Ik heb de drank nu wel onder de knie, maar niet onder de duim. Ik kan hele
periodes ervan afblijven, en dan moet ik weer; niet zozeer door de behoefte aan
alcohol als wel vanwege een zekere hang naar chaos. Wanneer ik gedurende lange
tijd niet drink en ordelijk leef, ga ik me vervelen bij mezelf. Dat wil ik dan
opheffen.
Het begint buitengewoon aardig: een borreltje, samen met mijn vriendin, maar
weldra loopt het uit de hand. En dat moet dan weer gecorrigeerd worden. Een heel
karwei, dat zich al wel honderd keer heeft voorgedaan.
Tweemaal met medische hulp. Dat heeft een enorme indruk op me gemaakt. Het is
verrukkelijk om op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis te liggen; die
totale verzorging; die medicatie; je krijgt zo veel drugs toegediend dat je
voortdurend over de wateren wandelt, om die christelijke vergelijking maar eens
te treffen.
Nu doe ik het in mijn eentje. Ik neem zelf middelen om eraf te raken. Toch, wat
mij biologeert is niet de terugkeer uit het schimmenrijk maar de zachte wijze
waarop ik er, iedere keer weer, in glijd; de waanzin dat je het toch steeds
opnieuw doet.
Het zijn misschien allerlei oude herinneringen die mij ertoe brengen. Ik heb het
nu goed: schat van een vrouw, prachtige dochter van vijftien maanden, maar ik
geef er toch weer aan toe. Ik begrijp daar helemaal niets van.
Ik ben nu aan het eind van m'n cyclus. Morgen moet ik beginnen op Poetry
International. Vanavond neem ik een Refusal-pil in; dat betekent: eerst grote
paniek - cold turkey -, dan rust, en ten slotte van voren af
aan met de drank beginnen.
Mijn vader gaf in '45 zijn toestemming dat ik, achttienjarige, als
oorlogsvrijwilliger dienst nam. Hij had mijn loopbaan op het oog; het zat er nu
eenmaal niet in dat ik dominee, arts of jurist zou worden - dus dan maar
officier. En je had toentertijd ook het algemene enthousiasme van: er moet nog
heel wat gevochten worden. De strijd met Japan was nog in volle gang. Je diende
een steentje bij te dragen. Mijn vader was zelf hospitaalsoldaat in de Eerste
Wereldoorlog geweest; een volstrekt onoorlogszuchtige man, maar uiterst
gezagsgetrouw.
Ik ben zeer beschermd opgevoed. Daarna wilde ik iets anders: avontuur.
Mijn militaire opleiding vond plaats in Engeland, later bij het bezettingsleger
in Duitsland en ten slotte in Nederland. Na de capitulatie van Japan wilde ik
eraf, maar toen werd ik dienstplichtig verklaard. Zo ging ik in '48 naar
Indonesië. Politiek was ik gedekt: Soekarno werd hier gezien als
collaborateur met Japan; zoals Mussert met de Duitsers.
Mijn ex-echtgenote zei eens: “Je hebt eigenlijk je hele leven
geoefend.” Ik maakte altijd aantekeningen over allerlei onderwerpen,
met het idee ze ooit uit te werken tot prozastukken - ten langen leste werden
het verzen. Op mijn vijftigste debuteerde ik als dichter.