woordenschat van de volwassene, zonder die vooralsnog te kunnen gebruiken, en
dat je daarbij de intelligentie van een volwassene zou hebben, zodat je - net
als een volwassene - in staat zou zijn dingen te verwerpen of te aanvaarden, en
dan vooral te verwerpen. Daar gaat dat boek over.
Wat men over het algemeen als verworvenheden beschouwt, wordt door dat kind als
beperkingen gezien. Het kind denkt ook: “Om een deur te openen hoef
je geen karakter te hebben.” Vanuit de visie van een kind is het
waarschijnlijk ook niet leuk om op een gegeven moment met alles en iedereen mee
te moeten doen. Later weet je niet beter.’
Het boek gaat over een nederlaag.
Schippers: ‘Vanzelfsprekend. Als je geboren wordt, krijg je
onmiddellijk te maken met de voorwaarden om dingen te kunnen zien, zoals daar
zijn: ruimte, licht, kleur, beweging, geluid - die gaan aan dat zien vooraf.
Misschien is het helemaal niet zo prettig om daarvan afhankelijk te zijn. Heb
jij ooit iemand horen protesteren tegen het bestaan van het licht? Is het nou zo
duivels prettig om afhankelijk te zijn van kleur? Nee, dat lijkt me niet. Maar
je kunt jezelf moeilijk als geroyeerd verklaren van het licht of het gegeven
kleur, of ruimte. Dat zijn zaken die me hevig interesseren. Dat soort gedachten
wordt vaak overgeslagen. Alsof die altijd in principe goed zitten. En daar gaat
het ook over in Eerste indrukken. Ik denk ook, dat zulke
overwegingen een rol spelen bij kinderen die geboren worden -
hoogstwaarschijnlijk nooit op die manier als ik het in dat boek beschrijf, maar
ik heb er toch een zekere notie van.
En ruimte, licht en kleur - dat zijn dan de eerste voorwaarden waarbij je je
neerlegt.’
Het kind in Eerste indrukken is ook nog in staat de haar
omringende schilderijen volkomen compromisloos te beschouwen. Een droom van de
schrijver?
Schippers: ‘Inderdaad. Je weet nooit welke compromissen je in de loop
van je leven allemaal hebt gesloten.’
Waarmee we beland zijn op het terrein van de kunstkritiek. Hij vertelt het
verhaal over zijn moeder die, onvoorbereid, met een object van Armando
geconfronteerd werd, een zwart monochroom met uitsteeksels.
Zijn moeder zei drie zinnen: ‘God, wat een somber mens.’
‘Maar het leven zit erin.’
‘Als het glad was geweest, had-ie zich opgeknoopt.’
Hij was ontroerd toen hij in een biografie over Samuel Beckett las over het no man's land between the object and the eye - dat gebied had
hem, net als de Ierse schrijver, ook altijd mateloos geïntrigeerd,
als maker en als waarnemer. Het gebied van de opgerichte angst, waarin de
mogelijkheid tot nieuwe ontdek-