren kennen: als schilder, dichter, schrijver en essayist, maar ook als verzetsman, activist en inspirator. Opvallend is de omvangrijke aandacht die in Nederland voor Breytenbach ontstaan is. Een voorlopige (en zeker niet volledige) bibliografie van in Nederland verschenen publicaties van Breytenbach vermeldt acht (veelal omvangrijke) poëziebundels, tientallen in tijdschriften afgedrukte gedichten, acht prozawerken, enkele essaybundels, enkele dozijnen publicaties in kranten, weekbladen, literaire tijdschriften en boeken, diverse uitgaven met beeldend werk, 42 interviews en tenminste vijftien substantiële televisieoptredens. Het is niet eenvoudig om over een specifiek facet van Breytenbachs werk en leven - zoals zijn relatie met Nederland - te schrijven.Ga naar eind3 Zijn werk is veelomvattend en moeilijk op te delen. Genres grenzen veelal aan elkaar (als ze elkaar al niet overlappen) en geografische scheidslijnen zijn evenmin eenvoudig aan te brengen. De receptie van zijn werk in Nederland is sterk beïnvloed door ontwikkelingen in Zuid-Afrika; de toenemende repressie in Zuid-Afrika vergrootte de ontvankelijkheid voor Breytenbachs werk in aanzienlijke mate. De kunstenaar bleef evenwel zijn eigen prioriteiten stellen. In zijn eigen woorden: ‘Voor mij is schrijven een voortzetting van schilderen zoals schilderen een verlengstuk van schrijven is; ik geef mij niet aan het één over ten koste van het andere, noch verduidelijk ik de ene uitingsvorm door middel van de andere. De twee bestaanswijzen gebruiken dezelfde middelen. Je zou kunnen zeggen dat wij met z'n drieën in hetzelfde bed slapen - met mij in het midden - en dat de deken te klein is om ook nog de politiek te omvatten: voorlopig althans blijft zij in het hondehok’ (Breytenbach 1995, 56). | |
SchilderIn 1963 ontdekte de galeriehouder en latere museumdirecteur Felix Valk in een onopvallende expositieruimte in Parijs de schilderijen van de toen 24 jaar oude Breyten. In zijn Arnhemse Galerie 20 kreeg Juan Breyten, zoals de schilder Breytenbach zich noemde, in 1964 zijn eerste expositie in Nederland. Enkele maanden later exposeerde hij bij galerie Espace in Amsterdam, waar zijn werk de volgende decennia zeer regelmatig getoond zou worden. Voor Breytenbach was de aandacht in deze periode allerminst vanzelfsprekend. In de jaren zestig had de schilder zijn leeftijd in | |
[pagina 348]
| |
Afb. 20.1 Gevangenistekening van Breyten Breytenbach, tussen 1972 en 1982, potlood op papier, 30×21 cm
de tentoonstellingsbrochure enkele jaren verhoogd in de hoop daardoor (nog) serieuzer te worden genomen (Stokvis 1976, 23; Hoogendonk 1997). Galerie Espace, de oudste galerie voor moderne kunst in Nederland, werd voor Breytenbach een thuis van grote betekenis. De sfeer, door zijn collega-schilder en schrijver Henk van Woerden getypeerd als ‘zuidelijk - plattelands Frans’, was open en bood ruimte aan beeld en woord (Van Woerden 1997, 9). Vele dubbeltalenten vonden in Espace dan ook hun plek; naast Breytenbach exposeerden Lucebert, Hugo Claus en Henk van Woerden veelvuldig in deze galerie (Van Woerden 1995). Nadat Espace veel werk had getoond van de Cobraschilders kwamen in de jaren zestig kunstenaars aan bod die later aangeduid zouden worden als de ‘nieuwe figuratieven’: Reinier Lucassen, Pieter Holstein en Roger Raveel. Aanvankelijk werd Breytenbach ook tot deze groep gerekend. Breytenbach herinnert zich de vele tochten vanuit Parijs - waar hij vlak bij Corneille woonde - naar Amsterdam als een ‘epic experience, having to make detours in the night to smuggle artworks across the border, having exhibition catalogues confiscated as “obscene material” by dim-witted customs officials, or having a breakdown with friends in an over-loaded 2CV’ (Breytenbach 1997, 94). Niet iedereen was enthousiast over het werk van Breytenbach. In 1965 werd in Apeldoorn een vooral voor scholieren bedoelde tentoonstelling georganiseerd onder de titel ‘Nieuwe figuratie’. Het schilderij 3 D, waarop een naakte man stond afgebeeld, werd door de directeur van de Van Reekumgalerij niet geschikt geacht voor jeugdige kijkers. Het schilderij - ‘geen seks, maar gewoon vies’ volgens de directeur - werd op last van de burgemeester van de tentoonstelling verwijderd. Galerie | |
[pagina 349]
| |
Espace reageerde daarop met terugtrekking van alle zes schilderijen van Breyten: ‘Alles of niets. Breyten zal dan maar niet exposeren op uw nieuwe figuratie.’ (Hoogendonk 1997, 40) Dat de naam Breytenbach maar liefst 23 keer voorkomt in het expositieoverzicht dat in 1997 werd uitgegeven bij het veertigjarig bestaan van Espace wijst zowel op de grote productie van de schilder als op de permanente belangstelling voor zijn werk. (Twee werken zijn afgebeeld in het kleurenkatern.) Ook in andere plaatsen werden Breytenbach-exposities georganiseerd: onder meer in Finsterwolde, Groningen, Rotterdam, Den Bosch, Enschede, in de NCRV-studio in Hilversum en het Frans Halsmuseum in Haarlem. Werk van Breytenbach werd onder andere opgenomen in de collecties van het Stedelijk Museum in Amsterdam, het Groninger Museum en de Nederlandsche Bank. Tot de schilders uit de Lage Landen die met het werk van Breytenbach in verband gebracht zijn, behoren Jeroen Bosch, Breughel en Van Gogh. Gedurende de jaren waarin de schilder in een Zuid-Afrikaanse cel zat opgesloten werd de band met galerie Espace niet verbroken. In 1980 waren er uit de gevangenis gesmokkelde potloodtekeningen te zien. Een keuze uit dat materiaal, aangevuld met gedichten voor Breytenbach, werd uitgebracht in de bundel Vingermaan. De opbrengst van de verkoop van de tekeningen was bestemd voor Breytens vrouw Yolande. | |
DichterDat Breytenbach in Nederland naam zou maken als dichter was allerminst vanzelfsprekend. Niet voor niets typeerde J.M. Coetzee hem als ‘most untranslatable of Afrikaans poets’ (Coetzee 2001, 315). Nederlandse uitgevers hebben vele varianten beproefd: de poëzie van Breytenbach werd onvertaald uitgeven in het Afrikaans, met en zonder woordenlijst, en verscheen in vertaling uit het Afrikaans, uit het Engels en in tweetalige edities. De vraag of Nederlanders in staat en bereid zouden zijn Breytenbach in het Afrikaans te consumeren komt in veel recensies terug. Het antwoord varieert, maar de laatste jaren lijken steeds meer critici ervan overtuigd dat vertalingen onontbeerlijk zijn. Aad Nuis kon in 1977 nog schrijven dat de reserve van Nederlanders ten aanzien van het Afrikaans vooral als oorzaak heeft dat die taal ons al te dicht op de huid zit. Het Afrikaans idioom komt Nuis ‘in veel opzichten vertrouwder voor dan bijvoorbeeld Vlaams, of bedrijfslevens of agologisch. [...] Als de Afrikaners taalverwanten waren waar je mee voor de dag kon komen, zou dat gemakkelijker erkend worden. Nu is het onaangenaam, te merken dat je ontroerd raakt en de geur opsnuift van eigen verleden in een taal waarvoor het bloed vergoten wordt van school-kinderen die hem niet willen leren’ (Nuis 1977, 139). Het is vooral dankzij het tijdschrift Raster, waarin Breytenbach van 1969 tot de (tijdelijke) opheffing van het blad in 1972 29 gedichten, een prozastuk en diverse | |
[pagina 350]
| |
tekeningen publiceerde, dat hij in literair Nederland naam kreeg. Met name zijn artistieke kwaliteiten hebben in deze periode geleid tot intensieve banden met Nederlandse kunstenaars. In een artikel over de receptie van Breytenbach in Nederland concludeert Goedegebuure dan ook terecht: ‘Overigens is de introductie van Breytenbach in de Nederlandse literaire context minder politiek gekleurd dan men achteraf geneigd zou kunnen zijn te veronderstellen’ (Goedegebuure 1993, 218). Niettemin maakten niet alleen zijn wijze van voordragen maar ook zijn betrokkenheid bij het verzet tegen apartheid hem tot een veel gevraagde gast op manifestaties als De nacht van de poëzie, de Winternachten en diverse andere festivals. Zo werd hij al snel een stamgast bij wat wellicht de belangrijkste mondiale ontmoetingsplaats voor dichters is geworden: Poetry International in Rotterdam. In de periode van 1970 tot 2000 stond hij maar liefst tien keer op de deelnemerslijst en in de jaren die hij vanwege zijn verblijf in de gevangenis niet aanwezig kon zijn, was hij toch nadrukkelijk present. Poetry verzorgde in 1972 ook de publicatie van Breytenbachs bundel Skryt. Om 'n sinkende skip blou te verf toen het onmogelijk bleek deze uitgave in Zuid-Afrika te realiseren. Ook achter de schermen was zijn rol aanzienlijk: als adviseur en bedenker van talrijke plannen. Breytenbachs band met Rotterdam is buitengewoon hecht geworden. Zelfs in de gevangenis ontwikkelde hij plannen voor de havenstad, zoals de oprichting van ‘Het Graf van de Onbekende dichter’. Ook na zijn vrijlating bleef hij de stad vaak bezoeken en mocht hij onder andere een vuilniswagen ‘onthullen’ die gesierd werd werd met zijn regel ‘Jy leef asof jy onsterflik is’. | |
Prozaschrijver en essayistAls prozaschrijver maakte Breytenbach weliswaar indruk met korte verhalen, toegankelijk was zijn werk zeker niet voor iedereen. Zijn literaire verwerking van de gevangenisjaren maakte het veel lezers niet eenvoudig. ‘Wie Spiegeldood leest wordt de mogelijkheid geboden een bewustzijn te doorgronden, het bewustzijn van de Zenboeddhistisch geïnspireerde dichter en schilder Breytenbach, van de politiek geëngageerde schrijver Breytenbach, maar vooral van iemand die op abrupte en voor hem zelf nauwelijks te begrijpen wijze afgesneden werd van het leven waar hij zo van hield, het bewustzijn van iemand die jarenlang opgesloten heeft gezeten in een cel, omringd door gruwelen waarvan hij weet heeft en die hij niet van zich af kan zetten’, stelt recensent Willem Kuipers. Voor hem vormen vooral de absurde en groteske passages een stevig struikelblok: ‘Ik bevroed hier een grote diepzinnigheid die mij ontgaat’ (Kuipers 1984). Voor de meeste critici en voor een aanzienlijke kring van lezers was vooral Breytenbachs drieluik over zijn ervaringen in Zuid-Afrika indrukwekkend. In Een seizoen in het paradijs doet hij verslag van een reis van drie maanden door Zuid-Afrika waarvoor hij in 1972 toestemming had gekregen. P.M. Reinders omschreef dit ‘uitzonderlijk levendig en eerlijk verslag’ als ‘een liefdesverklaring aan het land waar hij | |
[pagina 351]
| |
vandaan komt en een oorlogs-verklaring aan de mensen die het regeren’ (Reinders 1980). Ook De ware bekentenissen van een witte terrorist, waarin de schrijver zijn ervaringen in de gevangenis vastgelegde, werd in brede kring met waardering en respect ontvangen. Deze ‘kroniek van een handelsreiziger in dromen en illusies’ werd door de meeste recensenten gezien als een eerlijk en aangrijpend geschrift (Offermans 1984), een ‘uitermate subjectief, knap geconstrueerd literair-politiek document. Onmisbaar voor ieder die in Zuid-Afrika is geïnteresseerd’ (Groen 1984). Het laatste deel van het drieluik, Terugkeer naar het paradijs (1993), was voor lezers niet minder onthutsend dan de eerdere delen, maar wel om andere redenen. Wim Bossema opende zijn recensie dan ook met de conclusie ‘Het komt niet meer goed tussen Breyten Breytenbach en Zuid-Afrika. [...] Dit is het journaal van een bezoek, niet van een thuiskomst. Breytenbach houdt van zijn geboorteland en hij haat Zuid-Afrika. Het land van zijn liefdesbetuigingen, van zijn jeugd bestaat niet meer. Heeft het wel ooit bestaan?’ (Bossema 1993). De teleurstelling over de ontwikkelingen in Zuid-Afrika en vooral ook over het ANC is er bij de schrijver na publicatie van dit boek bepaald niet minder op geworden. In 1994 meldde NRC Handelsblad dan ook ‘Schrijver-activist breekt met ANC’ (Mulder 1994). De kritische houding van Breytenbach lijkt zijn positie in Nederland niet ingrijpend te hebben veranderd, niet in de laatste plaats omdat de sympathie in de Nederlandse publieke opinie voor het ANC sinds het afscheid van Mandela als president allerminst is toegenomen. Een grens tussen verhalend proza en essays is bij Breytenbach moeilijk aan te brengen. Ook als essayist toonde Breytenbach zich actief en veelzijdig. Of het nu over kunst ging - zoals in zijn Van Gogh-lezing - of over de moeizame ontwikkeling van Afrika (Den Uyl-lezing), Breytenbach voerde het woord. Op zijn eigen, soms onnavolgbare wijze: poëtisch en provocerend. ‘Om een heuvel te beklimmen moet men naar de sterren reiken’, zo hield hij zijn publiek in Sneek voor. Niet alle aanwezigen zagen zijn sterren (Breytenbach 2000, 14). In diverse essaybundels, zoals De andere kant van de vrijheid en Denkend vuur, is een bonte collectie toespraken, essays en overdenkingen bijeengebracht. Volgens diverse critici lag zijn grootste kracht evenwel niet in de algemene beschouwingen. Aad Nuis bijvoorbeeld zag hem niet als een geboren essayist: ‘Het was zijn uitzonderlijke sociale situatie die hem dwong tot rekenschap, en zijn persoonlijkheid die hem ertoe bracht rekenschap af te leggen in de bescheiden, ietwat grijze kathedertrant waarin hij zich lijkt te bewegen als een zwaan op de wal’ (Nuis 1986, 16). | |
Verzetsman en activistDat de dichter zich daadwerkelijk in het verzet stortte maakte in Nederland veel los. Het bericht van zijn arrestatie in Zuid-Afrika op 19 augustus 1975 sloeg in als een bom. Vrijwel niemand was indertijd op de hoogte van zijn activiteiten bij Okhela, een organisatie die gezien kon worden als een blanke vleugel van het ANC. De Zuid- | |
[pagina 352]
| |
Afrikaanse politie bleek Breytenbachs gangen bij zijn illegale terugkeer naar zijn geboorteland nauwlettend te hebben gevolgd, zijn vermomming en valse paspoort ten spijt. Breytenbach had zijn thuisreis onvoldoende voorbereid. Daarbij had hij niet alleen zichzelf maar mogelijk ook anderen in gevaar gebracht. Aanvankelijk hadden de nogal schimmige berichten over het amateuristische karakter van zijn verzetswerk in Nederland dan ook ongeloof en onbegrip opgeroepen. De Zuid-Afrikaanse processen tegen Breytenbach in 1975 en 1977 veroorzaakten om die reden verlegenheid bij zowel Nederlandse als Zuid-Afrikaanse vrienden. ‘Breyten se maats begryp, maar kan nie glo’, schreef het Afrikaner weekblad Rapport (Rapport, 1975). Ontnuchtering was het gevolg, maar in de meeste gevallen bleef verbondenheid overheersen. Wel kwam de vraag op of Breytenbach gezien moest worden als ‘misleid romanticus of als terrorist-in-spé’ (Offenberg 1975). Speculaties over verraad en infiltratie waarbij de naam van Berend Schuitema, de Zuid-Afrikaanse secretaris van de Anti-Apartheidsbeweging Nederland werd genoemd, zorgden voor forse emoties. Behoedzaam werd vanuit Nederland geprobeerd om Breytenbachs positie te verbeteren, al bestond over de te volgen strategie geen overeenstemming. Voor sommige vrienden in het culturele circuit wogen persoonlijke loyaliteiten het zwaarst, anderen lieten wat zij zagen als structurele zaken - de bevrijdingsstrijd - prevaleren. Na zijn vrijlating - onder vooral Franse druk - eind 1982 bleek zijn status in Nederland niet ingrijpend veranderd te zijn. Zijn boek over de gevangenisperiode De ware bekentenissen van een witte terrorist maakte diepe indruk. Breytenbach bleek zich bewust van de niet altijd even ondubbelzinnige houding van diverse oude bekenden: ‘Mensen die me hebben aangevallen en op me hebben gespogen toen ik in de buik van het beest zat, kussen me nu op beide wangen’ (Nuis 1986). In een later interview concludeerde hij: ‘In de jaren van de strijd tegen apartheid waren nogal wat mensen hier in Holland behoorlijk intolerant als je niet deed wat zij verwachten dat je zou doen, zonder ook maar in het minst te begrijpen waar het werkelijk om ging.’Ga naar eind4 Zowel voor als na zijn gevangenisperiode onderhield Breytenbach banden met de Zuidelijk Afrikabeweging in Nederland. In 1974 vermeldde het programma van door antiapartheidsorganisaties georganiseerde Zuidelijk Afrikacongres aan de Vrije Universiteit een ‘lezing door Breyton Breytenbach (ANC) over: Arbeidersstrijd en vakbondsstrijd in Zuid-Afrika’. Ondanks steun voor diverse antiapartheidsacties in Nederland - zoals de campagne voor verbreking van de banden van Shell met Zuid-Afrika - was Breytenbachs relatie met de Nederlandse antiapartheidsbeweging echter niet zeer intensief. | |
Waardering, erkenning en onbegripOver de vraag waarom zijn stem in Nederland gehoord en veelal ook gewaardeerd werd, heeft Breytenbach zich enkele malen publiekelijk uitgelaten. ‘Waarom wilden | |
[pagina 353]
| |
de mensen naar me luisteren? Dwaas die ik ben, dacht ik dat het was omdat ze het gedachtegoed bewonderden. In werkelijkheid moet het geweest zijn omdat ik tegemoet kwam aan de vooroordelen en de stereotypen waarmee ik een bijdrage leverde aan het verspreiden van de Spartaanse weelde van het hebben van een goed geweten. Misschien werden de mensen gekitteld of geïmponeerd door de aanblik van een blanke die in het krijt treedt voor de zwarten. Als dat zo was, dan bevestigt het het verstarde denken of het verwrongen racisme in de hoofden van de toehoorders’ (Breytenbach 1995, 70). Na zijn vrijlating uit de gevangenis noteerde Breytenbach over zijn ervaringen tijdens Poetry International: ‘Ik word lastig gevallen door journalisten. Allemaal hongeren ze naar een stuk van mijn binnenste. Er is een kannibalistische jacht op een lekker verhaal gaande. Waarom toch lijken de Nederlanders meer geïnteresseerd in het doen en laten van een wittige Zuidafrikaan dan in dat van een zwartige? Eurocentrisme?’ (Breytenbach 1986, 140). De waardering voor Breytenbachs werk berustte inderdaad niet zelden op politieke gronden. Al mag daarbij niet worden vergeten dat de intensieve banden tussen de dichter en zijn Nederlandse vrienden zijn ontstaan lang voordat er sprake was verzetswerk. Voor critici leverde Breytenbach de nodige problemen op. Soms werd hij niet begrepen, en ook als hij wel begrepen werd dan leidde dit niet altijd tot instemming. Zoals de persoon sympathie en respect afdwong was het werk vaak aanleiding tot irritatie en wrevel. Breytenbach paste - bepaald tot zijn genoegen - niet in een hokje. Het literaire werk van Breytenbach is door critici vergeleken met zeer uiteenlopende auteurs: Rimbaud, Brecht, Neruda. Van de Nederlandse collega's wordt vooral Lucebert vaak genoemd, al worden daarbij minstens zoveel verschillen als overeenkomsten aangeduid. Zo schreef Cyrille Offermans: ‘De vanzelfsprekende lichamelijkheid van Breytenbachs beelden heeft in de Nederlandse literatuur eigenlijk geen ekwivalent. Alleen Lucebert, met wie Breytenbach dan ook vaak vergeleken wordt, komt enigszins in de buurt’ (Jessurun d'Oliviera 1989; Van der Elst 1995). ‘Maar Breytenbachs beelden zijn vrijwel steeds minder uitbundig, droger, stiller, pijnlijker, ze ontstaan altijd op de plaatsen waar iets kapot wordt gemaakt: als wonden. [...] In het werk van Breytenbach overheerst de pijn’ (Offermans 1980). Rein Bloem had al eerder geconcludeerd dat waar werk van Lucebert op buigen en barsten staat, de taal van Breytenbach nog directer en doeltreffender tekeer gaat (Bloem 1972). Over vormen van verwantschap met Gerrit Kouwenaar en Bert Schierbeek lieten enkele Zuid-Afrikanen hun licht schijnen (Deudney-Theron 1991; Akerman 1978). Andere namen met wie Breytenbach in verband wordt gebracht zijn mystici als Hadewijch en Ruusbroec, maar ook Bredero, Multatuli, Gorter, Etty Hillesum en Leo Vroman worden als verwante auteurs aangeduid. De worsteling van de critici kan met enkele voorbeelden worden geïllustreerd. Gerrit Komrij concludeerde dat hij zijn beeld van de schrijver die zo nadrukkelijk | |
[pagina 354]
| |
getypeerd werd als zachtaardig en menselijk na lezing van De boom achter de maan moest bijstellen: Het is een verrassing wanneer je in dit boek nogal onmenselijke verhalen tegenkomt, allerminst zachtaardig ook. De gruwelen zijn niet van de lucht en deugd doet het je ook weer eens de lof van het kannibalisme te horen zingen. [...] Met zijn ‘ontwrichting van de alledaagsheid’ nadert het proza van Breytenbach vaak tot de poëzie. Er is sprake van een poëtische opeenvolging van beelden. [...] Vaak krijgen de verhalen daardoor iets verwrongens, gaan ze over in een woordenwellust die weinig schokkends heeft, maar op zijn Beste Momenten is Breytenbachs proza bestiaal, sprookjesachtig, gruwelijk, hevig. (Komrij 1974) In diverse besprekingen werd erop gewezen dat de stijl van de Zuid-Afrikaanse dichter fors afweek van wat in de lage landen gangbaar was. ‘Breytenbachs gedichten vertegenwoordigen het tegendeel van wat in onze poëzie aan de gang is. Liever tien regels dan één; liever uitvoerig en expliciet dan gebald en suggestief’, constateerde Bernard Dewulf in het Vlaamse dagblad De Morgen. ‘Breytenbach schuwt patos noch retoriek, hij geneert zich niet voor wat onze dichters doorgaans angstvallig vermijden’ (Dewulf 1987). De ontberingen van de dichter in de gevangenis beperkten de speelruimte van de critici. Zo stelde Rob Schouten in Vrij Nederland vast: ‘Breyten Breytenbach lijkt als dichter bijna boven kritiek verheven. Dat heeft natuurlijk veel te maken met zijn gevangenschap en ballingschap. Ik moet toegeven dat de naam me vaak groter leek dan zijn gedichten. [...] Zijn werk is me soms te veel door een overmaat aan surrealisme aangestoken. Het is daarbij vooral breed en kleurrijk, groeizaam bij alle noties van vergankelijkheid’ (Schouten 1995). Naarmate de tijd vorderde werd de beoordeling (opnieuw) in toenemende mate bepaald door literaire criteria. Ambivalente gevoelens werden soms scherp aangeduid, onder andere door Vrij Nederland-recensente Gitte Postel. Zij schreef over de essaybundel Denkend vuur: Wie tijd en geduld heeft en zich graag laat verrassen of inspireren door prachtig taalgebruik, onverwachte associaties en een op z'n minst ongewone en dappere geest, zal er niet verkeerd aan doen om het gezweef en de arrogantie en somberheid en doordraverij op de koop toe te nemen, en langzaam door te blijven ploegen (Postel 1996). | |
Literaire kruisbestuiving‘Het is jammer genoeg maar de vraag of er in Nederland meer dan een handjevol serieuze lezers van het literaire werk van Breyten Breytenbach te vinden is’, schreef | |
[pagina 355]
| |
Hans Ester in een overzichtsartikel naar aanleiding van de toekenning van de Jan Campertprijzen in 1983 (Ester 1983, 7). Dat neemt evenwel niet weg dat veel Nederlandse schrijvers en vooral dichters zich op zeer uiteenlopende manieren met Breytenbach hebben bezighouden. Ze schreven poëzie voor en over hem, werden geraakt door zijn werk. Adriaan van Dis heeft tijdens zijn studie Nederlands in Amsterdam kennisgemaakt met Breytenbachs poëzie en kort daarna ook met de dichter zelf. De kennismaking met de poëzie en de dichter maakte diepe indruk en had tot gevolg dat Van Dis besloot om Afrikaans te gaan studeren. ‘Door Breyten maakte ik kennis met het Afrikaans, een bastaardtaal zo veraf en vol Afrika, zo lenig, mooi en jong en ook zo nabij dat ik anders naar het Nederlands ging kijken. Zo kon het dus ook, een taal dichter bij de tong, de straat en toch poëtisch’ (Van Dis 1997a, 100). Het Afrikaans sloot aan bij zijn eigen achtergrond: ‘Bastaardzoon leert bastaardtaal van bastaardvolk op zoek naar zuiverheid’ (Van Dis 1997b, 22). Taal en dichter zouden hem decennialang blijven bezighouden. Volgens Die Transvaler had deze kennismaking grote gevolgen voor Van Dis: Nadat hy met Breytenbach se werke kennis gemaak het, het hy koerantartikels begin skryf oor mense soos Elizabeth Eybers en ander Afrikaanse digters. Hierna was dit 'n kort treetjie tot die televisiewêreld. [...] Mnr. Van Dis is 'n nasionale held in Nederland en is veral bekend oor die intellektuele diepte en die omstredenheid van sy programme.Ga naar eind5 De dichter Esther Jansma werd in het begin van haar schrijversloopbaan sterk door Breytenbach beïnvloed. Zijn werk deed haar beseffen ‘dat je in literatuur gelegitimeerd gek mag zijn’ (www.dap.nl). Bij verschillende gelegenheden heeft Jansma verwezen naar haar schatplichtigheid aan Breytenbachs dichterschap: Ik schreef een soort prozagedichten die erg beïnvloed waren door Breyten Breytenbach. Ik had zijn boek De boom achter de maan gelezen. Dat vond ik prachtig, het surrealisme, hoe hij dingen liet gebeuren die helemaal niet konden. Op een volstrekt vanzelfsprekende manier stijgt de schrijver op zijn stoel op en vliegt over Parijs. Het boek is heel lyrisch en gepassioneerd (Heyting 1998, 23). ‘Breytenbach schreef in die tijd geen punten en komma's. Het waren ratelende monologen, alsmaar door. Een te gek experiment. Schrijven tegen de grens van de taal aan, dat wilde ik ook’ (Blom 1999, 23). Het werk van Breytenbach droeg ertoe bij dat Jansma toen ze twintig was, stopte met verhalen schrijven en zich geheel aan poëzie wijdde. Een andere dichter, K. Michel, beschrijft hoe een regel van Breytenbach - ‘Ik speel niet, ik zoek speling’ - hem trof als een bliksemflits en hem aanzette tot minder vrijblijvende, venijniger poëzie (Michel 1998, 77-78). | |
[pagina 356]
| |
De Vlaamse dichter Herman de Coninck speelde op geheel eigen wijze met Breytenbachs poëzie. Hij maakte een nieuw gedicht uit regels van Breytenbach (De Coninck 1995, 34). Vooral in de periode waarin Breytenbach in de gevangenis zat (1975-1982), ontstond menig gedicht over hem: Lucebert schreef in de zomer van 1977 het driedelige gedicht breyten breytenbach mag de maan zien, waarvan het eerste deel luidt: van ver blies het zwijn zonder gezicht
en vandaag kwam naar hier het bericht
dat je na twee jaar potdicht cachot
een dun matras kreeg en een beetje maan
dit gedicht schaamt zich gedicht te zijn
woede wil andere wapens dan woorden
ja het schaamt zich gedicht te zijn en geen schot
waarmee het - dichter - jouw beul kan vermoorden
(Lucebert 1980)
Dichter en Raster-redacteur H.C. ten Berge schreef vele gedichten voor en over Breytenbach die aan duidelijkheid weinig te wensen overlaten. In zijn studie Van Mafeking tot Robbeneiland - over Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur - geeft Wilfred Jonckheere een korte toelichting op deze gedichten. Van Ten Berge citeert hij onder andere een cynisch fragment uit zijn Slechtzittend gedicht: blank gebolsterd, ruw van pit
weet men op zondag voor de heer
verschoond en opgewit;
de eigen lijven achter eigen borrels, bijbels
en bloedeigen wijven
‘sla neer de kracht van wie afvallig rebelleert’
(Breytenbach e.a., 1980, 10; Jonckheere 1999, 175-176)
Ook J. Bernlef, Cees Buddingh', Remco Campert, Jan Kal, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Simon Vinkenoog, Laurens Vancrevel, Peter Verstegen en Eddy van Vliet uitten hun betrokkenheid op poëtische wijze. In enkele gevallen leverde dat gedichten op van formaat, vaak bleef het gelegenheidspoëzie. Niet alle gedichten werden beheerst door een overmaat aan nuance. Zo schreef Gerrit Komrij een gedicht in Aan Breyten Breytenbach, een bundeltje uitgebracht door Poetry International en het Comité Breyten Breytenbach - een groep van vrienden die zich inzette | |
[pagina 357]
| |
voor steun aan de dichter in detentie. De dichter zag dit werk zelf kennelijk ook niet als een vers voor de eeuwigheid; het ontbreekt in zijn in 1994 verschenen Alle gedichten tot gisteren. Als ratten en konijnen
De Bobbejanen strooien hun hoerenzaad
Nog altijd kranig uit over hun Boerenstaat.
De mijnen zijn ver van hun bed. Het zwijn Calvijn
Heerst over de ratten van Bloemfontein.
(Aan Breyten Breytenbach z.j. [ca 1976], 13)
Het is in belangrijke mate aan Breytenbach te danken dat veel Nederlandse dichters en schrijvers meer zicht kregen op literair Afrika. Niet alleen door zijn grote invloed op Poetry International, maar ook door conferenties in Afrika wist hij veel collega's een ruimere horizon aan te reiken. Bernlef beschreef in How the Dutch invented jazz hoe een uitnodiging van Breytenbach als keurmerk functioneerde: ‘Als Breyten er achter zit zal het wel oké zijn, zei Jules [Deelder]. Laten we maar gaan’ (Bernlef 2001, 56). Afrika kwam ook dichtbij voor wie het geïnspireerde verslag las van de door Breytenbach en Jan Kees van de Werk georganiseerde (en door de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie Hivos gefinancierde) Karavaan van de verbeelding van Gorée naar Timboektoe. Deze tocht van tweeduizend kilometer gaf een aantal Afrikaanse schrijvers een ander beeld van hun continent. Zij volgden ‘de voetsporen van het woord dat van mond tot mond gaat’ (Breytenbach 2000; Van de Werk, 2000). Omgekeerd heeft het werk van Breytenbach ook de invloed ondergaan van zijn contacten met Nederland en Nederlandse kunstenaars. ‘Er is veel’, zo reageerde Breytenbach op een vraag van W. Roggeman, ‘dat ik bewonder en aantrekkelijk vind, hoewel de Nederlandse literatuur uit de aard van de geografie, niet als vulkanisch beschreven kan worden. De generatie van Vijftig - dichters als Kouwenaar, Lucebert en Schierbeek - hebben een grote indruk op mijn jong gemoed gemaakt, en maken dit nog steeds al is mijn gemoed zwaarder en vetter geworden. Later ook de off-beat prozaïsten - ik denk aan iemand als Van het Reve. In zekere zin ben ik blij dat ik niet nader betrokken ben bij wat daar gebeurt. Nederland is te beschaafd. Er zijn te veel schrijvers per vierkante bladzijde waardoor er een neiging is tot inteelt, tot messestekerij en onderling “gekanker”.’ (Roggeman 1975, 242) In een interview met Boudewijn Büch vertelde Breytenbach beïnvloed te zijn | |
[pagina 358]
| |
[...] door de Vijftigers, door Kouwenaar en Lucebert. Later las ik H.C. ten Berge, Kopland en Bert Schierbeek. Ik bewonder hun werk. Door Bert Schierbeek, die ik later heb leren kennen, ben ik zonder twijfel beïnvloed. [...] Ik werd door een vriend die in Parijs woondé al vroeg in staat gesteld de Vijftigers te lezen. [...] Lucebert las ik al toen ik zeventien, achttien was. [...] Naar de dichter Achterberg ben ik toe aan het groeien. (Büch 1984) Ook in de gevangenis bleven Nederlandse gedichten hem begeleiden. In zijn uitvoerige verklaring voor de rechtbank citeerde hij Lucebert, die ‘het min of meer soos volgt geskryf: “die digter eet die tyd op/ die belééfde tyd/ die toekomende tyd/ hy oordeel nie maar deel mee/ van dit waarvan hy deelgenoot is”’ (Breytenbach 1976, 12). In Breytenbachs poëzie is zijn band met Nederland soms ook als thematiek terug te vinden. Daarbij gaat het een enkele keer om meer algemene thema's als de VOC. Maar in de meeste gevallen gaat het om Nederlandse vrienden aan wie gedichten werden opgedragen of die in zijn poëzie opgevoerd worden (Breytenbach 2001). Toch is hij altijd een vreemdeling gebleven. Bij een interview werd Breytenbach gevraagd naar de grootste cultuurshock die hij had meegemaakt. Zijn antwoord was helder: Nederland. In Zuid-Afrika groeit men op met de illusie dat je een natuurlijke verbintenis hebt met het ‘stamland’, en dan kom je in Nederland en besef je dat je helemaal niet een aanverwante Nederlander bent. Wat men je daarover verteld had was allemaal gelul. Natuurlijk is er verwantschap in de taal, maar de leefwereld, de manier waarop mensen zich gedragen, de dingen die voor mensen van belang zijn - totaal anders dan ik verwachtte. In Amsterdam voel ik me een vreemdeling (Termeer 1999, 24). Over de gevoelens van begrip en verwantschap met zijn werk in Nederland had Breytenbach daarentegen over het algemeen niet te klagen. In een uitvoerig interview over het vertalen van (zijn) literair werk noemde hij Nederland met veel waardering: ‘I think there is a real feeling for my poetry and my prose in Holland because the translations into Dutch were very much better than others. The Dutch have a more complete view’ (Dimitriu 1997, 69). Als we nu terugkeren naar de vraag waarom het werk van Breytenbach zoveel voet aan de grond kreeg in Nederland moet het antwoord gezocht worden in een combinatie van maatschappelijke context, persoonlijke factoren en de bijzondere steun van markante vrienden. Gevoelens van stamverwantschap met blank Zuid-Afrika werden gaandeweg ingeruild voor sympathie met de zwarte, onderdrukte meerderheid. Het bloedbad van Sharpeville (1960) opende voor menigeen de ogen, ook in Nederland. Met de groeiende weerzin tegen de apartheidspolitiek nam de publieke behoefte aan Afri- | |
[pagina 359]
| |
kaner dissidenten toe: zij werden ervaren als verwant en onzelfzuchtig. Waar in Nederland vanaf de jaren zestig de zuilen afbrokkelden, gebeurde in Zuid-Afrika het omgekeerde en namen zowel de repressie als de internationale aandacht daarvoor snel toe. De kloof tussen beide werelden werd snel breder. Ook het beeld van het recente Nederlandse verleden werd - door de eerste naoorlogse generatie - drastisch herzien en bleek, zowel wat de Tweede Wereldoorlog als de naoorlogse koloniale perikelen in Indonesië betreft, heel wat minder heroïsch dan velen hadden gedacht. In die situatie waarin publieke schaamte over het vaderlandse verleden een sterkere maatschappelijke rol ging spelen, was er een grote behoefte aan nieuwe verzetshelden, die aanspraak konden maken op steun die anderen hadden moeten ontberen. De omslag in het historisch denken vergrootte de gevoeligheid voor vraagstukken van oorlog, racisme en dekolonisatie. Die drie thema's waren nergens zo nauw met elkaar verbonden als in de voormalige Nederlandse zuidelijke punt van Afrika. Om die reden en door de grote inzet van uiteenlopende antiapartheidsorganisaties kreeg Zuid-Afrika onwaarschijnlijk veel aandacht in de media en de publieke opinie. In de culturele wereld waren de Vijftigers grondig doorgebroken. Zowel door hun eigen ervaringen in de Tweede Wereldoorlog - veel Vijftigers konden terugzien op betrokkenheid bij het verzet - als door hun vernieuwende kijk op taal en cultuur stonden zij zeer open voor geestverwant Breytenbach. Hij werd voor velen meer dan een bekende, een vriend, een symbool. In de woorden van Aad Nuis: ‘Tot dusver was Breyten de enige politieke gevangene die ik kende, met wie ik gepraat had, gegeten en gelachen; door zijn lot is dat van de naamloze anderen me dichter op de huid gekomen’ (Nuis 1977, 143). Zonder de sterke persoonlijke banden met een groep vrienden die buitengewoon invloedrijk was - vooral in de wereld van de letteren - zou Breyten Breytenbach in Nederland aanzienlijk minder naam en faam verworven hebben en zou hij zeker ook minder vaak in de prijzen zijn gevallen. Zonder anderen tekort te doen hebben vooral Hans ten Berge, Adriaan van Dis, Rob van Gennep, Aad Nuis, Martin Mooij, Lucebert, Rutger Kopland, Laurens Vancrevel, Eva Bendien en Rutger Noordhoek Hegt gedurende een lange periode gezorgd voor intensieve steun en betrokkenheid. De introductie van Breytenbach in literair Nederland werd ook sterk bevorderd door enkele Zuid-Afrikanen, zoals André Brink en Ampie Coetzee, die in Nederlandse tijdschriften over zijn werk schreven (o.a. Brink 1972). Naast deze zeer belangrijke contextuele factoren is de invloed die Breytenbach in Nederland heeft gehad in grote mate uit zijn persoonlijke stijl te begrijpen. Met zijn charisma, zijn onmiskenbare charme en zijn mooie stem wist hij velen voor zich te winnen. Zo wist de ‘swierige Kaapse gentelman uit Parijs’ bijvoorbeeld zijn in Nederland wonende landgenoot en antiapartheidsactivist Berend Schuitema zeer te raken door zijn taal: ‘Breyten maak met sy woorde weer sag wat hard en pynlik is’ (Braam 1993, 148). Door zijn stijl en taal wist hij ook veel Nederlanders emotioneel aan zich te binden. Een voorbeeld is de arbeider-dichter Wim de Vries: | |
[pagina 360]
| |
Hoewel ik Breyten Breytenbach slechts twee keer ontmoette, een confrontatie waarbij ik maar enkele woorden met hem wisselde, durf ik toch te zeggen dat ik hem beter ken dan mijn naaste buurman. Een mooie man met een markante kop, die in een passiespel de Christus figuur had kunnen spelen (Campert e.a. 1976, 23). Dit citaat zegt niet alleen iets over de relatie tussen De Vries en zijn buurman. Zwaarder dan charme en woordkeus wogen evenwel creativiteit en kwaliteit. Breytenbach wist met zijn veelzijdigheid bovendien op vele niveaus te opereren: het leek hem weinig uit te maken of het om een Commissaris van de Koningin ging, om collega's, om antiapartheidsactivisten of om het publiek bij een cultureel festival. | |
Tot slotVan de vier Nederlandse culturele prijzen die hij ontving, was er niet één eerder aan een buitenlandse kunstenaar toegekend. Voor veel Nederlanders is Breytenbach ‘een van ons’ geworden. Tegelijk confronteerde hij Nederland met een andere realiteit en maakte hij een onbekend (Zuid-)Afrika zichtbaar wat de internationale relaties tussen beide landen beïnvloedde. Niettemin staat zijn schrijven en schilderen in veel opzichten haaks op wat in Nederland gangbaar was. Hij appelleert aan een noodzaak en een passie die wij wellicht niet (meer) hebben. Hij schotelt een rauwe werkelijkheid voor, een strijd om te overleven. Hij schildert een dichterlijke wereld die verder gaat dan de politiek van de dag. Hij prikkelt minzaam. Hij opent ogen voor fantasie, politiek, schoonheid, magie. Zijn wereld is tegelijkertijd aansprekend en onnavolgbaar. Zijn optreden is echter nooit vrijblijvend: Breyten Breytenbach zet aan tot nadenken en daagt uit om partij te kiezen.
Erik van den Bergh |
|