Ik kan er niet
meer in geloven: maar als Hij mij terugneemt - o, gráág.
Maar Hij wil niet. Daar is geen vat op te krijgen. Het moet voor mij, altijd
weer, langs de omweg van een verhaal.
Mijn critici begrijpen het niet, ze snappen het niet, ze hebben het geloof niet -
ze kunnen ook maar een beetje gelukkig worden. God zal Carel Peeters niet tot
Zich kunnen nemen want Carel begrijpt er niets van. God lacht om de Revisor-schrijvers, want Hij lacht om gewichtigdoenerij. God vindt
Carel Peeters een goed en zeker ook een integer criticus; dat wel - maar ja,
Carel heeft nu eenmaal een paar blinde vlekken. Carel meent het best goed, dat
vind ik - en dat correspondeert zeker met wat God van hem vindt, o ja. De
huiskamer van wereldformaat, daar houdt God helemaal niet van, van dat soort
praatjes. Maar aan Willem Kuipers heeft God echt een grote hekel; de
vooringenomen, slechte man haat Hij. Paul Beers vindt Hij een vunzig en akelig
kereltje. Hij heeft zelfs geen mededogen met hem; daar is die Paul Beers te
onbelangrijk voor. God heeft wél schik in de feministen; dat zijn
tenslotte goede vrouwen die alleen maar een beetje rare kletskoek uitslaan.
Ik ben verdoemd, en dat moet ik maar accepteren. Als Hij de verkering weer aan
wil maken zien we wel weer. Had ik maar niet de boeken ven Nietzsche moeten
lezen - dat heeft de zaak niet veel goed gedaan. En trouwens, God kan ook berouw
krijgen - lees het boek Jona maar. Het kan, hoe dan ook, goed komen, ik weet ook
wel hoe - en dat is heel feitelijk - maar dat vertel ik niet, daar heeft niemand
iets mee te maken.
Wat er ook van komen mag, God en ik zijn de laatste tijd weer on
speaking terms. Hij heeft mij een idee geopenbaard, maar ik heb me nog
niet jegens Hem uitgesproken.
Als jongetje al wilde ik dominee worden. Het lijkt mij nog steeds fantastisch.
Maar ik heb niets te vertellen; ik heb geen echte boodschap. En dát
is frustrerend. Dat je niet écht iets te brengen hebt; dat je alleen
maar kunt zeggen: Ik schrijf die boeken. Ik heb geen ware,
eerlijke, oprechte boodschap. Die zou trouwens alleen maar te verkondigen zijn
aan de werkelijke gelovigen; en daar val ik zelf ook niet eens meer onder. Ik
behoor niet eens meer tot mij eigen gehoor.
Maar ik heb nooit getwijfeld aan het bestaan van God. Dat is echt zo. Ik heb geen
kinderen. Ik weet dat ik het vreselijk zou vinden als ik kinderen had, die in
niets zouden geloven. En hoe zou ik hun zonder gewetensconflict iets over God
kunnen vertellen? Daarom heb ik geen kinderen.
Er is één bijbelverhaal dat ik als kind tientallen keren
heb overgelezen. De man Gods uit Juda. Dat men, geroepen door God, vol goede
bedoelingen kon afreizen, Zijn taak uitvoerde, weer huiswaarts keerde, en dan
door een valse profeet voorgelogen kon worden, en van het goede spoor kon
afraken, zonder dat die man Gods daar zelf iets aan kon doen, en niettemin
bestraft