‘De gedichten in Schaars licht,’ aldus de
aanbiedingsprospectus, ‘zijn direct en afwisselend als het leven
waaruit ze zijn ontstaan. Het is of hier wezenlijke ervaringen voor het eerst,
en meteen voorgoed, worden uitgesproken.’
Dit maakt nieuwsgierig en dient nader te worden onderzocht. De ontmoeting met
Sleutelaar vindt plaats in de coffeeshop van het Amsterdamse Hilton-hotel.
Hij zegt: ‘Ik heb me pas laat aan de invloed van de Vijftigers kunnen
ontworstelen. Ik zal toen een jaar of dertig geweest zijn. Wij hadden toen het
inzicht verworven, dat je je helder moest uitdrukken; niet voorwenden, dat je
volkomen in de roes van een groot, pathetisch gevoel maar zo'n beetje bij
benadering kon zeggen wat het was en dan moest de lezer maar invullen wat je
zoal bedoelde. De nieuwe helderheid, dat was de reactie op Vijftig. Dat is waar
het op aankomt: eenvoud, klaarheid, zeggingskracht en onderwerpen die grond
halen.
Ik heb een jaar of zeven geen poëzie geschreven, van '65 tot '72, en
dat hangt ook samen met de aard van die stroming, die meer gericht was op de
herkenning van het leven als, zeg maar, kunstvorm, als de voedingsbodem van
kunst, dan op de literatuur.
Een andere belangrijke kant van de zaak - een persoonlijke eigenaardigheid - was,
dat ik in mijn jeugdjaren de wind mee had, men zag wat in mij, ik werd gevraagd
voor allerlei dingen, mijn mening werd au sérieux genomen, ik
verdiende geld, kortom, er werd wat van me verwacht. En dat heeft me altijd
bijzonder tegen de haren ingestreken. Die druk heb ik op een gegeven moment heel
sterk gevoeld, die voel ik eigenlijk nóg.
Het heeft heel lang geduurd voor ik mijn onderwerp en vorm gevonden
had.’
Je bent pas heel laat volwassen geworden, heb je zelf eens tegen me
gezegd.
‘Ja. Er zijn genoeg voorbeelden van dichters die pas in de tweede
helft van hun veertiger jaren tot ontplooiing zijn gekomen.’
Je bundel. Wanneer en hoe is de eerste cyclus ontstaan?
‘Tussen '72 en '76.
Toen zocht ik de natuur op. Een aantal seizoenen heb ik elke week een dag of drie
te Bergen aan Zee doorgebracht. Ook bevond ik mij wel in Giethoorn. Ik heb een
lange reis naar Noorwegen gemaakt. Afzondering - dat was niet aan de orde
gekomen in het leven dat ik daarvoor leidde.
Wanneer je poëzie wilt schrijven, moet je je beschikbaar stellen, het
moet je invallen, dat heb je niet in de hand - nou ja, misschien in
a way, maar nier echt.
Die verzen behandelen algemeen menselijke thema's.
Ik moest ook weer zien los te komen van de tijd met die anderen.’