J.K. Rensburg 1870-1943. Een Joodse graalzoeker
(1981)–Jaap Meijer, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdGraalzoekerMogen wij in dit stadium van onze terreinverkenning een poging wagen Rensburgs persoonlijkheid en oeuvre te toetsen aan de bredere stroom van de Europese cultuurgeschiedenis aan het begin van onze eeuw.Ga naar eindnoot1. Toen ontwikkelingen op het gebied van religie en pseudo-religie uitmondden in een sectarische renaissance van Rozenkruisers, Vrijmetselaars, kortom allerlei stiefkinderen van jodendom en christendom. Occulte wereldvernieuwers wierven voor hun standje op de hoeken der straten. Esoterische geheimleren werden inzet van theologische beschouwingen, die de ‘Urformen’ van het religieuze niet uitsluitend of bij voorkeur zochten in traditionele | |
[pagina 51]
| |
geloofsleer en godsdienstpraktijken. Niet in de laatste plaats waren het joden, die hier voorgingen. Revolutionairen als Gustav Landauer, die Meister Eckehart uit het stof opdiepte. Nieuwlichters als Martin Buber, die in 1909 zijn bloemlezing Ekstatische Konfessionen samenstelde. ‘So ist es mit der Ekstase: das Wort geht uns an, das Wort des Ich. Ich bringe in diesem Buche auch Äuszerungen einiger Menschen, die zu denen gehören, welche man krankhaft nennt. Wie die Täuschung an der “Wahrheit”, so wird die Krankheit an der “Gesundheit” gemessen. Aber mich interessiert nicht, ob ein Arzt der die Christine Ebnerin untersuchen würde, sie als hysterisch befände; mich interessiert, wie dieses Frauenzimmer aus der Not seiner Seligkeit redet. Ich weisz nicht, was der Wahnsinn ist ....’Ga naar eindnoot2. Niet dat wij onze held nu maar klakkeloos heffen naar het niveau van de door Buber bedoelden. Maar cultuurhistorisch heeft ook dit fenomeen recht op een genuanceerde beoordeling. ‘Aber ich weisz [aldus het vervolg naar Bubers citaat] dasz ich da bin, die Stimme des Menschen zu hören.’ Voor de stem van Rens bleef men in de regel doof. Men deed hem af als ‘doodgewoon mesjogge’. Dat hij als zodanig zou kunnen behoren bij dwazen van een hogere, andere orde (die hier blijkbaar niet voorkwamen), dat ook onder zijn ‘mesjoggaas’ een vonkje van het grote kon schuilgaan, wie kon je zoiets wijsmaken rondom het burgerlijk-artistieke Leidseplein. Een zekere steun ontleent onze poging aan de omstandigheid, dat hij zelf het gevoel moet hebben gehad tot de door ons bedoelde categorie te behoren. Dat hij geïnteresseerd was in de arbeid van zijn ‘collega-dwazen’, blijkt op talloze plaatsen in zijn werk. Zijn studie van het Duits zal zijn aandacht hebben gevestigd op eigentijdse ‘Sucherromane’, als Kolbenheyers Montsalvasch en iets later Max Brods Tycho Brahes Weg zu Gott.Ga naar eindnoot3. Eén stap verder en we zijn aangeland bij Gustav Meyrink (Der Golem), Eduard Stucken (Graal-symboliek) en Scheerbart. Kosmische verbeeldingskracht, anti-erotische levensinstelling, voorliefde voor occultisme en mystiek, hang naar de Oriënt, ze komen nadrukkelijk tot uiting bij de laatste, die een maanroman schreef en een astrale pantomime. Scheerbarts biografie vertoont gelijkenis met de levensgang van Rensburg. Voortgekomen uit een burgerlijk milieu, verkeerde ook hij altijd in financiële perikelen, voedde zich met ‘geschabtem Hering auf Brot’, weinig succes als hy had met zijn ‘dwaze’ boeken, die noch uitgevers en als het al zover kwam, evenmin lezers overtuigden.Ga naar eindnoot4. ‘Sucher nach dem Perpetuum mobile’ bewoonde hij sterren en planeten en genoot - als Rens - van Cyrano de Bergerac. Een | |
[pagina 52]
| |
vreemde schutter, die na de ‘Allgemeine Mobilmachung’ van 1914 niet meer leven wilde, stelselmatig voedsel weigerde en tenslotte aan algehele uitputting op 15 oktober 1915 stierf. Een van die kosmische dwazen, die tevergeefs bleven zoeken naar het paradijs. Graalzoekers, zoals ze bij tientallen voorkomen in het Europese cultuurpatroon van fin de siècle en Jugendstil, vooral in het Duitse taalgebied, maar merkwaardigerwijze niet in het Nederlandse. Met als uitzondering dan onze J.K. Rensburg, die het zwaartepunt van zijn creativiteit sedert 1903 legde op het (pseudo-)wetenschappelijke. En dit laatste dan opgevat als het ongenuanceerd verzwelgen van bergen literatuur, die hij - occult van aanleg en met poëtische hang naar het mystieke - wilde laten kristalliseren in een messiaanse maatschappijleer. Een utopistische socialist in zakformaat, als hoedanig hij in zekere zin zou mogen worden getypeerd. Maar - en dit werd de overheersende trend van zijn levensgang - een warhoofd, zoals hij overkwam. Minderen naar aanleg en betekenis verkregen hun ‘biografietje’ binnen het kader van de elastische historie der Nederlandse arbeidersbeweging, waarin hagiografische tendensen al opmerkelijk vroeg het klimaat beheersten (W.H. Vliegen). Rens werd ook daar domweg overgeslagen omdat hij nu eenmaal niet in het straatje paste.Ga naar eindnoot5. Een eenling, een zonderling, een dakloze. Die de wereld wilde verbeteren en nota bene bij zichzelf begon. Wie zich verdiept in de talloze artikelen, die deze man in wat al niet voor blaadjes en krantjes en periodieken liet verschijnen, wordt door al het chaotische heen geboeid door de rechtlijnigheid van een non-conformist, wiens non-conformisme al spoedig zo sterk werd overwoekerd door zijn sjlemieliteit, dat men beide componenten gemakshalve maar op één hoop smeet. Wie deerde het. VrijdenkerGa naar eindnoot6. vecht hij tegen godsdienstige vooroordelen. Antimilitarist bestrijdt hij gedurende de Eerste Wereldoorlog het oorlogsbedrijf in een curieus stukje over De Oorlog en de Tien Geboden. Elders propageert hij De Anti-Militaristische Internationale. Omstreeks 1917 blijkt hij actief voorvechter van de Vrouwen-Emancipatie. De vrouw bleef het voor Rens, abstract en door hem nooit ‘gekend’, om dit Hebraïsme te hanteren met betrekking tot deze ‘Jozef’, die Berenice liefhad, das ewig Weibliche. Die in Koningschap zinnig mediteert over de sexuele opvoeding, waarvan ook in joods-burgerlijke kringen niet zo heel veel terecht kwam.Ga naar eindnoot7. In een uitvoerig artikel in het Tijdschrift van het Nederlandsch Gymnastiek-Verbond van 1896 openbaart hij zijn denkbeelden over Het nut der gymnastiek voor meisjes. Hij protesteert tegen ‘'t corset wat 't lichaam verkracht en misvormd’ en spreekt uitvoerig over het | |
[pagina 53]
| |
nut van sport als ‘voorbehoedsmiddel tegen sexuele behoefte’.Ga naar eindnoot8. Aan het slot zien wij de 26-jarige Rensburg zo waar voor ons als de voorzitter van genoemd Gymnastiek-Verbond. Als zodanig propageert hij enthousiast de sport die hem spreekwoordelijk maakte: wandelen (‘geen Kalverstraatje, maar een wandeling van een uur of drie ....’). Wie van de tijdgenoten zag hem niet, zwervend met zijn zware aktentas, door heel de stad. Maar - om van de sport te komen tot de denk-sport - welk rendement leverde hem de inhoud van die tas nog op. Welke uitgever na 1903 trapte daar nog in. Wat moest hij aan vangen met die manuscripten, bevattende al zijn astrale ideeën, die - naarmate het lot zich meer en meer tegen hem had gekeerd - zó fantastisch schenen, dat sommigen gingen vermoeden, dat die manuscripten helemaal niet bestonden. Bij zijn 50e verjaardag ‘lapten’ de vrienden voor het eerste deel van zijn Faust, bevattende duistere gedachtengangen. Symptomatisch was het, dat drie jaar later in 1923 in Wereldbouw ‘opnieuw’ verschenen de Japanse Verzen, Lohengrin en Sita. Hij blijft gedachtengangen herhalen, die ingewijden reeds vóór 1900 kenden. Alleen de data (in Rens' eigen jaartelling) varieerden. Zo onder de Inleiding van Wereldbouw. ‘Amsterdam, November 1922, l'An IX, Ere parisienne.’ Weer - als in het geval van zijn Dante-vertaling - vond zijn woord een beoordelaar van formaat. De theoloog K.H. Miskotte, Adwaitakenner, Kafka-bewonderaar en deskundige bij uitstek op het gebied van de joodse geestesgeschiedenis, wijdde in de eerste jaargang van Opwaartsche Wegen een uitvoerige beschouwing aan deze poëzie.Ga naar eindnoot9. Ook de inzet daarvan hield - als in het geval van de Dante-recensies - een belofte in. ‘Met name de literatuur, en vooral de lyriek heeft naar ons begeeren weder universeel te zijn, d.i. moet ons in haar bewogenheid een intuitief verstaan van het kosmische leven brengen. Deze overweging drijft ons er toe diep-aandachtig te luisteren naar elke stem die de zelfvervulde emotie te boven is, naar ieder hart dat zich boog voor het bovenpersoonlijke Wonder, dat, verborgen, leeft in den benedenpersoonlijken schijn der natuur. Kunst is de belijdenis van een mensch, die de totale werkelijkheid ons te binnen brengt als aanbiddelijk. Aan deze gedachten heeft de dichter Rensburg ongetwijfeld deel. Hij draagt een grootsch gebaar uit. Hij heeft den trotschen moed z'n warme oogen op de wereld te richten om haar-zelve en om haar-zelve alléén. Heel het kleinzielige stemmingzoeken van een vorig geslacht is hem vreemd; vanzelf en onbewust mag de stemming meedoen maar altijd als nuance op dat ééne fond: Bewondering van den Kosmos.’ | |
[pagina 54]
| |
Typerend voor Rens' gefixeerd-zijn op symbolen is de nauwgezette mededeling over de band van ‘Wereldbouw’ in Propria Cures van 19 mei 1923:
Zij blijkt nóg niet toereikend, want een week later, op 26 mei, volgt een uitvoerig erratum: | |
[pagina 55]
| |
Maar dan! Al spoedig volgt de totale ontluistering van de Japanse Verzen en de graalpoëzie. Miskotte noemt hem absurd en gaat meedogenloos de ‘waan’ te lijf ‘van het Zolaïstisch tijdvak, dat een wetenschappelijk experiment ten bodem kan dienen aan de kunst’. ‘Heeft ooit een dichter, zegge een dichter, zoo alle qualiteitsbesef verloochend en verloren?’ Hij spreekt over ‘de chaotische waan-van-verwijding’ in Rensburg en vergelijkt hem - nebbisj - met Adwaïta, ‘die heel z'n exacte wetenschap vermocht te schakelen aan het enorme Vliegwiel van zijn centrale, geestdriftige Inzicht’. Wat betekende tegenover deze liefdeloze kruisiging de welwillende glimlach, waarmee eerder Van den Bergh van Eysinga zijn Sita tegemoet was getreden.Ga naar eindnoot10. Dan wel een of ander goedbedoeld stukje van Israël Querido in het Algemeen Handelsblad, waarin Rens ‘een wonderlijke droomer’ wordt genoemd, levend ‘in een spheer van geestelijke alchemie’.Ga naar eindnoot11. Bij alle ijdelheid, die hem waarachtig niet vreemd was, moet Rens Miskottes frontaanval als essentiëler hebben aangevoeld. Hij heeft dit oordeel bewaard. Dat hij het heeft bestudeerd kan blijken uit aantekeningen over de poëzie van Adwaïta, die onder zijn papieren worden aangetroffen. De vraag die hem bij het overwegen van dit alles had moeten pijnigen, was natuurlijk of Miskotte gelijk had. Was hij inderdaad een warhoofd, een anachronisme, een verschimmeld stuk fin de siècle dat zichzelf had overleefd? Bleef er van al zijn wereldomvattend gesappel dan niets over, dat de tijd zou trotseren? |
|