(Te Winkel IV, p.428). Zij voegden hieraan toe een voorbericht dat ondertekend was met N.N. en een nabericht met de ondertekening E.B.I.S.K.A. (waarschijnlijk de initialen van enkele schouwburg-regenten). In het ‘Bericht aan alle beminnaars der Poëzy’ heet de Verloofde Koninksbruidt (niet genoemd, maar slechts met puntjes aangeduid) ‘dat hooghdraavendt, en diepzinnigh Treurspel de ...... waar over den Poëet twalef jaren lang heeft gesweet, en zoo doorarbeyt, en door-kneet is, dat men verstelt staat, hoe dat het de man al heeft konnen verzinnen! zoo vol van hartstochten, ofte passien, ja in zulken overvloet, dat zy, door hun geduurige scherminge den andren geweldt aandoen! daar by verrijkt met zulken Voorreeden, waar in de grontregelen der kunst, en de Tooneelwetten als den dagh zoo klaar werden ten toon gestelt! en deselve bevestigt, met zoo veel Griecx en Latijn, dat het een wonder is’. En dan zijn er nog mensen die beweren ‘dat het zelve maar van een party Fransche lappen is te zamen geflikt’!
Ook in het ‘Nabericht’ wordt flink van leer getrokken. De schrijvers zullen het hebben over ‘den Ammiraal Generael, die de groote vlagh van de steng voerdt: nu maak plaats, ruym op, dat ghy zijn achtbare tret niet en hindert’. ‘Doch niet teegenstaande zijn groote geleertheyt, moeten wy eens zien, of in hem niet wat t'onderzoeken is’. Ook zij memoreren dan de lange ontstaanstijd van het spel: ‘Zeeker 't is lang genoegh, om wat goedts aan den dagh te brengen, 't is wonder, dat, naar hy het zelve zoo menighmaal heeft overloopen, daarin zoo een menighte van misslaagen, en lammigheden, daar het vol van is, en onverantwoordelijk, zijn over 't hooft gezien’. Dan wordt op een kleinzielige, zifterige manier ingegaan op Meijers ‘misslaagen’, zoals op de regel: zoo dat alle ongelukken, Welk overkomen u. Het commentaar dat hierop gegeven wordt, is de vraag, waarom ‘deze man’ niet ‘zeyt’: welk u overkomen. Over de structuur van het stuk merken de heren E.B.I.S.K.A. op: ‘Wat aangaat de samenschikkinge en verdeelinge van deze Tragedie is zoo ellendigh, datze nocht verstanelijk noch begrijpelijk is, hier ordonneert hy een gevecht of twee, daar brengt hy een raserny voor den dagh, die 'er zoo veel te pas komt, als of hy 'er een oudt wijf bracht, die olykoeken bakten, gelijk te zien is in 't derde Bedrijf, het vierde Tooneel: van zulken aart is ook het laatste Be-