J.K. Rensburg 1870-1943. Een Joodse graalzoeker
(1981)–Jaap Meijer, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermdHet gezinJacques Karel zag het levenslicht op 24 maart 1870 te 's-Gravenhage als eerstgeborene van Jacques Rensburg (geb. 1844) en Rosalia Hanau (1850). Op hem volgden nog: Victor (1871), Eugenius (1873) en Catharina (1876). Van de laatste horen wij één keer uitvoerig maar dan bepaald niet in gunstige zin. Een later ter sprake komende concept-brief uit 1933 doet uit de doeken, dat genoemde zuster en haar echtgenoot B. Adler hun arme broeder en zwager op geraffineerde wijze en onder lasterlijke voorwendsels onder hun curatele hebben laten stellen.Ga naar eindnoot1. De familiebanden met Eugenius (Eugène) ontroeren al evenmin. Deze latere kunstschilder produceerde al spoedig aan de lopende band topografische pentekeningen; meer dan 5000, waaronder 450 stuks alleen van Rotterdam. Voor de afzet van welke negotie de ‘handige stadstekenaar’ (zoals hij te boek staat) onze Jacques inschakelde, die als bekend Mokums type over de nodige relaties beschikte en die er in de regel maatschappelijk beroerd genoeg aan toe was om al leurende langs burgerlijke huizen pittoreske Oude Zijdskolkjes en Vijgendammetjes te slijten. ‘Rotterdam 9 Juli 1914 / Waarde Jacques. Je postwissel heb ik in goede orde ontvangen en zend je op verzoek eenige Etsen, in 't bizonder van Amsterdam en omstreken omdat deze daar 't meest gevraagd worden ...’ Volgt beschrijving mèt prijsopgave van 14 stuks (Marken en Volendam incluis). Waarna het epistel eindigt: ‘Veel succes, t à t Eugène.’ Twee postscripta completeren deze commerciële close up uit de misjpoche: ‘Condities bekend’ aldus de kunstschilder op de valreep. Deze, potloodaantekening onderstreept, want familiezaken blijven zaken. Links heeft de etser in inkt toegevoegd: ‘Na 15 Juli is mijn adres, J. v. Leeuwen, 221 Parkstraat, Velp Gld. bij Arnhem.’ Met vertegenwoordigers als zijn dichterlijke broeder kon deze confectionair zich rustig veroorloven zijn zomervakantie door te brengen langs de Veluwezoom.Ga naar eindnoot2. En nu de ouders. Van de moeder is mij weinig bekend. Eenmaal wordt zij terloops genoemd, als ‘vrienden’ Rens anno 1902 hebben wijsgemaakt, dat er | |
[pagina 17]
| |
een anarchistische aanslag op hem zal worden gepleegd. In de geschiedenis van de Haagse joden vond ik een enkele keer de familienaam Hanau vermeld.Ga naar eindnoot3. Dat Jacques Karel wel bij haar familie logeert, blijkt hier en daar uit zijn correspondentie.Ga naar eindnoot4. Van de vader weten wij meer. De uitvoerigste informatie brengt een interview uit De Vrijdagavond van 1924. De dichter vertelt daar aan Edmond Visser: ‘De afkomst speelt een grote rol. De over-overgrootvader (aldus naar Rens' gegevens) was hofbeambte aan het praalrijke hof van Lodewijk XVI. Hij was daar belast met het dam- en schaakspel, d.w.z. als edellieden of de koning zelf er lust in hadden, dan moest deze dignitaris met hen een spelletje schaak of dam spelen. Deze voorvader vertrok van Parijs naar Amsterdam, trouwde met een boerin uit Kralingen en ging naar Den Haag. Zijn grootvader had een kapperszaak en bediende Koning Willem III en zijn hof. De vader van Rensburg eindelijk, was drie jaren kappersleerling te Parijs en had het Franse type. Ofschoon hij geen artiest van professie was, was hij zeer artistiek: hij schilderde goed, componeerde een weinig, speelde goed piano en was een verdienstelijk dilettant-toneelspeler. Hij woonde op het Plein in Den Haag en ontving ook artiesten, o.a. de schilders Verveer en de oude acteur Judels.’Ga naar eindnoot5. Inderdaad kan worden vastgesteld, dat vader Rensburg coiffeur is geweest van de Franse Opera, van H.H. M.M. de koning en koningin der Nederlanden en bovendien lid van de Academie van industrie te Parijs. Het Centraal Bureau voor de Genealogie te 's-Gravenhage bewaart de volgende advertentie: ‘BREVET VAN UITVINDING, DezeGa naar eindnoot6. nieuwe uitgevonden PARUIKEN, zijn de eenige dewelke zeer aangenaam en zonder de minste drukking zich op het Hoofd vastsluiten, zijn zeer natuurlijk, ligt en luchtig, en beletten niet het minst de uitwaseming van het Hoofd, worden uitsluitend vervaardigd bij den Uitvinder J. RENSBURG, Korte Houtstraat te 's-Gravenhage. Aan het Magazijn is altijd voorhanden, een ruim assortiment van PARUIKEN, TOUPETTEN, BANDEAUX, TOUREN en VLECHTEN.’ Annex het kappersbedrijf dreef de oude een zaak in bijouterieën en modes, een gangbare combinatie, die aanvankelijk ook resultaten moet hebben opgeleverd en waarvoor hij - artistiek van aard - zeer zeker de nodige kwaliteiten bezat. Maar juist die overmaat aan talenten zat hem in de zakelijke sector dwars. Dat hier de oorzaak zou kunnen liggen van het faillissement van de Haagse firma, lijkt niet onmogelijk. Vast staat, dat de familie zich om economische | |
[pagina 18]
| |
Portret door Elias Smalhout (1889-1939), vooral bekend als illustrator van De Vrijdagavond, een joods weekblad, dat van 1924-1932 verscheen. Zie het nummer van 3-10-1924, pagina 28.
| |
[pagina 19]
| |
redenen zag gedwongen de residentie te verlaten en naar Amsterdam te verhuizen, alwaar zij zich op 7 mei 1886 in de Leidsestraat vestigde.Ga naar eindnoot7. De vroege Haagse jeugd van onze held vertoont alle kenmerken van een normale burgerlijke opvoeding. De kinderen groeiden op in een gezin temidden van familie en vrienden uit diverse lagen van de maatschappij. Internationale contacten van de vader droegen ertoe bij, dat ook Jacques al vroeg gewend raakte aan het converseren in vreemde talen, het Frans vooral. Er werd zorg besteed aan de educatie. Vrienden als d'Oliveira en Premsela roemen later zijn uitstekende manieren en spreken van een voorname inslag in zijn gehele optreden. Heel veel worden wij van deze kinderjaren echter niet gewaar. Slechts eenmaal - voorzover wij konden nagaan - spreekt hij over zijn oorspronkelijke ouderlijke huis. Dat is in De Vrije Gedachte, het officieel orgaan van ‘De Dageraad’, aan het begin van een serie artikelen Over het geloof aan wonderen.Ga naar eindnoot8. ‘Uit mijn kinderjaren herinner ik mij, dat ruim zestig jaar geleden de kamers in mijn ouderlijk huis verlicht werden door zoogen. carcellampen, de destijds up to date verbeterde olielampen, terwijl de toen nog niet lang in algemeen gebruik genomen waskaarsen bij feestverlichting van de door de gezeten burgerlui, toen genaamde goeie of zit-kamer - tegenwoordig salon geheeten - dienst deden.’ ‘De tijd, waarvan ik spreek, was ook die, waarin ons land de trekschuit en de diligence dè vervoersmiddelen waren. De eerste spoorlijn in Nederland, van Amsterdam naar Haarlem, was toch eerst 20 September 1839 voor het verkeer geopend en enkele jaren later tot Den Haag en Rotterdam verlengd. Als kind van vier of vijf jaar door mijn goeden grootvader, zeker zoowel voor zijn als voor mijn pleizier medegenomen, heb ik mijne eerste reis per spoor van den Haag naar Rotterdam volbracht, in een 2de of 3de klasse waggon, die destijds niet van glazen ramen, maar slechts van zeiltjes voorzien waren ....’ Over de vroege Amsterdamse tijd vernemen we helemaal niets. In 1903 blijkt Maison Rensburg (Modes en Confectie / Weener Dameskleedermakerij) gevestigd op de Reguliersgracht. Een filiaal bevindt zich dan (aldus het forse brievenhoofd van de firma) op de 's-Gravelandscheweg te Hilversum. Bewijst dit dat de oude Rensburg eindelijk op enig succes mocht bogen? Gemakkelijk zal het allemaal niet zijn gegaan. Dat de oudste zoon vader en moeder Rensburg al spoedig voor onoplosbare problemen stelde, bracht extra tsores met zich - én daarmee samenhangende extra uitgaven. Maar hoe zorgelijk het dan | |
[pagina 20]
| |
ook soms in zaken mocht gaan, de ouders lieten niet na juist Jacques Karel alle kansen te bieden, die maar binnen zijn bereik zouden kunnen liggen. In 1883 ingeschreven aan de Eerste H.B.S. te 's-GravenhageGa naar eindnoot9. ging deze in mei 1886 over naar de vierde klas van de Eerste Amsterdamse H.B.S. Van zijn tegelijk voor dezelfde klas opgegeven broeder Victor vermeldt het schoolarchief lapidair: ‘Niet gekomen op (toelatings)examen.’ Jacques Karel hield het aan de Keizersgracht vol tot 1888. Op de 26e maart van dat jaar (kort na z'n 18e) besloot ‘de leerarenvergadering aan drie leerlingen van 5A, waaronder Rensburg, de raad te geven af te zien van het (eind)-examen’.Ga naar eindnoot10. Tegenover d'Oliveira suggereert hij later, dat hij zich ‘op de H.B.S., .... ellendig gevoelt; kan met de Amsterdamsche jongens niet opschieten; zijn aanleg voor wiskunde en natuurwetenschap doet zich nog niet gelden. Een sentimenteel Heiniaansch ventje, fantast, overgevoelig en heel treurig.’Ga naar eindnoot11. Het lag allemaal wat gecompliceerder. De Eerste Amsterdamse H.B.S. komt er altijd gunstig af in de biografieën van literaire topfiguren.Ga naar eindnoot12. Dat het joodse jongetje hinder zou hebben ondervonden van het aan het eind der vorige eeuw zich in burgerlijke kringen wel manifesterende maatschappelijke antisemitisme (‘risjes’) lijkt twijfelachtig. Hij zelf spreekt daar niet over. De school telde vele joodse leerlingen.Ga naar eindnoot13. Met een enkele daarvan, A.A.C. Belinfante, sluit hij vriendschap voor het leven. Eerder moeten wij vaststellen, dat deze school evenmin aansloot bij zijn ongeremde fantasiewereld, als de beproefde opleiders en opleidingsinstituten, die in zijn biografie even later opdagen. Van meet af aan was in dit geval sprake van een pathologische uitmiddelpuntigheid, die al gauw in volstrekte onaangepastheid zou resulteren. Hiertegen was geen pedagogisch kruid gewassen. Op een kalenderblaadje - maart 1923 - laat hij onder zijn portret als facetten van zijn puberteit afdrukken: ‘Een door financiëele omstandigheden vaak moeilijke jeugd. Het gewone schoolonderwijs droeg voor hem weinig vrucht, daarentegen ontwikkelde hij zijn geest door lectuur en uitgebreide zelfstudie. Verhuisde op 16-jarige leeftijd naar Amsterdam.’ Zo ongeveer lag het wel, maar over de volgorde en de innerlijke samenhang valt te twisten. Ten behoeve van de overzichtelijkheid registreren wij dan nog de mislukte poging tot het Staatsexamen, waartoe de ouders dr. M.B. Mendes da Costa inschakelden, door Rens in zijn correspondentie met Willem Kloos als zijn leermeester genoemd.Ga naar eindnoot14. Van academische studie uitgesloten, deed hij een poging de akte Middelbaar-Duits te halen, die eveneens mislukte.Ga naar eindnoot15. Waarom nu weer geen Frans zijn wij | |
[pagina 21]
| |
geneigd te vragen. De taal die deze francofiel zo voortreffelijk beheerste. Ja, waarom ... |
|