J.K. Rensburg 1870-1943. Een Joodse graalzoeker
(1981)–Jaap Meijer, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdDanteVoor de bekende enquête van Het Getij uit 1921/22 werd ook J.K. Rensburg aangeschreven:Ga naar eindnoot1. ‘Veronderstel, dat omstandigheden u eens dwongen op een onbewoond eiland verblijf te houden. Er werd u toegestaan slechts 6 boeken mede te nemen. Welke 6 boeken uit de geheele u bekende literatuur, zoowel ethische als literaire, zoudt ge dan medenemen?’ Hij antwoordde (d.d. 22-12-1921): ‘Naar aanleiding van Uw verzoek in verband met Uw enquête zou ik uit de wereldliteratuur een keus doende vóór alles willen bezitten: 1. De Bijbel / 2. De Ilias van Homerus / 3. Dante's Commedia / 4. Goethe's Faust / 5. Hamlet van Shakespeare / 6. La Faute de l'Abbé Mouret ....’ Dat bij zijn zestal Dante niet zou ontbreken, kon niet verbazen; eigenlijk viel die derde plaats nog tegen. Aan deze muzenzoon immers had hij al vroeg zijn hart verpand. Dat Rensburgs Dantevertaling als diens belangrijkste letterkundige prestatie moet worden geboekstaafd, is buiten kijf. Hier lag zijn kans! De conceptie van Koningsmacht vooral had doen uitkomen waar zijn zwakte lag: in de | |
[pagina 44]
| |
Band en titelpagina van de Dante-vertaling.
| |
[pagina 45]
| |
| |
[pagina 46]
| |
te grote greep, die hij zich meende te kunnen (en te moeten) permitteren. In een vertaling zijn ipso facto grenzen gesteld. Omstreeks zijn 35e - naar het oordeel van de psalmdichter en van Dante de helft van het leven - zou blijken of hij zich één maal meester zou tonen in de beperking. In drie kloeke delen, samen ongeveer 1500 forse pagina's, zou het werk worden voltooid. Eerst De Hel en De Louteringsberg (1908), even later Het Paradijs. Tezamen vormende De Goddelijke Komedie van Dante Alighieri, vertaald naar den oorspronkelijken tekst door J.K. Rensburg / Voorzien van verklarende noten en een levensbeschrijving van den dichter / Platen van Gustave Doré, aldus de sobere titelpagina, die vermeldt dat het boek te Amsterdam verscheen bij de uitgeverij Vennootschap Letteren en Kunst.Ga naar eindnoot2. Allerlei vragen komen op. Beheerste Rens wel zo perfect het Italiaans als voor die reuzentaak gewenst mocht heten? Zo ja, waar en wanneer en bij wie had hij dat geleerd? Wij vernemen daarvan niets. Noch van hem en evenmin van anderen. Eerder betoonden wij ons sceptisch met betrekking tot zijn door anderen geroemde ‘kennis’ van de Oosterse talen. Hoe stond het met die van de Westerse in welk verband behalve Frans, Duits en Engels door Premsela ook het Italiaans wordt genoemd? De kontekst maakt diens beweringen terzake niet geloofwaardiger.Ga naar eindnoot3. Maar dat Rens op een of andere wijze tot deze arbeid in staat mocht worden geacht geloofde in elk geval de uitgever, Maurits Cohen, die hem kende (wie kende hem niet) en van zijn kwaliteiten als vertaler vaker gebruik maakte.Ga naar eindnoot4. Rens was - zoals uit correspondenties blijkt - verbonden aan vertaalbureaus. Hij leefde van losvaste klussen aan de rand van het uitgeversbedrijf. Soms deed hij dienst als corrector.Ga naar eindnoot5. Een bruikbaar manusje van alles, voor werkgevers aantrekkelijk, omdat hij zo veel deed en zo weinig vroeg. Maar dat zegt nog niet veel over kwaliteiten van een Dante-vertaler. Heeft hij geaarzeld bij het aanvaarden van deze vererende doch ongewoon moeilijke opdracht? Voelde hij zich helemaal zeker? Twijfel sijpelt door in het slot van de inleiding: ‘Waar kritiek zal worden uitgeoefend door den eersten den besten, die - spoedig genoeg in dit geval - blijken geeft tot de beoordeeling van een Dante-vertaling niet in staat te zijn, zal ik dien behoorlijk te woord staan. Aan één ding wil ik, dat ook de bevoegde criticus niet twijfelen zal: de liefde, waarmee ik mij aan dezen arbeid heb gewijd. Dante heeft van af mijn achttiende jaar voor een groot deel mijn literair doen en denken beheerscht. En mocht ik hierin slagen, zóó dat deze vertaling voor onze Literatuur eenmaal van | |
[pagina 47]
| |
blijvende waarde beschouwd zal worden, dan zal dit wel een der grootste voldoeningen wezen, die daarbij voor mij zijn weggelegd als vereerder van dit Wereld-Genie.’Ga naar eindnoot6. Deze keer liep het anders dan iemand had durven verwachten. J.K. Rensburgs Dante-vertaling werd inzet van een discussie op niveau, waarin zich mannen mengden als J.J. Salverda de Grave en W.G. van Nouhuys. De eerste begon zijn bespreking aldus: ‘Deze vertaling is een kunststuk, waarvoor men niet anders dan grote bewondering kan hebben. Zij is het resultaat van een geestesinspanning, van een volhouden, van een toewijding die men niet licht in één persoon zal aantreffen. Mijns inziens is dit de beste der vertalingen die - voor zover ik ze ken - van Dante zijn gemaakt. Ik stel er te meer prijs op dit met nadruk te verzekeren, omdat in de regelen die hier volgen enkele bezwaren tegen het werk van de heer Rensburg zullen worden gemaakt. Maar niet alleen bezwaren, zoals men zal zien.’Ga naar eindnoot7. Dan komen de bedenkingen, ook en vooral tegen het commentaar, maar tot aan het einde toe blijft de teneur positief: ‘De kracht van de heer Rensburg ligt in het vertalen; hoe sterk ik hem daarin vind, moge uit het voorafgaande blijken.’Ga naar eindnoot8. Maar eerst in de beoordeling van het derde deel (Het Paradijs) voert de kritiek de boventoon.Ga naar eindnoot9. ‘Heeft de heer Rensburg wel genoeg rekening gehouden met het feit, dat de vertaler begint met te weten wat er staan moet, terwijl zijn lezer de betekenis nog moet halen uit wat hij vóór zich heeft?’ De hoogleraar streept risten fouten aan en concludeert ten allerlaatste korzelig, dat hij er maar mee stopt: ‘Het is jammer dat de heer Rensburg niet geleerd heeft een tekst wetenschappelijk te behandelen, of dat hij, zich rekenschap gevende van die onvoldoende voorbereiding, zich er niet toe heeft beperkt, eenvoudig, zonder omhaal van schijngeleerdheid, de allernoodzakelikste toelichtingen over te nemen uit een goede kommentaar, die hij eens voor allemaal had kunnen vermelden en daarmee alle verantwoordelikheid van zich kunnen werpen. Maar dat is nu eenmaal niet anders.’Ga naar eindnoot10. Toch moet Rensburg zo'n benadering anders hebben ervaren dan de hoon-uit-de-hoogte, waarmee Scharten hem had afgedroogd. Er kwamen bovendien nog anderen aan het woord. In Groot-Nederland van 1908 wijdde redacteur W.G. van Nouhuys bijna 20 pagina's aan. Nieuwe Dante-vertalingen, Rensburgs poëtische weergave vergelijkende met de proza-vertaling van H.J. Boeken, op zichzelf al een indicatie ten positieve.Ga naar eindnoot11. Te verrassender, omdat diezelfde Van Nouhuys een jaar eerder in datzelfde Groot-Nederland op meedogenloze wijze Rensburgs Decamerone-vertaling had gekraakt. Want - | |
[pagina 48]
| |
Rensburg zwijgt daarover in alle hem bekende talen - eerder had hij zich gewaagd aan Boccaccio en hoe! ‘Het is ongeloofelijk dat iemand met zoo weinig kennis van de taal een dergelijk werk aandurft.’ En Van Nouhuys somt deugdelijke bewijzen voor zijn stellingen op, daaraan toevoegende: ‘Het is ondoenlijk alle bokken op te jagen, zoo talrijk zijn ze.’Ga naar eindnoot12. Aldus dezelfde recensent, die thans positief oordeelt, ondanks bezwaren die hij ook nu te berde brengt. Ook hij wijst op fouten en Boekens proza achterstellend bij Rensburgs poëtische kwaliteit, legt hij de vinger op het vitium originis: ‘Maar één ding heeft Dr. Boeken ontegenzeggelijk op hem voor, n.l. zijn klassieke vorming.’ Des Pudels Kern! En toch raakte geen der recensenten de diepere intensies van deze hemelbestormer. Dat hij 28 maanden lang als een koelie had gezwoegd op deze teksten, dat was omdat hij Dante wilde leren kennen, die hem sedert zijn mislukt eindexamen vergezichten had geopend op werelden, waarvan geen zijner critici weet had. Voor dát ideaal had hij zich opgeofferd, al vertalende onder deplorabele omstandigheden, die als alles uit zijn aards bestaan door dwaze verhalen werden overwoekerd. ‘- Er is een legende, dat de uitgever u in den kelder opsloot en u eerst na een voltooiden zang vrij liet. - Ik weet, zegt Rensburg, met flikkerende lorgnetglazen, wie dat verhaal verteld heeft! Maar dat zou hij niet gedurfd hebben! Nee, dat zou hij niet gedurfd hebben! Ik sloot mezelf op, zie je. Bij zulk werk moet je jezelf opsluiten, anders komt er niets van terecht. Je moet er volkomen in zijn. Je moet er gèk van zijn. Anders wordt het niets. Nietwaar? Maar wel hitsten ze snotneuzen van kantoorjongens tegen mij op, als ik de trap opkwam. Om mij te plagen en te laten schrikken. Om mijn armoe, zie je. Menschen hebben een hekel aan armen, dat is merkwaardig, de meesten behandelen je als een schurftigen hond, ze rekenen je armoe als een misdaad of een ziekte aan. Maar kijk eens hier: als ik rijk was geweest, had ik er vijf en twintig jaar over de Goddelijke Comedie gedaan; nu was het in twee jaar af.’Ga naar eindnoot13. d'Oliveira heeft hem aan het werk gezien, eerst in een kelderkamer, later in een duister achtervertrekje bij de uitgeverij.Ga naar eindnoot14. Twee jaar en vier maanden ploeterde hij voor een bedrag van 750 gulden. Het contract bleef - met de andere contracten - bewaard. Sleutels tot een brandkast vol royalties, die noojt mochten komen. Maar daarom ging het niet! Hij, J.K. Rensburg had met Dante verkeerd in het meest persoonlijke vlak. ‘Het histories verband tusschen de denkbeelden van Dante en de mijnen is - ondanks alle verschil - na zeven Ewen van evolutie heel | |
[pagina 49]
| |
Foto uit ± 1925, gemaakt door de bekende Amsterdamse fotograaf Bernard F. Eilers (1878-1951). (Collectie Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam.)
| |
[pagina 50]
| |
wat meer dan alleen bij kunstquesties op zich zelf beschouwd.’Ga naar eindnoot15. Deze vertaling had hem niet de minste beperking bijgebracht. Eerder had zij zijn gemeenschap met een der allergrootsten uit de geschiedenis vertrouwelijker gemaakt. Familiaar, op voet van gelijkheid ging hij om met de genieën der mensheid. Als hij 9-6-1905 zijn bezoek aan Van Deyssel aankondigt, schrijft hij: ‘Zondag a.s. 11 Juni zal ik het genoegen hebben volgens afspraak U te bezoeken van 12 tot 3 uur. Ik had juist plan U vrij uitvoerig een brief te sturen over een hoogst belangwekkende gebeurtenis op natuurwetenschappelik gebied, di werkelik met wereldschuddende kracht zal ingrijpen op de gehele Maatschappij en daardoor ook onmiddellik op de Literatuur. Het is de verschijning van een niwe Teori, di minstens in genialiteit en grootheid gelijk staat met di van Darwin.’Ga naar eindnoot16. Dante, Darwin, Jules Verne, broederlijk naast elkander in de verwarde inleiding tot Sita, een cyclus van inter-asteraal naturalisme. Jules Verne, die hij als profeet erkent van zijn eigen fantastisch levensbeeld. ‘Ik zeg: geniaal, omdat hij niet alleen groot is als auteur door zijn wetenschappelike fantasieën, maar ook omdat hij onsterfelike mensen-typen heeft geschapen: Phileas Fogg, Passe-partout, kapitein Nemo, Ben Zouf, Paganel en zooveel anderen. Als voorlopers van die inter-asterale richting noem ik behalve Dante als baanbreker in de XIIIe Eew, in de XVIIe Cyrano de Bergerac met zijn Voyage dans la Lune en zijn Voyage dans le Soleil. Milton in zijn Paradise, die onder den invloed stond van Galilei, in de XVIIIe Voltaire, die al over de bewoners van Sirius fantaseerde, en in de XIXe behalve Verne en Flammarion, Jules Laforgue, Kurt Lasswitz, Wells ....’Ga naar eindnoot17. |
|