mocht ik op zijn atelier komen, als ik maar stil in een hoekje
bleef zitten. Daar zag ik afbeeldingen van Degas. Die kleuren, die balletmeiden
ook: prachtig! Bovendien vond ik de geur van verf meteen al prikkelend, magisch,
mystiek, mysterieus.
Ik wilde tevens in het voetspoor van mijn vader treden. Die was smid,
ontdekkingsreiziger en auteur van reisbrieven. Dat was voor mij: De Schrijver.
Er lagen bij ons thuis allerlei manuscripten van hem. Hij is overleden toen ik
twee was. Ik ken hem alleen uit verhalen.
Als kind heb je geen vergelijk. Al mijn vriendjes moesten altijd op tijd
thuiskomen; die hadden een vader. Dan liep ik door de koude, stille, avondlijke
straten, als laatste jongetje in de stad, een beetje zwervend, in het vroege
duister van een winternamiddag, en dan bad ik: “Onze Lieve Heer, geef
mij een vader.” Maar vervolgens hoorde ik overal om mij heen het
kermende geschrei der kinderen die te laat waren geweest en van d'r lui vaders
op hun sodemieter kregen. En dan bad ik heel vlug: “O, God, ik neem
het terug. Ik heb liever geen vader.”
Op mijn veertiende ben ik van huis weggelopen! Ik ben ook een periode in
Frankrijk geweest, en Algerije. Eind 1958 kwam ik terug naar Nederland.
Van de Voogdijraad, waaronder ik als Rijkspupil viel, mocht ik toen naar de
Akademie in Den Haag. Dit onder de gestrenge voorwaarde, dat ik in een
Jeugdtehuis zou overnachten en er de maaltijden zou gebruiken. Dat was in
Scheveningen. In de zomer verdiende ik er dan nog een beetje bij door op het
strand te werken: strandstoelen uitzetten, 's morgens vroeg,
vóór ik naar school ging. 's Avonds drukte ik dan litho's
voor mijn medeleerlingen - dat bracht ook wat op.
Na een paar maanden in dar Jeugdtehuis werden alle jongeren die daar woonden
gedeporteerd naar andere instellingen. Ons instituut werd vrijgemaakt voor
spijtoptanten uit Indonesië. Dat was begin 1959. Er kwamen
tweehonderd Indonesische jongens en meisjes daar in Scheveningen wonen. Ik was
de enige die daar had mogen blijven, omdat ik immers geacht werd mijn studie in
Den Haag te voltooien.
Ik leerde Maleis praten. Mijn beste vriendschappen dateren uit die tijd; nog word
ik op straat vaak aangesproken door mijn Indische vrienden van weleer, of door
hun kinderen. Aziatische vriendschap is veel sterker, hechter dan de westerse.
Wij hadden een eigen gang. Wij leverden veel slag; vooral in de
zomermaanden. Die Indonesische vriendjes van mij konden namelijk alle lekkere
blonde Haagse meiden versieren. Die Indo's speelden mooi gitaar, weet je wel, en
dorsten ver de zee in te zwemmen. Aldus ontstonden geweldige gevechten op de
Boulevard, die zelfs nog in de kranten van destijds zijn beschreven. De politie
rukte uit met jeeps en te paard.