Ik ben niet geëmigreerd, en ik ben absoluut niet van plan om
Israëlische te worden. Ik heb me ook nog nooit zo Nederlands gevoeld
als de afgelopen anderhalf jaar.
Privé heb ik het in Israël zeer prettig. Wanneer ik daar
ben, woon ik bij mijn vriend en zijn kinderen: een tweeling van twaalf en een
jongen van zeventien.
Mijn eigen zoon en dochter zijn nu achtentwintig en dertig. Met de kinderen van
mijn vriend heb ik veel sterker het gevoel van hoe snel het weer over zal zijn;
wat dat betreft geniet ik veel meer van deze opvoeding. Ik zei nog tegen mijn
vriend: “Eigenlijk moest het grootbrengen van kinderen twee keer zo
vlug gaan - dan pas zou je echt merken hoe leuk het is.” Nu kijk ik
al met de herinnering aan hoe het was, terwijl ik ermee bezig ben. Ik denk dat
ik voor deze kinderen een grootmoederlijk gevoel heb; je weet hoe kort het
duurt.
Ik heb een hekel aan het begrip bloedbanden. Ik houd niet van
relaties die louter en alleen bestaan omdat iemand toevallig dit of dat van je
is, waardoor je je zus of zo moet gedragen. Tijdens de oorlog heb ik met zo veel
vreemde mensen moeten optrekken, dat ik me al vroeg ervan bewust ben geworden
hoe weinig menselijke verhoudingen met familie te maken hoeven hebben.
Bovendien hadden mijn ouders tot 1940 een dienstbode in huis, met wie ik minstens
zo'n diepe band had als met mijn moeder.
Tussen mijn vijfde en mijn tiende ben ik ondergedoken geweest; bij eindeloos veel
verschillende gezinnen.
Vlak na de oorlog woonden wij in een geleend huis aan de Amstel. Wij waren heel
arm. Trouwens, niemand had toentertijd iets. Er waren veel bedelaars op straat.
's Ochtends vroeg ik mijn vader wel om geld voor de tram, want ik was op school
in Zuid. Dan greep hij in zijn zak en hield mij vervolgens een hand met
kleingeld voor, waaruit ik kon nemen wat ik nodig had.
Dat was een uiterst moeilijke situatie; enerzijds wilde ik graag wat geven aan de
bedelaar bij ons op de hoek, maar aan de andere kant wist ik: ik
kan die aalmoes toch niet van mijn vader nemen, die heeft ook niet
zoveel.
Mijn vaders gulheid bracht mij zeer in verwarring. Pal daarop moest ik weer langs
die bedelaar, en ik durfde dat niet zonder hem iets toe te stoppen. Ik wist het
verschil tussen de ene en de andere armoede niet meer.
Er kwamen toen een heleboel kinderen terug uit de Indische en Duitse kampen, uit
de onderduik, en je had de evacueetjes, die wegens het voedselgebrek uit
Amsterdam weg waren geweest. Onze school had voor al die nieuwelingen een aparte
klas gevormd. Schandelijk, achteraf bezien. Het was echt