J.K. Rensburg 1870-1943. Een Joodse graalzoeker
(1981)–Jaap Meijer, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdManiakHij was maniak geworden, maar een die daarom bleef opvallen. Ook uiterlijk met zijn zwarte zwaluwjas, zijn lorgnet, zijn onafscheidelijke boekentas en zijn altijd gladgepoetste, afgetrapte schoenen. Een type, dat schilders, tekenaars, caricaturisten en fotografen optisch uitdaagde en journalisten inspireerde tot literair-sociologische analyse. In 1923 verscheen van de hand van dr. P.H. Ritter jr. Karakters, waarin onder Excentrieken een portret van de Maniak, de niet genoemde J.K. Rensburg.Ga naar eindnoot1. De hulpeloze, ‘wonderloze fakir’, die het wonder predikt maar het niet waar kan maken. Uitgelachen om de clown in hem, wordt hij op iets hoger niveau verguisd om de fanatieke kolder van zijn ‘geheime inter-astrale bezielingen’. Ritter bedoelde Rens. Rensburg had zich ontwikkeld tot iets exceptioneels. ‘Neem uit je winst’, zeggen de joden. Hoe voelde hij zichzelf onder zo'n beeldvorming die al zo vroeg in heldere volzinnen werd uitgeschreven. Of was hij alweer zo maniakaal, dat hij zich over zijn objectieve status nimmer het hoofd brak? Als hij 's avonds in Américain binnenschoof en van wal stak met zijn theorieën en aldra het luidruchtige middelpunt was van een zich slap lachende schare, ging er dan niets (meer) in hem om? Waarom holde hij dan zo vaak het plein op? Maar ze haalden hem in triomf terug en luisterden opnieuw naar zijn jongste, linguïstische ontdekkingen ‘voorgedragen met een overtuiging en beslistheid, die bijna al je nuchtere studenten-twijfel wegnam’ (Evert Straat). ‘Ik heb verzen geschreven, die klassiek zijn geworden in de wereldlitteratuur, ik ben als vertaler van Rostand, Zola, Shakespeare | |
[pagina 63]
| |
Een van Rens' Franse vertalingen. Let op: ‘Vertaald onder toezicht van.’
| |
[pagina 64]
| |
en Dante bekend als een der eersten van Europa, en met mijn Theorie der Evolutie breng ik een volslagen omkeer in de taalwetenschap en de litteratuur van alle volken ....’ - schrijft hij in een concept. Hij krast het nerveus door. Gelooft hij het niet (meer)? Zal hij dan toch de drukproeven van zijn dagdromen gaan corrigeren? Hij krast heel vaak en soms zeer heftig door. Welke palimpsest wordt zichtbaar onder al die uit onzekerheid geboren strepen, die door hem heen hepen? ‘Als één man dwaas doet, wordt hij nooit serieus nagebootst ...’ ‘Het rare schrikt af zoodra het door één, het onderscheidt, zoodra het door meerderen wordt toegepast’, had hij bij Ritter kunnen lezen. Betekende dat niet, dat hij om de denkbeelden, die hem het heiligst waren, in de hoek was getrapt (Miskotte)? In de regel werd hij alleen maar ordinair uitgelachen. Het vreselijkste (Ritter stelt het) wat een maniak kan overkomen en wat deze onderscheidt van de martelaar. Want het is veel erger te worden uitgelachen dan te worden verbrand. J.K. Rensburg, letterkundige. Ook hij moest een naambordje hebben. En in die literair-artistieke sector lag het allemaal nog het gemakkelijkst. Daar had je tot in de hoogste regionen mensen die je gedichten en je persoon en je denkbeelden gek konden vinden en er toch gevoelig voor konden zijn. Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel stelden hun tijdschriften voor hem open, lazen zijn talloze briefkaarten (vooral) en lange, eigengereide epistelsGa naar eindnoot2. en beantwoordden ze hoffelijk. Ook al vergat Van Deyssel dan eenmaal iets op de briefkaart te schrijven, behalve het adres! En Rens, wellevend en collegiaal, laat van zich horen als dat in de persoonlijke sfeer zo te pas komt. Soms lyrisch in Jugendstil, zoals in 1900 bij het huwelijk van Kloos: ‘Poëtischer kan 't wel niet; een dichter met een dichteres door zes zwanen in den bloemenjonk van het huwelijk gevoerd naar het toekomstland, opdoemend in een blauw waas van geluk.’Ga naar eindnoot3. Soms zielig: (5-5-1934) ‘Door omstandigheden van geldelijken aard kon ik hiertoe [bedoeld is Kloos' 75e verjaardag] niet persoonlijk overkomen.’Ga naar eindnoot4. Als hij binnen de kring van zijn joodse vrienden van wal steekt, demonstreert de epistolair onuitputtelijke goede gijn, zoals ter gelegenheid van Herman Heijermans' 50e verjaardag, gedateerd: ‘Amsterdam Diamantstad 24 Dec. 1914.’ ‘Ontvang op Uw vijftigste verjaardag mijn welgemeende gelukwensch. Indien we ook al als auteurs verschillende wegen gaan en dus naar het woord van Von Moltke (senior) “getrennt marchieren”, in den zwaren strijd, dien ook wij beiden voeren voor de wording van | |
[pagina 65]
| |
een betere wereld, geldt van den zelfden grooten veldheer ook voor ons “vereint sich schlagen”. Laat mij deze gelukwensch moreel en spiritueel nu wat meer specialiseeren. Bega geen “Kamertjeszonde” met “De Meid” of met “Trinette”, want dat is overtreding van “Het Zevende Gebod”. Vindt als theater-directeur in alle moeilijkheden “Uitkomst”. Laat de rest van Uw leven één “Bloeimaand” zijn van goed, van sterk werk. “Schakels” van blijvende waarde, opdat het nageslacht op “Allerzielen” voor U geen letterkundig kerkhof hoeft te bezoeken.’ Hij eindigt: ‘En voer met andere medestrijders als zoon van “Ahasverus” uit het “Ghetto” van armoe en verdrukking het proletariaat naar het beloofde land, naar een betere Maatschappij “Op Hoop van Zegen”.’Ga naar eindnoot5. Attent op momenten van vreugde, kon hij zich laten gaan op ogenblikken van leed. Zo heeft Boekens dood in 1933 hem diep geschokt. Aan Henriëtte Mooy schreef hij, dat brave Hein hem ‘meermalen in financiële moeilijkheden uit den nood hielp’.Ga naar eindnoot6. Aan Kloos bericht hij: ‘Daar ik door ellendige financiëele verlegenheid, hoewel ik het mij vast had voorgenomen, de begrafenis van ons beider goede en zeer begaafde vriend Hein Boeken, niet kon bij wonen, ben ik er te meer op gesteld, dat U deze twee verzen gewijd aan zijn nagedachtenis opneemt in het No. van den N. Gids, dat wel door U en anderen geheel of voor een groot deel daartoe zal opengesteld worden.Ga naar eindnoot7. Beide stroeve maaksels zijn in De Nieuwe Gids van december 1933 inderdaad gepubliceerd als In Memoriam / Mijn Vriend Dr. H.J. Boeken / Een der strijders voor de revolutie van '80. De dichter vindt het maar vreemd, ‘dat in deez’ Maatschappij, / Waar vaak het hoog're wordt vertrapt door 't jagen / Naar geld ....’ zulke mensen nog bestonden.Ga naar eindnoot8. Dat hijzelf van zijn armoedje gemakkelijk iets kon missen, blijkt op talloze, vaak onverwachte plaatsen in de correspondenties. Als hij iets bezat, wilde hij geven. Had zus Catharina al lasterende niet betoogd, dat hij ‘alles’ weggaf? Hoe hij zijn bentgenoten kon laten genieten van een exceptioneel extraatje blijkt uit een dartel schrijven d.d. 22 maart 1913 aan H.P.L. Wiessing: ‘Daar ik met mijn mede-bandieten uit de Pijp en omstreken plechtig bij den Duivel gezworen had al onze winst eerlijk te deelen, ging ik dadelijk rijk met buit beladen, met 8 doozen, of ik zelf cigarettenkameel was, naar Van der Hem, die ik niet thuis trof - toen met weer een derde naar Herre de Vos ...’Ga naar eindnoot9. In die jaren publiceerde Rensburg cabaretliedjes in De Groene, | |
[pagina 66]
| |
zoals Rakker en Stakker, waarvoor Herre de Vos de muziek componeerde. Dezelfde, die de melodie verzorgde voor Rens' topper Het zwijn, dat het repertoire haalde van Pisuisse en Blokzijl: ‘In buurt Y Y, bij zonneschijn / Blinkt een welvarend koperzwijn Het is in geen enkele openbare collectie-kleinkunst aanwezig; huidige beoefenaren van de geschiedenis van dit genre, bij wie ik om inlichtingen aanklopte, hadden er nooit van gehoord. Aan het slot van dit boek is het in extenso opgenomen. In de nalatenschap bevindt zich een keurig verzorgd manuscript (al zijn manuscripten zien er perfect uit) Cabaret, bevattende diverse bedjes met muziek uit de jaren 1912/1913. Daarin o.m. het bekende Treurig, Treurig uit de Japanse Verzen II, met muziek van niemand minder dan Sem Dresden. Andere teksten zoals Floris en Blanchefleur (Ballade) en een Dansliedje blijken getoonzet door zijn vriendin Anna Grootkerk-Zeldenrust.Ga naar eindnoot10. Cultuur-historisch past dit ludieke element in de mentaliteit van die eerder genoemde zoekers uit het begin der eeuw. Ook Scheerbart en Stucken cultiveerden het boertige lied en de groteske. Wie zou Rens als auteur ontdekken van Het Narrenlied: ‘Nu heel de wereld weer gaat paren / In deze dolle lentetijd / Stijgt - als bij 't vallen van de blaren / Ten top ook weer mijn malligheid / Nu overal weer liefjes zwerven / Als vlinders onder 't hemelblauw / Zing ik als nar van 't zoete sterven / Alleen uit liefde voor een vrouw.’ De achter deze studie herdrukte Sonnetten van Piet Lut horen in dit kader. Ook deze versjes bracht hij moeilijk onder. Na Brusse benadert hij Van Dishoeck met een kaart die weer helemaal Rens is: ‘U weet, dat ik van alle kanten, ook in het buitenland schitterende kritieken heb gehad op mijn bundels ...’ Ze verschenen tenslotte, leuk uitgegeven, bij S.L. van Looy. Het bewaard gebleven contract wijkt alweer niet af van de fatale lijn: ‘De schrijver zal zooveel mogelijk trachten de oplage zelf te verkoopen ....’ Volgens contract ontving hij bij ondertekening f 60,- en nog eens f 30,- daarna.Ga naar eindnoot11.
Deze Rens gaf - als functioneel decor - kleur aan het Amsterdamse uitgaansleven van zijn tijd. Men zag hem overal, waar cultuur en wetenschap werden bedreven. In het Concertgebouw, op de UB, maar het meest toch wel in zijn stamcafé Américain en op het Leesgenootschap. Naar beide laatste domicilies schreven hem vanuit verre landen vrinden die zijn adreswijzigingen niet konden bijbenen: Mr. J.K. Rensburg p/a Restaurant Americain Hotel, Amsterdam, Holland. Dat was altijd safe. ‘Vanmiddag was ik belet op mijn gewone tijd in het Leesgenootschap te zijn ...’, aldus aan Marie Witsen nog op 10 januari '41. | |
[pagina 67]
| |
In die jaren twintig bewoog hij zich eveneens in de toneelkringen van de hoofdstad. Hij vertaalde, uit het Frans vooralGa naar eindnoot12. en schreef zelf toneel, ook dat zonder het gewenste succes. In de gelukwens op zijn 60ste spreekt August Heyting namens de Bond van Nederlandse Toneelschrijvers de hoop uit ‘dat de toneelmachthebbers, die U een opvoering van Uw toneelwerk voorspiegelen, de dure daad bij het goedkope woord zullen voegen’.Ga naar eindnoot13. Aan Mijnssen bericht Rens 20-5-1915 over de première van zijn Pierrot en Harlekijn op ‘woensdag 2 juni 1915 in de kleine bovenzaal van Américain voor leden van De Kunst’. ‘Tegen f 1,- entree per persoon.’Ga naar eindnoot14. In deze jaren voelt hij zich nu en dan geroepen tot een leidende rol in questions brûlantes van het muzische Mokum. Beschikt hij niet over relaties in de wereld der letterkundigen van naam? Zo benadert hij Van Deyssel (24-5-1925) over de toenmaals actuele rel rondom de door Willem Mengelberg tegengewerkte pianist Dirk Schäfer. Nu eens een miskende kunstbroeder voor wie hij in het krijt treedt: ‘In het Handelsblad van gisteravond, 3e blad, komt een artikel voor van H. Rutters, muziek-recensent, over de mogelijkheid, dat de groote pianist Dirk Schäfer ons land gaat verlaten, omdat hem een muziek-professoraat is aangeboden in Wenen en dit financieel op 't oogenblik voor hem voordeeliger is dan verblijf alhier. Mijn vriendin Mevrouw A. Grootkerk, leerlinge van Mengelberg, die Schäfer zeer goed kent, zelf een uitstekende pianiste en componiste o.m. van de liedjes in mijn haute comédie in verzen Pierrot en Harlekijn wil ten spoedigste een comité bijeenroepen om aan de Regeering te verzoeken in 's lands belang hem van staatswege een subsidie te verzekeren, waardoor zijn verblijf naar Weenen financieel onnoodig zal worden. Nu wil zij dat verschillende van onze eerste kunstenaars, hun handteekening zullen opgeven ...’Ga naar eindnoot15. Maar pas op! Hoe gemakkelijk konden zijn ernst en de dwaasheid, waartoe deze maniak anderen inspireerde op dusdanige wijze met elkander in de knoop raken, dat plotseling het juiste zicht op alles schemerig werd. En als wij dan verder lezen, dat een ‘soort eere-comité en vele anderen er bij ... zich gezamenlijk tot de Kamer zullen wenden’, dan houden we ons hart vast en zien we in gedachten al een deputatie lolbroeken met Rens aan het hoofd het Binnenhof oprukken. Zeker, zoiets mócht deze keer niet gebeuren, daarvoor was de zaak-Schäfer te serieus. Maar de heren stonden voor niets en deze weerloze was tot raadselachtig veel bereid. Wie kon er op den duur ook nog wijs uit al zijn fantastische bedenksels. Of het nu over Schäfer ging dan wel over zijn | |
[pagina 68]
| |
inter-asterale theorieën die het verbindende element van zijn levensbeschouwing vormden. Voor hem was het heel gewoon een figuur als Van Deyssel in dit patroon in te schakelen. Diens ‘Holland hoog opstoten midden in de vaart der volken’ kreeg voor de pseudoprofeet iets reëels. Hij zàg dan plotseling Holland echt in de sterrenhemel en trok - als in Koningschap - de dwaaste en vaagste (kosmische) lijnen. Zo wordt de achtergrond begrijpelijk van die ogenschijnlijk totaal onverwachte aanval op de jongeren van ‘De Distelvinck’ anno 1925.Ga naar eindnoot16. Wat verbeeldden die snotapen zich wel met hun kritiek op zijn collega-giganten uit de ‘revolutie’ van Tachtig! Van Deyssel en Rens hoorden thuis in het ‘Derde Rijk uit Israël’, wat dat dan ook mocht betekenen. Naast elkander! Omdat ‘ik er zeker van ben, dat door dit werk [Theorie der Evolutie] meer dan reeds in verschillende opzichten het geval is, Nederland thans tegelijk geplaatst wordt aan de spits der volken zoals U wenschte, of vóórvoelde in Uw brochure over het Proza ....’ Aldus aan Van Deyssel, die hij in een ellenlang epistel van acht kantjes vraagt zijn naam te verbinden aan het huldigingscomité voor zijn zestigste verjaardag. Beide coryfeeën hoeven zich in die hoge sferen niet te vervelen, ze staan niet alleen. ‘We staan in de aviatiek door Fokker, in de radio door Philips, in de physica door Lorentz, in de sterrenkunde door Kaptein, in de chemie door Van 't Hof enz. aan de spits van de volken. Realiseert U het thans voor de taal en de litteratuur door Uw handteekening onder die circulaire ...’Ga naar eindnoot17. Van die hoogte spreekt Rens honend van het ‘jammerlijkbescheiden gepiep van ... De Distelvinck’. De jongeren heten zich niet onbetuigd. In Den Gulden Winckel bracht Wybo Meyer de befaamd geworden karikatuur J.K. Rensburg De Vogel ‘Verschrikker’.Ga naar eindnoot18. Begeleid door het redactionele commentaar: ‘Daar niemand den heer Rensburg au sérieux neemt en kan nemen, wordt er hier van zijn interasterale ijlhoofdigheid uitsluitend melding gemaakt omderwille van de ....... karikatuur .... In zijn aanval schuilt tè veel van de bittere gal der jalousie van een die zich, absurd, miskend acht, tegen de jonge kracht.’ Er was niet zo heel veel veranderd sinds de dagen dat Carel Scharten zich vrolijk over hem had gemaakt. Maar toen stond hij met zijn Japanse Verzen nog aan het begin. Hoeveel schrijfsels die hem sedertdien als een idioot hadden afgeschilderd, waren vroeger of later onder zijn ogen gekomen en hadden zijn ergernis gaande gemaakt. Eén keer krast hij met venijnige letters ‘wartaal!!’Ga naar eindnoot19. op het knipsel waarin wordt verteld hoe zijn Dante-uitgever hem destijds dagelijks zou hebben opgesloten. | |
[pagina 69]
| |
Ontleend aan Den Gulden Winckel 1925, pagina 215.
| |
[pagina 70]
| |
‘Bij zulk werk moet je jezelf opsluiten ....’ Tussen jezelf opsluiten en opgesloten worden lagen de subtiele grenzen van zijn psychische problematiek, de oer-bron ook van de talloze Rens-verhalen, die het merg uitmaken van nagenoeg alles wat ook na Wereldoorlog II over hem werd geschreven. Wij treffen de opgejaagde aan, terwijl hij in het Vondelpark in een hoge boom is geklommen en niet naar beneden durft. Het blijft onduidelijk waarom hij erin klom en nog onduidelijker hoe. Rens de chevalier, die met Coen Hissink een schermduel uitvecht. ‘Touché’, roept de auteur en strekt de degen. Is Rens geraakt? Een met rode wijn bevlekt servet tegen hem aangedrukt levert het bloedig bewijs. Languit op een sjoelbak, met pindadoppen bestrooid (er waren zo gauw geen bloemen bij de hand), werd hij onder het zingen van Chopins Marche Funèbre over het Rembrandtplein gedragen. Rens de menslievende, springt de Amstel in om de levensmoede Jan Musch (‘ik ga me verdoen’) eruit te halen, die zich zogenaamd aan het verzuipen was, onder de kreet ‘Dood, ontvang mij in uw teedre armen, Hamlet derde akte’. Tenslotte de kuise Rens, met Fientje de la Mar op schoot. Tijdig wordt de asceet zich zijn verantwoordelijkheden bewust: ‘Zij houdt van me, maar dat is haar ondergang, want ik kan haar niet onderhouden, ik stort die vrouw in het ongeluk.’ Het ‘Rensen’ overschaduwde ieder werkelijk aspect. Maar over welke realiteit kon ook binnen het verband van dit onaangepaste leven worden gesproken? Was van meet af aan zijn onoplosbaar probleem niet geweest, wàt nu eigenlijk werkelijkheid was en wàt niet? Op school, in de maatschappij, in het café. Ergens in zijn hok lag tussen paperassen die ene brief van zijn vader met dat schrijnende slot: ‘.... ga je gang en blijf ten spot strekken tot dat je het zoo mogelijk eens voelt ....’ Tegen de achtergrond van dit alles zal het Rens genoegen hebben gedaan, dat één van de jongeren, Menno ter Braak, ook hem niet vergat bij gelegenheid van de bekende enquête in Het Vaderland anno 1934. Hij antwoordde: ‘Amsterdam 30-10-’34 WelEdele Heeren, Daar ik zelden sinds een paar jaar in Américain kom, vernam ik alleen door een toeval, dat er een brief voor mij lag gedurende 14 dagen. Ik ging er toen direct heen en vond Uw verzoek per circulaire. Ik zie geen kans enig antwoord te geven op de vraag: 1e Wie onder onze auteurs overschat worden. 2e Wie onder onze auteurs onderschat worden. | |
[pagina 71]
| |
Het kan mij op stuk van zaken eigenlijk o zo weinig schelen. Het eindoordeel is aan het nageslacht en dikwijls ook pas najaren, soms na eeuwen. Dante is in de XIIIe en XIVe Eeuw zeer goed begrepen door enkele tijdgenoten en met de erkenning door de massa had hij niets te maken. De behoefte daaraan begint pas te ontstaan in de XVe Eeuw als eindelijk de boekdrukkunst gekropen over den Aardbol sinds de IIe Eeuw v. Chr. uit Honan in China, Italië, Duitsland en Holland bereikt en hier algemeen verbreid word. Dan begint zijn erkenning door de massa in de XIXe Eeuw en de XXe. Shakespeare (Bacon) werd in Frankrijk en Duitsland pas erkend in de XVIIIe en XIXe Eeuw en toch ben ik er zeker van, dat hij nog niet in deze tot heden ten volle gewaardeerd kan worden. Daarvoor was hij te groot. Maar spoedig zal men hem beter nog begrijpen dan vroeger. Wat de Nederlandse auteurs betreft, zie ik geen kans een oordeel te vellen. U moet niet vergeten, dat de meesten van mijn collega's van elkaar heel weinig lezen, behalve zij, die dit als dagbladrecensenten doen moeten. Dit komt omdat wij heel anders lezen dan het publiek nl. hoofdzakelijk de Meesters, naar welke wij ons vormen en niet veel meer. Hoogachtend, J.K. Rensburg Volkerak-Straat 24r Amsterdam. Z.’Ga naar eindnoot20. |
|