| |
| |
| |
Offervaardigheid en heldenmoed
Uit het vele leed, dat de Spaansche burgeroorlog gebracht heeft, is toch iets moois geboren, n.l. saamhoorigheidsgevoel, offervaardigheid en heldenmoed. Het is slechts te betreuren, dat dit alles op zoo smartelijke wijze moest worden verworven. In zich ware het beter geweest, dat men vroeger begrepen had, dat gemeenschapszin plicht is, dat niemand het recht heeft aan zichzelven alleen te denken, maar dat ieder doordrongen behoort te zijn van het besef, dat hij een deel van het geheel is, een deel van het volk, en dat de persoonlijke belangen ondergeschikt gemaakt moeten worden aan de algemeene belangen. Het leed van dezen burgeroorlog heeft het Spaansche volk tenslotte tot dit besef gebracht. Nu heeft men begrepen, dat, wanneer één lidmaat van het volk lijdt, het geheele volk lijdt. Zoo is de offervaardigheid gewekt, ook bij hen, die meenden, dat de wereld enkel om hen draaide en dat de massa er was, om hen te dienen en te bevoordeelen.
Persoonlijk hebben we verschillende Spanjaarden ontmoet, die hun tijd en hun vermogen beschikbaar stelden, ter verzachting van het door den burgeroorlog gebrachte leed. Velen dezer zijn schuldbewust en weten het een dure plicht hun fouten op deze wijze eenigszins te herstellen. Zij zijn goed voor hun evenmensch geworden. Hun hardheid is verdwenen, en zij geven thans gaarne van het hunne. Het kan zijn, dat eigenbehoud en egoïsme er hen toe brengt, het feit blijft niettemin vaststaan. Het is slechts te hopen, dat de nieuwe geest van de Phalangisten hen zal dwingen, in de toekomst diezelfde bereidheid te toonen, om het hunne aan de gemeenschap dienstbaar te maken.
We zagen overal gebouwen, ingericht voor hen, die getroffen waren. Bij voorkeur worden de villa's van socialisten en communisten gebruikt voor sociaal werk. Een handelwijze, welke wezenlijk verschillend is van die der rooden. Wanneer deze bezwaren hadden tegen iemand, die een groote villa bewoonde, staken zij zonder meer diens villa in brand, een daad, die slechts vernietiging, destructie beteekende, waaraan op slot van zaken toch niemand iets heeft.
In het nationale kamp echter stak men de huizen van hen, tegen wie men bezwaren had, niet in brand, doch men legde beslag op deze
| |
| |
gebouwen, om ze dienstbaar te maken aan het volk, en in het bijzonder aan hen, die door dezen burgeroorlog getroffen waren.
Ook met allerlei kleinigheden wordt aan de getroffenen steun geboden en sympathie betoond. Aan de ziekenhuizen wordt overdadig veel gegeven en bijzondere zorg besteed. Dit alles wordt door de leiding aangemoedigd.
Overal zagen wij plakkaten, waarin de moeders en de kinderen werden aangespoord, om datgene, wat zij wilden uitgeven aan lekkernijen, aan de soldaten ten goede te doen komen. In officiëele gebouwen en in de hotels stonden kistjes met de woorden ‘depositad un cigarillo. Algun Heroe lo fumera’ (Leg hierin een sigaret. Een held zal deze oprooken). Het zijn kleine feiten, die echter beteekenisvol zijn voor den geest van samenleven en voor het saamhoorigheidsgevoel, dat er uit spreekt. Men kent in het huidige nationale Spanje ook de éénschoteldag. Dit idee is niet oorspronkelijk, maar daarom niet minder verdienstelijk. Het geld, dat men daardoor uitspaart, wordt door de hotels en door de particulieren voor de soldaten terzijde gelegd. Wanneer deze hun rusttijd hebben en, eenigen tijd van het front verwijderd, herstel in de gastvrije huizen vinden, die door vrouwelijke Phalangisten worden bediend, worden zij van dit geld royaal onthaald en verzorgd. Wij zagen in St. Sebastiaan in een van deze gebouwen het menu van 27 Sept. 1937. Dit bestond, 's middags, uit vier gerechten: taart, vruchten, wijn en likeur; 's avonds uit soep, drie verschillende gerechten, wijn, vruchten en likeur.
De offervaardigheid achter het front is echter nog niets bij die, welke de soldaten aan de fronten toonen. In de loopgraven ontwikkelt zich een besef van saamhoorigheid en heldenmoed, dat zijns gelijke niet heeft. Hier bereiken de mannen de hoogste toppen van het christendom. Christendom immers uit zich niet door mooie woorden, maar kent men aan de pratijk, d.i. aan de heldhaftigheid, waarmede men zich geeft voor een ideaal, voor de gemeenschap, in het besef, dat men als lidmaat ondergeschikt aan het geheel behoort te zijn.
Wij zijn aan alle fronten tot in de voorste linies en tot in de mitrailleursnesten geweest, en overal hebben wij bij de soldaten de grootste geestdrift, opgeruimdheid en kameraadschap bemerkt. Ook hebben wij de voorbeeldige verhouding tot de officieren kunnen bewonderen. Er heerscht een kameraadschappelijke geest, maar ten overstaan van de officieren bestaan tegelijk eerbied en discipline.
Ook op dit stuk onderscheiden zij zich van de rooden, en dit verschil is begrijpelijk. Wanneer men uitgaat van de idee ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’, ligt het uiteindelijk toch slechts aan eigen believen, of men den officier zal erkennen, ja dan neen. En we behoeven ons
| |
| |
er dan ook niet over te verbazen, dat in het roode kamp nu en dan officieren door eigen soldaten worden gefusilleerd.
Wij kwamen in Ribadesella, juist nadat dit door de Witten op de Rooden was veroverd. De soldaten hadden rust na de vermoeiende expeditie, bekroond met de overwinning. Het liefst waren zij echter terstond verder getrokken.
Verschillende generaals vertelden ons, dat de soldaten het als de hoogste eer beschouwen, in de allervoorste linies te mogen strijden, en, wanneer zij tijdelijk in de tweede linie geplaatst werden, den commandant smeekten, om naar de eerste linie te worden overgeplaatst.
Dat is werkelijk: het vaderland willen dienen!
Aan het front van Madrid werden dagelijks tusschen de veertig en tachtig man getroffen. Ondanks het weten, dat zij elk oogenblik tot de dooden of gewonden konden behooren, boden de soldaten zich met de grootste geestdrift aan, om voedsel in het door de Nationalen bezette Universiteitsgedeelte te brengen.
Volgens de mededeeling, die een kolonel ons deed, bleef men zoo standvastig op dit punt staan, omdat dit de sleutel en de haven van Madrid is en de mogelijkheid biedt, de bewegingen van de rooden te controleeren en tevens den vijand te verzwakken, die zoodoende verplicht was, talrijke troepen op dit kleine gebied te concentreeren.
In de ziekenhuizen zagen wij honderden soldaten met afgeschoten ledematen. Zij straalden van trots, omdat zij dit offer voor het vaderland hadden mogen brengen. Dat mag ‘gemeenschapsbesef’ en ‘practisch christendom’ genoemd worden.
Wij bezochten ook het Alcazar te Toledo. Er is geen plaats in Spanje, die meer indruk op ons gemaakt heeft dan juist deze.
Hier vertoefden gedurende 72 dagen 1600 menschen, omsingeld door tienduizenden rooden.
Alle middelen, welke maar denkbaar waren, werden gebruikt, om hen tot overgave te dwingen. Maar deze helden weerstonden alles: de artillerie, de petroleum en de benzine, waarmede men alles in brand wilde steken, de vliegmachines, die bommen uitwierpen, het dynamiet, waarmede men poogde het gebouw op te blazen.
De rooden hebben het oude prachtige gebouw in puin geschoten, maar de menschen, die zich in de kelders hadden teruggetrokken en vandaaruit zich verdedigden, heeft men niet kunnen bewegen, zich over te geven. Men heeft hen gedreigd met de gruwelijkste martelingen, hen gevleid met de verzekering, dat hun levens gespaard zouden worden, maar alles was ijdel. Onwrikbaar bleven zij in het Alcazar, met slechts één gedachte: winnen, of sterven in het Alcazar, voor God en voor Spanje.
| |
| |
Het heldenepos van het Alcazar is van een grootheid, een schoonheid en een verhevenheid, als men zich nauwelijks denken kan. Men zou meenen, dat zulk een heldenmoed in deze materialistische tijden niet mogelijk ware. Op het Alcazar werden door de rooden twintig kanonnen gericht, waarmee meer dan 10.000 schoten werden gelost. Verder werd het bestookt met 3500 handgranaten en 500 bommen uit vliegtuigen. Nadat men 80 Meter diep in de rotsen had geboord, werden drie mijnen onder het gebouw gelegd en tot ontploffing gebracht. Meer dan 250 blikken benzine werden in het Alcazar geslingerd, gevolgd door brandbommen. Achtmaal werd een stormaanval op het Alcazar ondernomen, en dertig maal werd het vanuit de lucht, door vliegmachines, gebombardeerd. Van de 1600 belegerden werden er 430 gewond en 67 gedood.
Toen er gebrek aan voedsel ontstond, waren er, die zich aanboden, om tarwe te gaan halen. Zij deden een uitval en velen van hen vielen door de kogels van den vijand, maar het graan werd in het Alcazar gebracht, het graan, heilig in zich om het brood dat er uit gebakken kon worden, heilig om het bloed, waarmede het besproeid en bespat en besprenkeld was.
Een heldenmoed, als in het Alcazar getoond is, moet de bewondering hebben, zelfs van den tegenstander, die nog een hart heeft.
En de rood-rose schrijvers, die dit belachelijk gemaakt hebben, hebben zichzelve hiermede voor de geheele wereld geblameerd en tevens bewezen, geen gevoel te hebben voor adeldom en waren heldenmoed.
Wanneer men dat niet persoonlijk gezien heeft, kan men zich geen denkbeeld vormen van de aangerichte verwoestingen. Alles is kapot geschoten. De kracht der tot ontploffing gebrachte mijnen sloeg de dikke, zware muren tot puin en verboog zelfs de zware ijzeren balken als haarspelden.
Op het binnenhof ligt het beeld van Karel V te midden der puinhoopen. Het zusterklooster, dat gelegen was tegenover het Alcazar, is eveneens in een puinhoop herschapen. Zelfs de graven waren geopend. Niets was meer veilig voor het roode gespuis.
Hier in Toledo kan men met recht spreken van ‘den gruwel der verwoesting’, maar meteen ook van een offervaardigheid en een helden moed, die zijns gelijke niet heeft in de geschiedenis.
De ongelooflijkste staaltjes van heldenmoed zijn er verricht. Zoo wilde men door middel van brandslangen benzine in het Alcazar spuiten en deze met brandbommen in brand steken. Een van de belegerden springt te voorschijn, grijpt de slang en richt deze naar de andere zijde. Deze
| |
| |
held viel, doorzeefd met kogels, maar het gevaar voor het Alcazar was afgewend.
De rooden hadden een luidspreker geplaatst, zoodat de belegerden deze konden hooren. Voortdurend werden berichten uitgezonden, die hen moesten ontmoedigen. Op den eisch, om zich over te geven, klonk echter steeds onverbiddelijk het ‘winnen of sterven voor Spanje’.
Er kwamen gedempte protesten uit het buitenland tegen de onmenschelijkheid, waarmede men den aanval op de belegerden van het Alcazar voortzette, doch dit dreef de rooden slechts aan, om sneller en geraffineerder de overgave af te dwingen.
De roode regeering zond naar de roode soldaten de uit Duitschland gevluchte en Spaansch genaturaliseerde Jodin Nelken, om hen aan te moedigen. Zij schreeuwde de soldaten toe: ‘Onverbiddelijk moet er gestreden worden. Wij behooren kunstschatten te bewaren, maar voor een menschelijk leven heeft geen enkel kunststuk waarde, een Alcazar telt niet meer. Indien door de schuld van de fascisten deze monumenten verdwijnen, dan zullen het onze kameraden zijn, die een veel mooier gebouw zullen oprichten, n.l. dat der civilisatie. Gij hebt een historische missie te vervullen. Gij strijdt voor de verbetering van het lot van het proletariaat’.
Op deze wijze werden de soldaten tot dit onmenschelijk werk opgehitst. Menschelijkheid moest worden uitgeschakeld, wanneer het ging tegen de nationalisten.
Op de meest verschillende manieren heeft men getracht, de belegerden tot overgave te dwingen, doch elke poging faalde.
De telefonische verbinding tusschen de rooden en het Alcazar was intact gebleven. Men belde Moscardo, den bevelhebber van het Alcazar, op en beloofde vrijen uittocht. Men zond een geestelijke. De gezant van Chili trad bemiddelend op, om grijsaards, vrouwen en kinderen uit deze verschrikking te halen, en de roode commandant beloofde hen vrijgeleide. De gezant telefoneerde met Moscardo, doch deze antwoordde, dat ook de vrouwen en de grijsaards wilden blijven, en dat, indien de ambassadeur overigens iets van hen wilde, hij zich maar met de Nationale regeering te Burgos in verbinding moest stellen.
Heldenmoed toonden de vrouwen, die in de krochten van het Alcazar hun mannen steunden. Heldenmoed was het, toen een der vrouwen aan den geestelijke, die pogingen aanwendde om hen het Alcazar te doen verlaten, mede namens de anderen verklaarde: ‘Eerwaarde, als God het wil, zal Hij ons redden, maar geen van ons vrouwen zal ooit deze vesting verlaten, om zich in handen van den vijand te geven. En als de mannen gevallen zijn, dan grijpen wij naar de wapens.’
Van een sublieme schoonheid is het optreden van Moscardo, toen men
| |
| |
hem zeide, dat, bij niet-overgave binnen tien minuten, zijn zoon zou worden doodgeschoten.
De roode commandant had den zoon van Moscardo, die volkomen onschuldig was, gevangen genomen, meenende, dat hij, om zijn doel te bereiken, zich het best van dezen jongen kon bedienen. Maar Moscardo verklaarde, dat, hoe hard het ook van hem ware, men niet slechts het leven van zijn zoon, maar dat van zijn geheele gezin kon vernietigen, maar dat dit hem niet zou bewegen het Alcazar over te geven.
Wij geven hier letterlijk weer het ontroerend telefoongesprek, dat Moscardo hield met zijn zoon.
‘Vader, hoe maakt u 't?’
‘Goed mijn kind. Wat gaat er met je gebeuren?’
‘Niets bijzonders. Ze zeggen, dat ze mij zullen fusilleeren, wanneer het Alcazar zich niet overgeeft. Maakt u echter niet bekommerd over mij’.
‘Indien het vaststaat, dat zij u gaan fusilleeren, beveel dan uw ziel aan God, roep uit ‘leve Christus Koning!’ en ‘leve Spanje!’ en sterf als een held en als een martelaar. Dag mijn kind, houd je heel erg sterk.’
‘Dag vader, houdt u ook heel moedig.’
Dan hoort Moscardo de stem van den rooden commandant:
‘Wat is uw besluit?’
Moscardo antwoordt met de volgende sublieme woorden:
‘Dat het Alcazar zich niet overgeeft en dat de tien minuten voorbij zijn’. De zoon werd door de rooden doodgeschoten. Later nog een andere zoon van Moscardo, wiens eenige schuld was, de zoon van den onversaagden verdediger van het Alcazar te zijn. Het beleg ging door.
Na twee maanden van heldhaftige verdediging werden de belegerden ontzet door de triomphantelijke legers van generaal Franco.
Toen kolonel Moscardo zijn officieren en soldaten op het binnenplein van het Alcazar aan generaal Varela en zijn manschappen presenteerde, heeft hij hem begroet met de woorden: ‘Hier valt niets te rapporteeren, mijn generaal.’
Kort daarop kwam generaal Franco. Hij zeide slechts enkele woorden: ‘Verdedigers van het Alcazar, gij zijt de roem van Spanje. Het oude Alcazar dat zoovele generaties van officieren heeft voortgebracht, is verwoest. Wij zullen het weer opbouwen en gij zult steeds tot voorbeeld zijn voor Spanje, dat nieuwe macht ontplooien zal. Leve Spanje.’ De helden van het Alcazar zullen een voorbeeld van heldenmoed blijven voor allen, die een op nationale en christelijke grondslagen gebouwde Europeesche beschaving ter harte gaat.
| |
| |
De les van het Alcazar is: leven, zoo God het wil, maar ook, zoo noodig, sterven voor het ideaal, dat we ons gesteld hebben.
Wanneer we tot deze hoogte gekomen zijn, dan zullen al die kleine of groote moeilijkheden, die ons van het ideaal zouden kunnen afhouden, geen zin en geen beteekenis meer hebben. Wij vechten dan voor ons ideaal en laten ons niet afleiden, noch door rechts, noch door links, maar wij marcheeren vooruit, wij stormen vooruit, in het weten, dat wij recht hebben, dat wij alléén recht hebben en dat ons gevoel van deemoed jegens Hoogere Macht ons dwingt tot strijd, dwingt om de overwinning te bevechten.
|
|