| |
| |
| |
Armando, Hans Sleutelaar, Cornelis Bastiaan Vaandrager, Hans
Verhagen
Op de beweging van de Vijftigers zijn nooit de Zestigers gevolgd. Wel groepeerde
een aantal schrijvers zich rond het blad Gard Sivik en later
De Nieuwe Stijl. Zij zetten zich af tegen de
‘artiesten’ van Vijftig en lanceerden De Nieuwe
Zakelijkheid: schrijvers in de toen snelle pakken van reclamemakers. Even snel
als de beweging opkwam verdween ze weer. Wat is er geworden van de beweging van
zestig?
Zoeken naar Vaandrager. Met Martin Mooij (van de Rotterdamse Kunststichting) bij
het huis van de schrijver aangebeld. Er wordt niet opengedaan. Mooij belooft me
nader contact te zullen opnemen. Daar komt (buiten zijn schuld, ondanks zijn
moeite) niets van terecht. Toch moet en zal ik die V. te pakken krijgen.
Stel je voor (angst): ik kreeg zijn laatste boek, De hef, op de
dag van verschijning via De Bezige Bij in handen; een avond gefascineerd lezen;
direct verschijnen de recensies in alle dag- en weekbladen, diverse
verslaggevers verdringen zich om Cornelis Bastiaan te ondervragen; en ik was de
eerste en ving bot. Maar niets daarvan. Tot nu toe is De hef
zo goed als doodgezwegen. In selecte kringetjes te Rotterdam en Amsterdam wordt
er wel over gepraat. Verder stilte in plaats van storm. Een caleidoscopisch
opgezette roman.
Toch deze aantekening: dit soort wereldbestormende schrijverij eist kennismaking
met algemeen geldende protagonisten, de types in De hef
blijven staan voor wie ze ook in werkelijkheid zijn - maar wat ze voor de
romancier-kroniekschrijver betekenen, is met een woedende pen neergekrast, zo
gedreven dat je denkt: deze durfalachtige wijze van schrijven, deze klasse van
stileren ook, was een Groter Werk waard geweest.
Aan de andere kant: juist de moed waarmee Vaandrager zijn beperkte omgeving te
lijf gaat, rechtvaardigt meer aandacht, laat staan waardering, dan tot dusver
aan zijn relaas is geschonken. Cornelis Bastiaan Vaandrager beschreef een
literaire generatie waarover nog nooit zo geschreven is, waarvan men nog aarzelt
of ze eigenlijk wel bestaan heeft, de invloed ervan wordt over- en onderschat,
ook ontkend. Dus op zoek naar een aantal figuren uit | |
| |
De hef: Armando, Verhagen, Sleutelaar, Vaandrager zelf (Gard Sivik, De Nieuwe Stijl, de beweging van '60).
Uit De hef (pag. 89): ‘Sleutelaar-kenner doet een
boekje open over nieuw Rotterdam. Steeds meer landgenoten, die een oor op tijd
hebben, richten hun aandacht op de ongezellige rotstad, ook wel rotjeknar,
rotown of rotterdam genoemd, in het bizonder op de literaire scene, die
ontegenzeggelijk beheerst wordt door Cornelis Bastiaan Vaandrager, springlevend,
maar gespannen, geëmotioneerd en geïsoleerd in een
zwijgende schrijversbonje, de wedstrijd Sleutelaar-Vaandrager, eens
onafscheidelijke vrienden, tans meer dan ooit verdiept in elkaar. Zij zijn
duidelijk gebroejeerd, om een vergane adellijke uitdrukking te gebruiken.
Vroeger zouden zij wellicht op de degen zijn gegaan. Zij zinnen op moderne
verdelgingsmethoden? Wie gaat winnen? Wie heeft de grootste invloed qua Nieuwe
Stijl? Welke rol spelen protagonist Jan Cremer, “Oudste”
Armando en “jongste” Hans Verhagen in deze nog weinig in
kaart gebrachte Realiteit sedert het ophouden met verschijnen van de nieuwe stijl, de instant-geschiedschrijving van vier nieuwlichters,
nu, anno 73, wellicht door volgelingen en lezers
“verplicht” tot voortzetting van dit niet aan tijd
gebonden, dus nimmer verouderende, dus “klassieke”
tijdschrift-in-boekvorm dns.’
Dit citaat onder het hoofdje ‘sleutelaar + vaandrager’. Vaandrager-kenner Sleutelaar, die het in De hef behoorlijk moet ontgelden, kreeg van Armando te horen:
‘Je mag die Cor wel een zoentje op het voorhoofd geven.’
Hans Sleutelaar (40, nu mededirecteur van uitgeverij Boelen) voelt zich inderdaad
gevleid door de haat-liefderijke manier waarop hij door zijn exboezemvriend
onder diens letterkundige loep is genomen: ‘De hef
is stilistisch een wonderbaarlijk boek. A writer's book, dat
wel, ja. Die ondertoon wanneer Cor het over mij heeft: toch warmte. Ik heb
trouwens een gedicht op Vaandrager geschreven:
de vriend van mijn jeugd,
Er wordt verteld dat je, vol haat,
Ik staar in de nacht en overdenk je lot,
Dat vers is geschreven vóór De hef
verscheen.’
| |
| |
Rotterdam, het begin van de jaren vijftig. Hans Sleutelaar was zestien toen zijn
vader, een fluitist, stierf. Zijn puberteit werd gedomineerd door moeder
‘Loe’. Sleutelaar: ‘Ik nam de plaats in van de
vervangende echtgenoot. Mijn moeders vrouwelijkheden werden op mij afgeleefd,
haar grillen en claims. Indertijd heeft ze daar misbruik van gemaakt, ze heeft
misbruik gemaakt van mijn vertrouwen. Tot m'n dertigste heb ik in een mist
geleefd. Dat heb ik altijd als een zegen ervaren. Je moet kinderen kinderen
laten. Tot je vijftigste kind blijven - dat is mijn ideaal.’
Sleutelaar woonde op het berucht geworden adres Essenburgsingel 127b souterrain,
dicht bij zijn moeder en ‘een bende steeds wisselende
kommensalen’, aldus De hef, waarin ook melding
gemaakt wordt van kamerhuurderkostganger ‘Lut’ die zich,
‘solitaire rakker’, van de overgordijnen bediende om aan
zijn gerief te komen; Vaandrager vraagt zich in zijn boek af: ‘...of
moeder S., in haar eenzaamheid, niet genoot door een sleutelgat, niet alleen van
Luts kamer... misschien riep ze haar zoon er wel bij af en toe. Feit is dat de
autosex in later jaren een stempel zou drukken op de veelbesproken en benijde
boezemvriendschap. Eens, in het souterrain op de hoek, waar S(leutelaar) (te)
dicht bij zijn moeder domizilie koos, met telefoonaansluiting en does,
exhibitioneerde hij vrij abrupt, liggend op de bank. V[aandrager], in seksuele
avonturen ook niet kinderachtig, vond dit “te gek”. S.
trok zich van het perplexe gezicht van zijn jes-man niks aan en rukte net zo
lang tot hij klaar was. Met vreemd-verzaligde blik keek hij naar zijn
“seul ami”...’ (pag. 91).
Sleutelaar speelde sax in een jazzbandje, croonde ook daarbij. Vaandrager hing
rond bij de concerten in gebouw Emporium en schoot hem aan. Ze waren
‘hoogst geïnteresseerd in wat er in de literatuur gaande
was. Er ontstond een boezemvriend-in-klassieke-stijl; na verloop van jaren
werden we zelfs verdacht van poterij. Nou, we hebben maar
één keer seksueel contact gehad, in
België.’ (Sleutelaar.) En: ‘We hebben veel van
elkaar geleerd.’
In de koffer van zijn muziekinstrument vond Sleutelaar toen mysterieuze, anonieme
gedichten. Na lang dubben en zorgvuldig onderzoek kwam hij erachter dat het hier
geraffineerde collages van bestaande dichtregels betrof: grapje van Cor, die
zijn ‘enige vriend’ op de proef wilde stellen.
Sleutelaar: ‘We lullen ontzettend veel over letterkunde. Rotterdam was
zo'n “gezonde” stad, hè. Je had er geen
literair, geen artistiek leven. Je was zodoende wel op elkaar aangewezen. We
hadden 't vrij hoog in de bol. Kafka, Lao Tse, Duitse filosofen. Cor was een
Homerus-freak, had alle edities die die maar van die gozer te pakken kon
krijgen. We stalen boeken als raven. Bibliomanie als avontuur.’ Deze,
door Het Woord ingeblazen, bezetenheid resulteerde in 1955 tot het oprichten
(samen met de zoon van uitgever Ad Donkers) van het tijdschrift Proefschrift, waarin Hans (Lodeizen-fan) en Cor | |
| |
(Polet-adept; later zou hij een dartel huisdier naar deze serieuze
poëet vernoemen) hun gang konden gaan. Nog even, en de twee jongens
voelden zich toch langzaam vervreemden van de Vijftigers. Ze maakten inmiddels
steeds frequenter tochtjes naar België en sloten zich aan bij de
redactie van het Vlaamse blad Gard Sivik (verdietsing van het
Franse ‘Burgerwacht’).
Gard Sivik nummer 14, jaargang 4, 2de aflevering, okt. 1959,
redactie: Tone Brulin, Gust Gils, René Gysen, Walter Korun, Hugues C.
Pernath, Hans Sleutelaar, Cornelis Bastiaan Vaandrager; bijdragen onder meer
van: Willy Roggeman, J. Stringa, Georges van Vrekhem, C. Buddingh', Jan van
Mastrigt, Simon Vinkenoog. De twee Rotterdamse redactieleden maakten hun plan
op. Sleutelaar herinnert zich Armando uit die tijd als ‘merkwaardig
koel’.
Armando weet nog dat er toen (1959) een tentoonstelling van zijn peintures criminelles in Dordrecht door Cees Buddingh' werd geopend
met de gedenkwaardige woorden: ‘Hu hu hu, klop klop klop, moeder daar
is Armando!’
Een jongeman kwam schuchter op de exposerende kunstenaar af, een haring in de
hand. Dat was Hans Sleutelaar die gehoord had dat zijn idool verzot was op deze
lekkernij.
Armando: ‘Heel attent. Was een lekkere haring.’
Weldra kwam Armando in de redactie en hij ontpopte zich als ideoloog van de
groep, Sleutelaar: ‘Armando was de leider.’ De Hef (pag. 89): ‘...In ieder geval: zelfs de meest
conservatieve 80'er moet toegeven dat Armando's poëzie
“transcendeert”. De enigszins verlegen bokser heeft
gebouwd, en nier alleen aan zijn eigen conditie gedacht. Zijn veelzijdigheid,
zijn voorlopige synthese is opgewassen tegen aanstaande strijd, en in zijn
stugheid, “proleterigheid” en efficiency en droogheid, een
voorbeeld voor veel jeugd, bedreigd met verkeerde scholing (School's out, nietwaar?). In feite begint nu pas de eigenlijke
waardering voor zijn werk als popartiest, artiest, prototype en
idool.’
De kamer van Armando. Op de vloer bokshandschoenen, aan de wand een foto van een
wachttoren bij het voormalige kamp Amersfoort. ‘Typisch. Kort nadat
ik die foto had laten maken, hebben ze diezelfde toren een eindje verplaatst.
Wel weer helemaal authentiek opgebouwd - maar toch: niet écht
meer.’
Op de tafel een plattegrond van het concentratiekamp Dachau, nu permanente
tentoonstellingsruimte. ‘Pas bezocht. Vreemde gewaarwording. Die
zieligheid - het medelijden dat je krijgt: met de kampbeulen, met de
slachtoffers, met de bezoekers nu. Er was ook een zweep tentoongesteld waarmee
de gevangenen eertijds werden afgetuigd. En alle bezoekers raakten die zweep
aan! Voordat ik zoiets zou doen. Als ik hem per ongeluk aangeraakt had zou ik me
laten desinfecteren. En weet je dat de binnenkant van de ovens bedekt is met
inscripties van toeristen!?’
| |
| |
Armando (46): ‘Ik ben opgevoed met het kamp Amersfoort. Vertrouwde
realiteit. 't Speelt door in m'n hele leven, in m'n hele werk. Als ik in de
oorlog van school kwam, zag ik een rij gevangenen die naar het kamp gingen. Ik
ben van plan een boek te maken waarin je foto's ziet van alle plaatsen in
Amersfoort met teksten erbij waarin ik m'n herinneringen aan die plekken
vastleg; dat boek zou ook De plekken moeten gaan heten.
Van m'n tiende tot m'n vijftiende heb ik die oorlog meegemaakt. Ik was flink
eigenwijs, flink ouwelijk. '40-'45 was voor mij: het leven zonder maskers. Na de
oorlog kon iedereen weer een rolletje gaan spelen - in de oorlog niet, toen
waren ze gedwongen te zijn wie ze waren.
In '46 al speelde ik bij de Canadezen 's nachts viool, hot-viool. Gek, hard
leven. Je zag vechtpartijen, veel bloed en messen waar je blasé naar
stond te kijken als jongetje van zestien. Ik koel? Ogenschijnlijk. Ik schijn in
die tijd vrij bewust geleefd te hebben: 's nachts kijken hoe de kindertjes
gemaakt werden, overdag in de klas zitten bij jongens die niet wisten waar de
kindertjes vandaan kwamen.
Als ik 't abstraheer dan is 't gewoon: het indirect hoofdmotief dat mij leidt, is
de angst en de gefascineerdheid door de dictatuur, de ongevoeligheid van de
tijd, het maar-doorgaan, het je-van-niks-iets-aantrekken.
Wanneer ik zeg dat ik bij een bezoek aan Dachau zo'n menggevoel van medelijden en
walging kan opbrengen én voor de dader (als ik de foto van zo'n
lullige kampbeul zie), én voor het slachtoffer, én voor de
toeschouwer (iemand die z'n naam zet in zo'n oven) - dan besef ik wel degelijk
dat dat voortkomt uit pure luxe.’
Het milieu waaruit hij komt, beschrijft hij als een ‘van de gestampte
pot’. Hij is blij dat hij niet uit een verstikkend, ook wel
‘beschermd’ geheten, gezin stamt: ‘Ik werd zo
de straat op gesmeten, kijken wat er aan de hand was.’ Na het
gymnasium gaat hij in '49 naar Amsterdam om daar kunstgeschiedenis te studeren,
ook begint hij met schilderen en tekenen, aanvankelijk nog beïnvloed
door de Eksperimentelen, later steeds meer een einzelgänger:
‘Er was in die tijd niet zoveel loos, behalve de
Cobra-groep.’ In '54 debuteert hij in Podium als
dichter. ‘Jongste’ Verhagen (De hef,
pag. 89): ‘...Don't we still try to combine our three loves, jazz,
painting, chicks? Ask Hans Verhagen.’ (Ibid. pag. 69.)
Hans Verhagen, notariszoon uit Vlissingen, was in de jaren '54/'55 geabonneerd op
Podium: ‘Als dat blad dan in de gang lag en er
stond een gedicht van Armando in, dan was dat een kick. Ik weet niet wat mij
toen al in zijn poëzie aantrok.’ Verhagen las
gepassioneerd Armando's vers ‘Bang Hetigon’ en kan nog
steeds uit het hoofd citeren hoe de dichter zich in die Schrijversalmanak '56 afficheerde: ‘Armando, geboren 1929.
Schildert ook (als er materiaal is). Exposeerde als zodanig in Le Canard (1954).
Leeft (hoewel in Amsterdam) | |
| |
zeer teruggetrokken en (hoewel in
Nederland) in voortdurende paniek.’
Verhagen (36): ‘Toen de Vijftigers gingen publiceren, ging ik lezen.
Andreus in De Speelse Muze, dat werk. De gedichten van Armando
onttrokken zich aan alle normen en vormen die ik me al eigen had gemaakt. Die
verzen hadden een magische werking. Een merkwaardige werking van die gedichten
was ook dat ze bleven nadreunen.’ Het gevolg: als jong jongetje
reisde Verhagen speciaal naar Amsterdam om daar Armando te ontmoeten:
‘Die A., van wie ik geen idee had hoe hij eruitzag. Onbeschaamde
idolatrie!’
Nu moet hij er wel om lachen dar hij (met dezelfde hoopvolle verwachting en
spanning waarin een jongen uit de provincie verkeert wanneer hij een jazzconcert
in De Hoofdstad bezoekt) naar café Reijnders trok in de hoop daar
zijn idool te vinden. Tevergeefs. Armando dronk en drinkt niet, haat elke zweem
van incrowd.
Hans Verhagen werkte als leerling-journalist bij de Provinciale
Zeeuwse Courant, in welke hoedanigheid hij koppen fabriceerde als
‘Burgemeester Willemsen Zou Het Betreuren Als Er Tweedracht
Ontstond’; na deze periode (van 1 juli '57 tot 1 september '58) was
hij als juniorcopywriter werkzaam in Baarn; een korte tijd later meldde hij zich
bij het Algemeen Dagblad waar hij later de beroemd geworden
jongerenpagina q ging redigeren.
In de winter van '59 op '60 ontmoette hij voor het eerst Sleutelaar en
Vaandrager. In de Rotterdamse Lantaarn had Verhagen al een
poëzieavond bijgewoond waar de Gard Sivik-groep
(inmiddels een grote redactie met Ellen Warmond en Vinkenoog erbij) optrad. Ook
Armando (na zijn expositie in Dordrecht door Sleutelaar erbij gehaald) was
aanwezig. Verhagen: ‘Ik vond hem schuchter.’
Verhagen zat aan de leestafel van café Melief en keek verlegen naar
Grootheden als Hans S. en Cor V. Op een gegeven moment boog V. zich over de
leestafel en Verhagen sprak de gedenkwaardige woorden: ‘Meneer
Vaandrager?’ Verhagen: ‘Cor had een baardje, toen, zat ook
keurig in het pak. Vaandrager was weer in mij geïnteresseerd omdat ik
de redacteur van Pagina q was.’ Verhagen vertelde
trots dat hij in het komende nummer van Podium zou debuteren.
Vaandrager zei: ‘Ik ook.’ Verhagen had poëzie
bij zich; een gedicht over het sterven van zijn moeder:
Moonlight becomes you (Chet Baker)
Vroeger, ik spreek nu van tien jaar terug,
als ik nu wist wat ik toen wist
| |
| |
verdeelde ik de sneeuw niet met mijn voetstap
van vervuilde, huilerige poëzie.
Sleutelaar, toen al De Secretaris, boog zich over Verhagens strofen. Verhagen:
‘Sleutelaar was ook in die tijd een in eerste instantie koele, kille
indruk makende jongen die zeer sceptisch kon kijken. Maar als je met 'm sprak,
straalde hij een grote warmte uit - ook naïviteit. Hij kon en kan
logisch denken over iets dat zo bezwangerd is van gevoel als poëzie.
Ik ben tegen het gezond verstand. Poëzie is de onmisbare tegenhanger
van de ratio. En het is nu juist de irrationaliteit van de poëzie,
die alleen maar te verwezenlijken is door met mathematische precisie te werk te
gaan.
Die rol van Sleutelaar was nuttig. In de poëzie kan enig clean denken
geen kwaad. Toch viel mij die eerste keer op, toen hij dat gedicht over mijn
moeder las, in café Melief, dat hij louter en alleen naar het gedicht
an sich keek en niet naar de ervaring die tot dat gedicht had geleid. Hij kan
werkelijk heel aardig en aandachtig zijn - toch krijg je wel het gevoel dat zijn
gevoel niet “geworteld” is. Moeilijk om uit te
leggen.’
Sleutelaar: ‘Ik was de aangewezen figuur voor de praktische kant van
de zaak. Daar had ik trouwens geen uitgesproken motief voor. 't Ging in die tijd
allemaal nogal chaotisch. Ik was de aangewezen man voor de praktijk. Dat heb ik
in me: 't aanmoedigende - daar heb ik ook later m'n brood mee verdiend.
Ik ben een ontzettend emotioneel mens, dat is zeker - tegelijkertijd ben ik zeer
gesloten. Naïef? Ik? Geloof ik niet. Ik word misschien voor
naïef aangezien omdat ik van het vertrouwen van de ander uitga. Nee
naïef kan ik niet zijn; dan zou ik in 't leven gekke Loetje zijn
geweest - en dat ben ik niet gebleken te zijn.
Ja, ik ben en reageer apsychologisch. In het psychologische denken zie ik een
belediging voor het mensdom. Psychologie geeft handvatten voor de praktische
middelmaat - als je mensen op die manier gaat bekijken, dan heb je toch een
geringe dunk van het individu. In de psychologie ga je uit van overeenkomsten en
niet van de verschillen. Als je psychologisch gaat denken, weet je je met de
verschillen geen raad meer. De psychologie is een bastaardwetenschap. Freud vind
ik een onsympathieke man. Jung ligt me veel meer.’
Die avond in café Melief had Hans Verhagen het gevoel dat hij z'n
vrienden had gevonden, ‘m'n toekomst’. In het vervolg liet
hij S. en V. al zijn poëtische cycli lezen. In het
juli-augustusnummer van Gard Sivik verschenen drie gedichten
van Hans Pieter Verhagen, waaronder ‘Het schrikbewind van
rozen’, het vers waarmee hij zijn baanbrekende eerste bundel Rozen & Motoren (1963) zou sluiten.
| |
| |
In 1960 verscheen ook Vaandragers prozadebuut Leve Joop
Massaker, door Verhagen enthousiast besproken op Pagina q. Vaandrager droeg zijn bundel Met andere ogen (1961)
op aan Hans Sleutelaar en in Verhagens exemplaar schreef hij: ‘Voor
Hans V. - van Cornelis Bastiaan, je toevlucht ten dage der
benauwdheid’, dit onder zijn foto op de achterflap: een sterk
gezicht, koket baardje, wilskrachtige blik. Ze waren onafscheidelijk. (Alleen
Armando ging zijn eigen gangetje.)
Sleutelaar kraaide bij elke verzenreeks van Verhagen: ‘Je hoeft nooit
meer wat te schrijven, je kunt 't alleen nog maar verpésten,
ver-zíeken, directeur. Ik ben perplex. Dit is uit de toekomst
geschreven!!!’ En Vaandrager werd onder deze loftuitingen almaar
somberder, bromde onder Sleutelaars exclamaties: ‘Nou, nou,
directeur’, en Sleutelaar, steeds opgewondener tegen Verhagen:
‘Helemaal raak! In de rooooos!!! Dit zit aan alle kanten
snohor!’, en Cor weer: ‘Nou, nou, directeur, 't kan wel
wat minder.’
Vaandrager leek jaloers, stookte Sleutelaar tegen Verhagen op. Verhagen was kapot
toen S. en V. hem plotsklaps de vriendschap opzeiden, lag huilend in zijn bed.
We schrijven dan het jaar 1964. Verhagen was in 1962 toegetreden tot de redactie
van Gard Sivik. De zaak was al snel bekeken. Vaandrager,
Sleutelaar, Armando en Verhagen donderden de nummers in elkaar en de Vlamingen
werden er één voor één uit
gedonderd. Sleutelaar was (natuurlijk) de Uitvoerder. Sleutelaar tegen Paul
Snoek: ‘Ja, sorry Paul, ik kan je gedichten niet plaatsen - ze zijn
zoe-oek!’ Paul: ‘Awel, dat is een ramp, ik heb geen
doorslagen!’
Uit De hef (pag. 124): ‘...Maar ik adopteer van
haar... een jong hondje, dat wij Polet noemen, omdat wij nogal wegliepen met de
poëzie van onze “voorman”:
“Organon”, “De synthetische mens”,
dat spreekt ons wel meteen aan.’
Het grote voorbeeld voor de Nieuwe Poëzie was zonder enige twijfel
Armando, de oudste, de meest evenwichtige van de vier. Armando: ‘Ze
bewonderden mij, mag ik in alle bescheidenheid zeggen - ze waren trouwens de
enige fans die ik had. Tja, wat was onze ideologie. In de eerste plaats ging 't
om het afzetten tegen de Vijftigers. Als ik er, als oudere heer, op terugkijk:
een wanhopige poging om de consumptiemaatschappij te bejahen. Als ik erop
terugkijk: inderdaad wanhopig. Een grootsteedse hardheid streefden we na (zo
van: laat 't allemaal maar op je afkomen), amoreel: alles is goed, een muur
opbouwen, geen walging tonen. Ik was ook hard in die tijd. Geen prettig
mens.’
Armando hoorde in het midden van de jaren vijftig als beeldend kunstenaar tot de
Informele Groep, tegen 1960 trad hij met onder anderen Jan Schoonhoven en Henk
Peeters toe tot de Nul-Beweging.
Armando: ‘Ik heb de jongens van Gard Sivik met
Peeters in contact gebracht, ik ben de eerste die in de literatuur volgens de
Zero-methode te werk ging: het isoleren van materiaal, in dit geval
teksten.’ Uit de cyclus ‘boksers’ van Armando:
| |
| |
heeft nelis een glazen kin?...
priem hem precies op z'n strot
godverdomme geen asem meer
Armando: ‘We waren tegen het collagesysteem. Collage betekende: het
tegenover elkaar zetten van dingen. Wij wilden stukken realiteit door isoleren
plotseling intensiveren. Ja, we waren een groep - een stoottroep die bewust de
oogkleppen opzet, op die manier geschiedenis maakt. Ik was streng, fanatiek. Ik
stond in het volle leven, ik ben nog steeds naar alles nieuwsgierig. Die
Vijftigers, dat waren toch bohémiens, waardoor een groot deel van de
realiteit hun ontging, een groot stuk rijkdom.’
Sleutelaar: ‘Wij hadden een reclamische en een journalistieke
achtergrond. Dat hadden Vijftigers niet. Dát is de wezenlijke breuk.
Zij waren tegen de burgerlijkheid, tegen de maatschappij. Wij helemaal niet. Wij
waren optimistisch. Wij waren niet vies van copywriting: je verdient er toch wat
mee, je leert er wat van: bijvoorbeeld economisch taalgebruik.’
Een goed beeld van de ontwikkeling in deze Nieuwe Poëzie geeft de
eerste bundel van Hans Verhagen, Rozen & Motoren
(alleen de titel al). Men leze van achteren naar voren. De oudste cyclus is
‘het schrikbewind van rozen’: romantische
poëzie nog, bedient zich van typisch poëtische woorden:
rosarium, nachtegaal, heilig gewei, eenzaam. Er is al wel verzet tegen de
Vijftigers, Verhagen begint te concretiseren.
Volgt ‘anatomie van een noorman’: de technische term
anatomie tegenover de romantiek van de noorman. Het dualisme van Rozen & Motoren sluipt er al in. Dan ‘cyclus van
mijn ziektebeeld’. Verhagen: ‘Mijn ik wordt hier het
ik-van-iedereen.’ En voorts ‘het nieuwe
zeeland’. Verhagen: ‘De technische termen gaan meespelen.
Het accepteren van de werkelijkheid, dus ook van de techniek. Het bijna
provocatief accepteren, omdat de kunstenaar daartegen was voordien. Dat was
nieuw. Tot dat moment doolde de kunst in de ruïnes van het eigen ik.
Het ging erom nooit je eigen onvrede, onkunde of falen af te wentelen op de
maatschappij om je heen. En dat was eigenlijk de grote verworvenheid van De Nieuwe Stijl.’
Verhagen beschouwt zijn cyclus ‘euthanasie en genocide’ als
‘de eerste manifestatie van De Nieuwe Poëzie’,
‘Verhagen & zn’ als ‘nog
programmatischer’.
‘Die is toch gek?’ zegt Sylvia Hiltermann na onze eerste
bezoeken aan de Haagse Post-burelen. Zegt Hans Verhagen, haar
imiterend, wat veel goedmaakt.
Armando was in 1958 bij de Haagse Post gekomen op verzoek van
Simon Vinkenoog. In '59 volgde Sleutelaar, in '62 kwam Verhagen erbij.
De Nieuwe Poëzie en De Nieuwe Journalistiek hadden eenzelfde
achtergrond. Armando: ‘Ik had het erover dat we zo graag ja wilden
zeggen tegen | |
| |
de consumptiemaatschappij. Daar is een leuke
én banale bijkomstigheid aan verbonden: wanneer je namelijk de
kapitalistische wereld als een cynisch avontuur ziet, bespaar je jezelf een hoop
ergernis. Op die manier zag je namelijk alles als een prima
avontuur.’
Sleutelaar: ‘We gaven de voorrang aan feiten boven opinie, tot op 't
belachelijke af. 't Had ook een malicieuze kant. Nooit bij voorbaat serieus
nemen wat iemand te vertellen had en nooit een vooroordeel hebben. Jensiets von Gut und Böse.’
Armando: ‘Die literaire beweging is weggegroeid naar een bepaalde
manier van journalistiek. Door die Haagse Post hadden we
ineens zo veel andere contacten. Je beklom 't platform, je keek naar beneden,
naar het janhagel onder je. Gefascineerd kijken naar beneden, soms met een
glimlach, alles was mooi toch: wat elke kunststroming heeft: het ontdekken van
een nieuwe schoonheid.’
Gard Sivik no. 33 kondigt Een Nieuwe Datum In De
Poëzie aan - het blad houdt op te bestaan. Kort daarop verschijnt De Nieuwe Stijl dl. 1 (werk van de nationale avant-garde).
Poëzie, beeldende kunst en journalistiek vanuit
één gedachte: de werkelijkheid van het dagelijks leven
annexeren. (Van de geplande zes delen kwamen er trouwens maar twee uit.)
Armando en Sleutelaar schrijven in De Nieuwe Stijl dl. 1:
‘aanwijzingen voor de pers’ (Nr. 3): ‘Het is
dringend gewenst dat de kunstredacties hun werk journalistieker opvatten.
Niemand is gediend met zinnen als “Waarschijnlijk bedoelt de
maker...” of: “Wat de schrijver beoogt is ons niet
duidelijk.” Dit cultiveren van eigen onwetendheid moet in het vervolg
achterwege blijven. Feiten zijn interessanter dan commentaren en gissingen.
Adressen en telefoonnummers van de makers van de Nieuwe Poëzie en de
leden van de Nulgroep worden als bekend verondersteld.’
Armando: ‘Het aanvaarden van de realiteit was de slogan; maar ik zette
er wel bij: maar niet erin berusten. Dat was een stapje verder. Wel op dat
platform staan, maar soms iets naar beneden gooien in die massa onder je. Hun
reactie dan bestuderen.’
Samen met Sleutelaar heeft hij in '67 het non-fictieboek De ss'ers vervaardigd, het summum van de afwezige
verslaggever, ideaal van de
hp
in die dagen. In datzelfde jaar publiceert Verhagen de bundel Cocon, in '68 volgt Sterren Cirkels Bellen. De
Nieuwe Poëzie, steeds consequenter, steeds concreter.
Armando gooit steentjes van het platform door mee te werken aan het
televisieprogramma Poets, gepresenteerd door Haagse Post-verslaggever Cherry Duyns, die ook redactieassistent van
De Nieuwe Stijl was geweest. Verhagen zette de
‘Haagse Post-kunst’ door in Hoepla, later vervolmaakt hij die specifieke interviewtechniek
in Het Gat Van Nederland: De Nieuwe Stijl werd ‘vpro-kunst’.
Eén voor één verlaten ze de Haagse
Post. Sleutelaar bracht het nog tot | |
| |
adjunct-hoofdredacteur maar bleef toch mentaal steken in een soortement
persoonlijke mythe van ‘de Oude
hp
’.
Het was allemaal begonnen met de feitelijke inbreng van Simon Vinkenoog en Jan
Vrijman. Armando bracht een volstrekt originele visie op het dagelijks gebeuren
in (‘Waarneming is het interessantste’),
geïnspireerd door zijn Zeroïstische, Nieuw-Realistische
manier van kijken, ervaren, en hij nam zijn kunstbroeders mee in deze nieuwe
vorm van artistiek beleven: de journalistiek. De groep viel langzaam maar zeker
uit elkaar. Sleutelaar is bezig met een nieuw blad, Hollands
Diep. Droomt hij nu nog steeds van ‘Die Oude Haagse
Post’?
Armando begon in '67 weer met zijn beeldende kunst. Van '63 tot '67 had hij zich
kunnen uitleven in de kunstvorm van de verslaggeverij. In '71 komt hij
verrassend te voorschijn met zijn romantische dichtbundel Hemel en
aarde, in '73 gevolgd door De denkende denkende doden
en Dagboek van een dader, al deze poëzie zwanger
van ‘zwaar’ gevoel.
Armando: ‘Ik ben altijd romanticus geweest qua mentaliteit. Die
genoteerde werkelijkheid van mij was onderkoeld, maar had te maken met de
romantische werkelijkheid van de Industrialgesellschaft. Ik
maakte tochtjes met Sleutelaar naar het Roergebied - alleen maar om die
fabrieken te zien. Maar S. en ik gingen ook de casino's langs. Niet om de
gokkers te zien, maar de croupiers.
Niet Jan Wolkers is interessant, maar de broer van Jan Wolkers, de beul is
interessanter dan het slachtoffer, dus de croupier interessanter dan de gokker.
Het werkelijke nihilisme interesseerde me. De dictatuur. Het intrigeren. Het
verwarring zaaien. Het terrorisme - dit alleen om derzelver wille.’
Gelijk mee Armando's Hemel en aarde verschijnt ook Verhagens
Duizenden zonsondergangen (drie drukken in
één jaar). Opmerkelijke parallel: ook Verhagen blijkt
‘aangeslagen’ door een nieuw soort romantiek, althans een
stijl die in tegenspraak lijkt met zijn eerdere werk.
Verhagen: ‘Omstreeks '66-'67 onttrok ik me aan de groep, ik kreeg
andere interesses, ik keerde meer naar binnen. Die interviews die De Nieuwe Stijl aan Barbarber en Soma gaf, irriteerden me, daarom heb ik tijdens die gesprekken ook zo
weinig gezegd. Dat almaar rationaliseren!
Op een gegeven moment kwam 't erop neer dat Gert Timmerman beter was dan
Schubert, of zo. Uit de stijl van de Haagse Post was zo'n
beetje gegroeid dat Kwik-Zondagsnieuws interessanter was dan wat dan ook. Ik
ging me verdiepen in de romantische poëzie, in muziek, mystiek.
Trouwens, ook daarin was ik zeer gebrand op de mathematische precisie van de
vorm.
Later kreeg ik die religieuze periode. Her Nieuwe Testament was een gedicht voor
me, Jezus die eigenlijk zichzelf als vulpen gebruikte. Zero was voor mij
tóch een katalysator geweest. De Nieuwe Stijl begon
ik een vervelende slogan te vinden. En eigenlijk weet je altijd pas achteraf
waarom een vers ge- | |
| |
schreven is, waarom 't toch
“klopt”. Als dichter trek je alles als een magneet naar je
toe, toch onbewust en je geeft een waarheid. “Poëzie als
voorspellende echo” schreef ik. En daar geloof ik in.’
En Vaandrager? Nog eenmaal De hef, pag. 1: ‘Ik zit
met een knaagdier in mijn maag, dat met injecties tijdelijk koest te houden
is.’ Ten slotte bereikte ik Vaandrager telefonisch in paviljoen
Wilgenhoek, onderdeel van de psychiatrische kliniek Delta in Poortugaal, waar
hij weer eens aan het afkicken is van de speed. Hij moet geld zien voor hij wil
praten. We spreken een prijs af.
Hij ontvangt me bij zich thuis in Rotterdam. Een zeer wanordelijke bovenwoning.
Zijn vrouw heeft hem zojuist verlaten. In de keuken vertelt hij me dat Amsterdam
behekst is: ‘Laatst was De Bezige Bij zomaar verdwenen!’
Zijn mond staat praktisch alleen maar op mompelen, dunne lippen, niet-kijkende
ogen, broodmager. Verbitterd? ‘Nee, hoor.’ Over zijn
vroegere Homerus-verzameling. Hij spaart nu sigarettenmerken, of ik hem niet aan
een expositie in Het Stedelijk kan helpen. Over zijn eerste proza, zijn wurgende
milieubeschrijving in Leve Joop Massaker. In die stijl kan hij
best weer schrijven, die vage, lijpe, onromantische tijd bij zijn ouders.
Alleen, ze zien het artistieke niet zo zitten, daar willen ze maar niet aan, en
nu heeft hij gesolliciteerd als portier bij de Delta-kliniek, misschien dat zijn
ouwelui dat leuk vinden. Over zijn vroegere kameraden. Maar Sleutelaar had hem
een column in de
hp
beloofd en Johnny de Selfkicker heeft die gekregen. Of ik hem niet kan
helpen aan een coverstory in de
hp
over zijn belevenissen als portier van de Delta? Ik vraag hem of we niet
eens een kijkje kunnen nemen in de kliniek.
‘Waarom niet?’ Eerst rijden we nog even langs het
souterrain waar Sleutelaar vroeger woonde. Vaandrager had het best willen huren,
maar het lukte niet. Hij is de moordenaar van Wil Vervat op het spoor. Hij wil
Sleutelaar vermoorden: ‘Een technisch-politieke actie.’
Hij loopt over het donkere terrein van de Delta-kliniek. De recreatiekeet. Hij
doet de deur open, zegt: ‘Goeienavond.’ Er is hier
niemand. We gaan aan een tafel zitten. Er liggen oude boterhammen. Hij smeert
eentje zorgvuldig, eet langzaam. Dan naar paviljoen de Wilgenhoek. Hoge zalen.
Demente oude mannen. Hij brengt me naar het bed waar hij altijd ligt als hij
hier is.
‘M'n ouders wonen hier om de hoek.’ Zullen we daar dan
naartoe? ‘Mij best.’
De flat van Cornelis Bastiaan Vaandrager senior en zijn echtgenote Jannie.
De vader: ‘Zoals-ie nu is, meneer. Hij is in een milieu
terechtgekomen. Hij is zichzelf niet geweest. Dan is 't eieren eten. In die tijd
van De Pijp is-ie grondig verpest. Gegarandeerd. Kijk, Cor, toen ik jong was,
ben ik ook wel es in toestanden geweest, en ik kom nog wel es in toestanden.
Maar als je in toestanden komt, Cor, kun je toch ook jezelf blijven?! En dat heb
jij niet gedaan, jongen.’
| |
| |
Cor: ‘Dat café heette nier De Pijp, maar De
Fles.’
Vader: ‘Kijk, meneer, hij ging toen om met Toon van Vliet. Nu lees ik
in de krant dat die overleden is!’
Cor: ‘Nou, hoeveel mensen zijn er niet doodgegaan die je gekend
hebt?!’
Vader: ‘Ja, d'r zijn duizenden doodgegaan, dat weten we allemaal wel.
Maar we praten nou over het begin. En in dat begin hingen jullie groots op
peppillen, marihuana en hasjiesj. Dat groeit. Die handel is
gegroeid.’
Cor: ‘Zeg dat wel.’
Vader: ‘Nou heb je de ellende ervan. Iedereen komt in de verleiding.
Maar ik ben mezelf gebleven, meneer. Hij niet. Hij een goeie schrijver? Nou ja,
al ben je een goeie schrijver, maar er komt toch meer kijken in het leven.
Zoals-ie nu d'r op staat, al is-ie een goeie schrijver, dat is toch geen
toestand waar die man op het ogenblik in verkeert. M'n vrouw gaat d'r kapot van,
is er al kapot van. Z'n vrouw is nu ook al weggelopen. Je gezin gaat toch ook
naar de kloten. Zo is 't toch, jongen. Cor is verbitterd geworden. Ik vermoed
dat je ergens 't werk niet aanken, dat je 't leven niet aankan. Op 't gymnasium
is-ie moeilijk geworden. Is de reclame in gegaan. Dat zijn wildwestberoepen, dat
benne oplichters.’
Cor: ‘Na m'n eindexamen heb ik toch ook nog op de School voor Taal-en
Letterkunde gezeten.’
Vader: ‘Wat zeg je, jongen?’
Cor: ‘Je wou me toch bij de ptt hebben?’
Vader: ‘Daar kom je goed vooruit.’
Moeder: ‘Die klasgenoot van je - die Cor Wolf.’
Vader: ‘Die zal nu wel referendaris zijn.’
Moeder: ‘In de reclame had je toch ook best kenne blijven schrijven,
jongen. Die meneer daar doet toch ook gewoon z'n werk.’
Cor: ‘Ik wil een column in de
hp
.’
Vader: ‘Nu ben je veertig en ziek. Goed, 't was een leuke tijd met die
jongens.’
Moeder: ‘Ik heb je toch altijd gewaarschuwd voor die Sleutelaar. Ik
zegt: Cor, je vertrouwt te veel op Hans. Hij neem je in de maling. Cor wou er
niet aan, meneer, 't was z'n boezemvriend.’
Cor: ‘Hij heb me die column afgenomen in de
hp
.’
Moeder: ‘Maar d'r benne toch nog andere kranten dan de
hp
.’
Vader: ‘Zoals-ie z'n leven nu leidt, is een verschrikking.’
Cor: ‘Dit gaat langs me heen. Dit is niet goed voor me.’
Vader: ‘Dan vraag ik me af: is 't mijn schuld? Dat ik 'm te veel
verwend heb? Altijd een schattige jongen geweest, meneer, totdat-ie naar het
gymnasium ging. Maar nou is-ie goed verpauperd. Cor, zoals je vorige week hier
aankwam.’
Cor: ‘Fliptoestanden, Kees, dat brengt m'n werk mee.’
| |
| |
Vader: ‘Borreltje, meneer?’
Cor: ‘Had ik grammofoonplaten gejat en hiernaartoe
gebracht.’
Vader: ‘Kwam ik bij 'm thuis, bedreigde-die me met een mes.
Verscheidene malen gebeurd, meneer. Ging ik maar weer weg om de goeie vrede te
bewaren. Dat heb ik 'm vergeven. Ik denk gewoon maar: hij is ziek. Moet ik me
aan overgeven.’
Cor: ‘Gaat ik niet op in. Is veel te gecompliceerd, joh.’
Vader: ‘Dalijk word ik negenenzestig. Ik hoop dan als ik m'n hoofd
neerleg, dat-ie dan beter is. Wis je dat, Cor? Is waar, hoor! Geloof maar niet
dat je uit onze gedachten bent, jongen. Op 't laatst dacht ik ook maar: ik hoop
maar dat-ie weggenomen wordt.’
Cor staat nu op, loopt naar zijn moeder in de keuken, ruziestemmen.
Vader: ‘...Dat-ie weggenomen wordt. Dat is m'n eerlijke mening,
meneer. Ik hoop dat-ie geneest, meneer. Hij heb z'n leven
weggegooid.’
Cor en zijn moeder komen de kamer in.
Moeder: ‘Wilt u een speculaasje, meneer?’
|
|