dere kant ook weer zo moeilijk te pakken
waren, omdat ze zich zo ver van je af bevonden. Dat is de kant van het
schrijverschap, die me altijd weer verbaast: dat je op een gegeven moment
overstapt in, laat ik zeggen, een klein model van de werkelijkheid - daar zit je
in, en dan ben je tot op zekere hoogte al die mensen. Zo gaat het schrijven en
het spelen bij mij gelijk op. Ik ben meer verweven met de figuren in mijn boeken
dan ik ooit zou kunnen zijn met een rol op het toneel. Echt acteren is toch: make believe. Het schrijven van romans biedt me meer
mogelijkheden om mij met al die wezens te identificeren; mannen, vrouwen,
kinderen, jongens, meisjes - als schrijfster kan ik in elke huid kruipen.
Er is een diep verlangen in mij om de mensen die ik in mijn boeken tot leven wek,
te begrijpen. Ik ben toch geen marionettenspeelster. Maar ik zou ook weer niet
willen stellen dat ik door die figuren geleefd word. Het is voortdurend een
wankel evenwicht. Meestal zijn de elementen van een roman gedurende zeer lange
tijd in mij ontstaan. Het is nooit zo dat er ineens in mij een omgrensd idee
opkomt; het zijn altijd constructies of samenvoegsels van onderdelen, die soms
al wel tien, vijftien, twintig jaar tevoren in mijn bewustzijn zijn gekomen, op
een moment dat ik niet wist wat ik ermee kon of moest doen. Opeens valt dan een
aantal van die bouwstenen samen, vormt een onaf geheel dat leven moet worden
ingeblazen.
Ik reed laatst in een trein door de weilanden, en zag daar een dode zwaan liggen.
Dat bracht een kettingreactie in mij op gang, herinneringen, beelden, waarvan ik
niet eens wist dat ik ze bewaard had - en zo doemt dan een vage tekening, een
zekere structuur op. Ik weet niet wat het gaat worden, maar er moet iets
ontstaan.
In '38 ben ik uit Indië weggegaan, na acht jaar heb ik mijn ouders pas
weergezien. Een jaar vóór ik Oeroeg
schreef.
Je ziet elkaar terug, en je hebt allemaal een belangrijke periode in je leven
doorgemaakt. Je bent veranderd, ouder geworden. Je zou een andere relatie tot
elkaar moeten hebben. Maar ik heb geconstateerd dat dat bijzonder moeilijk is.
Als niet-volwassene droomde ik soms, hoopte ik vaak dat er later een verhouding
met mijn ouders zou ontstaan van echte vrienden. Toch bleven wij onwillekeurig
steken in het klassieke patroon van de ouder-kindrelatie. Ach, ik denk dat dat
bijna iedereen overkomt. Hoe dan ook, je leert aanvaarden dat dit een heel
normaal gebeuren is. Je bent anders dan je ouders en leeft in een andere tijd
dan je vader en moeder. Onvermijdelijk.
Mijn vader is gestorven toen hij 67 was; één jaar ouder dan
ik nu ben.
We hadden een afstandelijke verhouding tot elkaar. Er heerste een goede,
harmonieuze sfeer in mijn ouderlijk huis, zonder dat er sprake was van een
innige ouder-kindverhouding. Je kunt een ongelukkige jeugd hebben, en
desalniettemin een intieme relatie tot je ouders. Voor mij betekende het