J.K. Rensburg 1870-1943. Een Joodse graalzoeker
(1981)–Jaap Meijer, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdNévroséMaar examens blijven aan de buitenkant! Wat weten wij van de ontwikkeling van zijn innerlijk gedurende deze jaren van groei? Meer dan de argeloze onderzoeker zou verwachten. Want Rens bewaarde hardnekkig en bij het zien van zijn nalatenschap vragen wij ons onwillekeurig af hoe deze zwerver die een onmogelijk aantal adressen heeft versleten en die normaliter in hokken huisde, het toch maar steeds weer heeft klaargespeeld dat alles mee te slepen. Afgezien nog van het wonder apart, dat deze papieren warwinkel de oorlog overleefde. Twee jeugdcorrespondenties openbaren het een en ander van zijn gecompliceerde evolutie gedurende het fin de sciècle: de briefwisseling met de reeds genoemde Ary Belinfante en die met een zekere Arthur K. Schoolmakker A.A.C. Belinfante was sedert de jaren '80 Rens' vriend. Daarbij moet het ons niet verbazen, dat de keurig geschreven briefconcepten (Rens bewaarde naar verhouding veel concepten) bijna uitsluitend ondoorzichtige conflictsituaties begeleiden en commentariëren, tot en met de wens met elkander op de vuist te gaan. Maar Ary Belinfante, een echte ‘portegies’, en Rens waren dan ook geheel aparte specimina van dat deel van het joodse ras, dat in Amsterdam was neergestreken. In 1888 voor zijn eindexamen geslaagd (hij wel!) ging Belinfante (eveneens in 1870 geboren) medicijnen studeren. Niet tot het einde. Op zijn 21e besloot hij zich aan de muziek te wijden, geheel in de traditie van zijn Sefardische familie. Zijn vader Abraham was een bekend muziekpedagoog.Ga naar eindnoot1. Ary (Aron van Abraham Cohen Belinfante)Ga naar eindnoot2. studeerde onder Röntgen aan het Amsterdamse Conservatorium, waaraan hij later als leraar verbonden, piano en muziekgeschiedenis zou doceren. Een scherpzinnige, expansieve, hartstochtelijke Sefardische persoonlijkheid, die in 1905 een opgewonden boek over Duwkracht zou publiceren, dat mir nichts dir nichts de aantrekkingskracht van de aarde loochende. We raken al een beetje thuis in de natuurfilosofische achtergronden van de jonge dichter. Want het was deze portugese jongeman, die op de schoolbanken en tijdens hun studentenjaren met ‘Jaakie’ (Rens' roepnaam uit die jaren) de gehele maatschappij en het totale wereldbeeld op de helling | |
[pagina 22]
| |
wilde zetten. Rens bleef dat een leven lang doen met verwaarlozing van al het andere. Ary Belinfante ontwikkelde zich evenwichtiger, slaagde maatschappelijk als musicus en deed daarnaast artistiek rondom het Concertgebouw van zich horen. De eerste ten onzent, die in een bekend geworden serie, alle pianosonates van Beethoven bracht. Dezelfde, die in Nederland Regers monumentale Bachvariaties introduceerde.Ga naar eindnoot3. ‘Jaakie’ bleef steken in de puberteit. Waarom dat alles zo moest gaan komt ook na bestudering van het bronnenmateriaal niet helemaal uit de grondverf. Misschien had een psychiater in een vroeg stadium hier corrigerend kunnen werken. Dat van het inschakelen van een medicus sprake is geweest, kan blijken uit het opduiken van de naam van dr. Rijnberk in verband met het vermelden van ‘vooral die angsten en van veel verdriet ....’ Een citaat, dat ons nu brengt tot de correspondentie Rensburg-Belinfante, waarvan het schrijven d.d. 1-1-1894 aldus inzet: ‘Ary, Omdat het Nieuwjaar is zal ik mijn ongeneeselijke scriptomanie beperken tot vier kantjes. Nou dan: ik wensch je primo, quarto en duodecimo: een betere vrouw, veel voorspoed met Huug - en als we nooit meer in een betere verhouding komen dan de vroegere en de bestaande - een betere vriend en verder veel succes met je opvoeding van groote en kleine menschen tot zelfstandige wezens. Wat mij betreft kun je het jaar met een goede daad instellen door aan deze névrose van dit moede fin-des-siècles-geslacht - denk aan de aanstaande gekkennummer-chronologie op het ganzenbord van de eeuwigheid! - op een bepaald punt rust te geven.
Wat betreft het afgeloopen jaar: Ik ben veel sterker geworden, heb zelden hoofdpijn, meer geld, minder looplust, meer ernst, geduld en een betere studiekop en ben op litterair en cultuur-historisch gebied vruchtbaarder dan ooit. Ik heb allerlei plannen b.v. tot een drama van gedoopte Russische JodenGa naar eindnoot4. die deelnemen aan een nihilistische samenzwering, een ander drama, de Commune, in het genre van de Wevers enz. Behalve andere gedichten heb ik half een reeks van sonnetten voltooid, mystiek, meneer, en met Middeleeuwsche woordvormen, een Wagnérie getiteld: Lohengrin. Als ik dat ding af heb, zal je er van staan te kijken. Nu weet ik ook hoe in hoofdzaak het slot van den kamp moet worden eener moderne Werther-figuur - je kent dat voornemen tot het maken van een would-be-hervormersroman - als ik in staat ben die figuur te scheppen moet hij sluiten op godsdienstig gebied, op het begrip oneindig en op economisch: op de staatsidee en in de politiek op de hypnotische kracht van het nihilisme. Maar voor ik | |
[pagina 23]
| |
dat kan moet ik heel wat would-be-hervormers in verschillende richtingen kennen.... Ik ben veel degelijker gaan bedenken, wat ik toch eigenlijk kon in plaats van wat ik “wel ereis zou kunnen”. Voor jou doet het me een dol groot pleizier, dat wanneer ik in nog meer genres me van dàt kaliber toon, ik onder de litteratoren een niet te versmaden plaats zal innemen. Dan heb je de voldoening, al groeit er uit “Jaakie” geen Goethe of Zola, misschien wel een Heine of Turgéniew voor den dag komt. En werkelijk heb ik met die twee èn als jong auteur èn in mijn doen en laten aanrakingspunten.... ’ In grote lijnen portretteren zulke volzinnen een geëxalteerde neuroticus uit het fin de siècle. Maar op zichzelf behoeft dat nog niet te verontrusten. Het is de sfeer van die hyper-sensitieve generatie die overheerst: chaotisch, tomeloos-ongeremd, pathologisch onzeker. Een later schrijvenGa naar eindnoot5. accentueert dit nog. Hij spreekt uitvoerig over zijn gezondheid: ‘Over het algemeen: èn in gezondheid, in werkkracht, in beter opstaan - in de laatste koude dagen echter niet [de brief is gedateerd: 31-12-1895] - in wijze van studeeren, in vruchtbaarheid op litterair en cultuurhistorisch gebied, in meerdere maatschappelijkheid ben ik door het verdwijnen van al die angsten en van veel verdriet zeer vooruitgegaan en hoop het te blijven doen tot ik 26 jaar d.w.z. volwassen ben. Eerst dàn ben ik volgens dr. Rijnberk man. Behalve de dure triomf van mijn legende: van de schoonheid, de zekerheid, het genre: gedichten in proza meester te worden, heb ik half een mystische sonnettencyclus voltooid, maar zoó als je er nog nooit een hebt gelezen ....’ De reacties van Ary brengen in elk geval ontnuchtering. Zo wordt in een schrijven van 17 juli 1897 met ‘Jaakie’ de vloer aangeveegd. Belinfante blijkt niet het geloof in Rensburgs genialiteit te kunnen opbrengen en geeft van zijn opvattingen ongewoon scherp en kil akte. Het staat intussen vast, dat deze relatie tegen zulke harde confrontaties bestand was. Nog in 1921 draagt de dichter Cantiek I van zijn Faust op ‘aan mijn hooggeachten Vriend en Leermeester A.A.C. Belinfante, den Schrijver van De Duwkracht-Theorie’.Ga naar eindnoot6. Als drie jaar later Ary sterft brengt Rensburg aan diens graf (op Zorgvlied - niet op Ouderkerk) een bewogen laatste groet ‘aan mijn oud-schoolkameraad, jarenlang mijn besten vriend’.Ga naar eindnoot7. Belinfantes doldrieste theorieën bleven in zijn geheugen hangen. Een jaar voor diens dood had Rens in Wereldbouw openlijk erkend: ‘Eerst het verschijnen van De Duwkracht van A.A.C. Belinfante, die in zijn teorie het bestaan ontkent van de z.g. aantrekkingskracht en daarvoor in de plaats stelt: etherdruk van boven af, die hiermee de hele Natuurwetenschap onderste boven keert en dus indirect de | |
[pagina 24]
| |
hele Samenleving, deed die nieuwe richting bij mij rijpen.’Ga naar eindnoot8. De schrijver meende zoiets doodernstig. Hij ‘donderde’ een leven lang alles om: de Maatschappij, de Taalwetenschap, maar niet minder de Techniek en de Natuurwetenschappen - alsof hij op het zolderkamertje in de Leidsestraat was blijven zitten ‘hochstaplen’. Hoe vaak zou hij erkende fysici niet uitleggen wat er aan hun wetenschap haperde of ingenieurs haarfijn uit de doeken doen hoe naar zijn mening een vliegtuig moest worden geconstrueerd. Een afrekening als Van Looy in Gekken bedoelde met eigen, innerlijke onzekerheden, was bij Rens ondenkbaar. Hij zou nooit relativeren, nooit groeien. Hij bleef de onvolwassene, die o zo gemakkelijk slachtoffer kon worden van kwaadwillenden, die met hem dolden en solden. Ary Belinfante mocht hem dan van tijd tot tijd epistolair afdrogen, die meende het stellig goed. Wat kon er niet gebeuren als deze naïeveling in handen viel van gewetenloze plaaggeesten. Wij naderen de tweede correspondentie uit die jaren, die met Arthur K. Wat de achternaam van K is geweest, hebben wij niet kunnen ontdekken. Wij weten van hem, dat hij een zeer bereisd zakenman moet zijn geweest. Ook Rens en diens vader noemen hem niet anders: K. Deze brieven confronteren ons in de vroege jaren der eeuw reeds met een J.K. Rensburg, die de risee was van het Amsterdamse koffiehuis. H.P.L. Wiessing vertelt in zijn Bewegend Portret: ‘In dit café [Panopticum] dan kwam, behalve de echt-Amsterdamse, door-en-door burgerlijke burgerij, ook de intelligentsia graag. Kort vóór 1890 heeft daar bijvoorbeeld Herman Gorter, naar Wiedijk nog wist, veel zitten schrijven, onder meer het grootste deel van zijn “Mei”. Later, een paar jaar na de eeuwwisseling, toen Speenhof - nog marinier - er voor het eerst zijn levensliedjes in het openbaar ging zingen, groepten met een of twee vrienden van Speenhof anderen samen en zo ontstond een zoveelste vaste intellectuelentafeltje. Daaraan zaten, met Piet Wiedijk, de oudste van mijn twee broers (mr C.A., toen nog student); Rud. Triebels, een tijdlang Van der Goes' politieke schildknaap, broer van die Maurits, die met Theo van der Waerden twee jaar voordat het aan de Amsterdamse universiteit uitbrak het socialisme onder de Delftse studenten propageerde; de niet zonder een tikje aanstellerij, door plechtig gerekt gezwijg aan de borreltafel zich Kloosiaans gedragende Arthur van Schendel, kort tevoren door “Drogon” bekend geworden; de latere dichter van “Japanse Verzen” J.K. Rensburg, die om zijn bovenastrale fantasieën in dit milieu op delicate wijze in het ootje is genomen (later helaas door anderen op stuitende ondelicate manier! .....’Ga naar eindnoot9. | |
[pagina 25]
| |
Mededelingen, die een ongezochte inleiding vormen tot een correspondentie (1902/03), waarin achtergronden worden geopenbaard van latere Rens-verhalen. Uit Den Haag schrijft hij d.d. 21-9-1902: ‘Arthur, Mijn 11. briefkaart zal je om zijn kortheid bevreemd hebben. Welnu, je moet weten dat je 11. brief eerst vanmiddag door mij werd gevonden, daar mijn huisgenoten di in den groten koffer hebben opgestuurd naar Den Haag .... Wat Triebels schijnt uitgehaald te hebben, moet niet meer of minder wezen dan een verdomd gemene ploertenstreek. Wat de oorzaak echter er van is, dat hij zelfs jou wist te misleiden en wat hem er toe voerde zulk een plan uit te spinnen, begrijp ik niet. Beter dan toe te geven aan mijn eerst opkomende woedende drift, is de kwesti bedaard te onderzoeken. Je begrijpt, dat ik Kees direkt op de hoogte zal stellen, en Saks voor zijn optreden in deze veel verplicht ben ....’ Maar dan: ‘Zeer in vertrouwen deel ik je mede, dat voor mij de Bruid, de Vrouw, di voor mij de inkarnaatsi zal zijn van Israël, Frankrijk en de Mensheid in aantocht schijnt te zijn. Zekerheid heb ik nog niet. Maar door een toevallige samenloop van omstandigheden ben ik nog niet direkt, maar indirekt in relaatsi met een zekere juffrouw Esther Salmon te Parijs Jodin èn Française, di het hele proces Dreyfus heeft bijgewoond te Rennes, di een sexueel-rein man zoekt, zeer ontwikkeld is en onder voogdij van een oom en di 30 à 40 millioen rijk moet wezen. Nu is juist de grote bruidsschat, di ze meekrijgt voor mij een bezwaar. Daarentegen weet ik al, dat zij van haar kant geen geldman zoekt, doch een artist. Hoe je uit mijn vorige brief kon opmaken, dat ik al enig bepaald plan had van dien aard begrijp ik niet ....’ Is Rens compleet gek geworden? Angstpsychotische fragmenten van een ander concept laten zien hoe hij reageert op brieven, die hem hebben wijsgemaakt, dat er een anarchistische aanslag op hem zal worden gepleegd. Warrige, ellenlange zinsneden vol doorhalingen en verschrijvingen: ‘Nu is de great attraction voor alle anarchisten van de daad het martelaarschap. En dàt maakt ze krankzinnig. Als ze het echter aan mij proberen te verdinen is idere kans verkeken. In de eerste plaats voel ik me te goed beschermd om aan mijn naderend einde te kunnen geloven, ten twede zal ik ze op de volgende wijze dwingen tot het inzicht, dat, indien zelfs een moord tot zekere grens op anderen te begrijpen maar steeds afkeurenswaardig is, zulk een staan naar mijn leven niets anders is, dan een verregaande laaghartige | |
[pagina 26]
| |
jezuitenstreek. Want terroristen zijn progressive jezuiten, anders niets. Binnen kort krijg je van mij een brief, in het frans gesreven, waarin ik di dwazen en névroses de waarheid zal zeggen. Maar gelijktijdig gaat daarvan een kopi naar een van mijn kennissen, gesteld in dezelfde taal. En mochten ze mij treffen, dan zal tot mijn laatste wilsbeschikkingen behoren, dat deze kopi in een frans blad word gepubliseerd en ook in andere landen. Ik kan aan geen enkel staatshoofd vragen ze grati te geven ....’ Uit de reacties van K. blijkt geraffineerde opzet. Hij is ook zelf - naar zijn zeggen - mikpunt der anarchisten. ‘Wijt het niet aan gemis van belangstelling [aldus diens schrijven van 25-4-1903, met het dure brievenhoofd van Krasnapolsky Amsterdam] dat ik in gebreke gebleven ben iets van mij te doen hooren. Een oogziekte veroorzaakt door een ontploffing waar ik in Marseille aan bloot gesteld was, belette mij iets te doen. En ook thans kost het mij moeite te schrijven. Ik verzoek je daarom de slordigheid van deze brief te excuseeren. Met groote ingenomenheid las ik je respect, brieven, waaruit mij een zoo opgeruimde geest tegemoet zwaaide. 't Spijt mij dat ik deze opgeruimdheid niet deelen kan, verscheurd als mijn hart is bij het aanschouwen der ruïne van het zoo jarenlang met moeite en opoffering opgetrokken gebouw der vakbeweging. Wat een désastre! Wat een ontgoocheling!’ K. doet zich voor als een man, begaan met de maatschappij en haar problematiek. Hij suggereert in die dagen van de spoorwegstakingen zijn vriend contact op te nemen met de Frederik van Eeden van Walden. Rens, zo laat hij doorschemeren, is typisch de man die aan de toppen van Nederland invloed moet uitoefenen ten goede. Zeker als hij daarstraks over de nodige miljoenen zal beschikken. ‘Doch laat ik je niet langer vervelen met mijn verdriet, en laat ik je schrijven over je verheugenis, je Esther ... In ieder geval raad ik je doe geen stap of schrijf geen brief zonder mij eerst geraadpleegd te hebben ... En jij blijft vreemd voor haar tot zij jou het sein geeft ...’ De figuur van Esther heeft in het leven van de arme dichter tot vrij laat rondgespookt. Er doen verhalen de ronde, dat ‘vrienden’ hem naar Parijs hebben laten komen om zijn bruid in levenden lijve te ontmoeten. In een praalkoets zou men Rens van Gare du Nord regelrecht naar een bordeel op Montmartre hebben gevoerd. Diverse apocriefe versies van zulke legenden, in steeds sterkere bewoordingen, circuleerden in de jaren '20 rondom het Leidseplein. Al zulke verhalen overwoekerden tenslotte het gehele levensbeeld van een man, die meer in zijn mars had dan velen zijner bespotters wilden vermoeden. |
|