| |
| |
| |
IV. Bronnen
In de ‘Voorreeden’ van de Verloofde Koninksbruidt zegt Meijer over de inhoud van zijn treurspel: ‘Den Inhoudt hebben wy ten deele van anderen ontleendt, ten deele zelf verdicht’ (r.57-58). En in de volgende regels preciseert hij zijn bronnen als Rodogune van Corneille (1644 voor het eerst gespeeld; 1647 gepubliceerd) en Thyestes van Seneca (ontstaansdatum onbekend; Seneca leefde van 4 v. Chr. tot 65 na Chr.). De reden voor zijn navolging geeft Meijer eveneens aan. Toen hij, na het vak via vertalingen geleerd te hebben, iets van eigen maaksel ter wereld wilde brengen, meende hij toch niet zonder ‘trouwe leidslieden’ te kunnen: ‘Korneille heeft my, van der aarde, om hoogh gheholpen, alwaar zijnde, hebbe ik my verstout op myne wieken te dryven: doch ten einde myner vlucht, schroomende over hals over hoofdt needer te koomen, hebbe ik mijne toevlucht na Seneka ghenomen, die my ghevat, en zachtelijk neederghezet heeft (r.93-98). Overigens, of de combinatie van de leidslieden Seneca en Corneille tot een samenhangend geheel kan leiden, is een vraag die Meijer zich niet heeft gesteld.
| |
Rodogune
De belangrijkste bron is Corneille's Rodogune geweest. Een groot deel van de verwikkelingen in de Verloofde Koninksbruidt is immers aan dat stuk ontleend. ‘Uit een voortreffelijk treurspel van den Heer Korneille, Rodogune ghenaamdt, hebben wy ghenomen, de liefde der Tweelingbroeders; op eene en de zelfde Prinssesse, welke den oudsten ter bruidt toebeschooren was; als ook de toezeggingh der keure ter scepterstaf voor het hoofdt der Beminde; en daarteeghen de trouwbelofte der Beminde voor het hoofdt des gheenen, die 't haare gheeischt hadde’ (r.58-64).
Een kort overzicht van de inhoud van Rodogune kan in hoofdzaken demonstreren op welke punten Meijers stuk ermee overeenstemt en waar het ervan afwijkt. Nicanor, de koning van Syrië, is op een veldtocht gevangen genomen. Zijn vrouw Cléopâtre is tijdens zijn afwezigheid met een ander getrouwd. Nicanor is tijdens zijn ge- | |
| |
vangenschap verliefd geworden op Rodogune, de zuster van zijn overwinnaar. Later heeft Cléopâtre haar vroegere man doen vermoorden en Rodogune gevangen genomen. Ondanks Cleopâtre's haat tegenover haar mededingster is ze toch door een verdrag verplicht de oudste van haar tweelingzonen, Antiochus en Seleucis, aan Rodogune uit te huwelijken en haar aldus tot de vrouw van haar troonopvolger te maken. Op de dag waarop het stuk speelt, zal Cléopâtre bekend maken wie van de tweeling de oudste is en dus recht op de troon heeft. In plaats daarvan stelt ze echter de troon in het vooruitzicht aan wie van hen Rodogune zal vermoorden. De tweelingen, beiden verliefd op Rodogune, weigeren tot Cléopâtre's woede. Ondertussen heeft Rodogune kennis gekregen van Cléopâtre's gevoelens tegenover haar. Om zichzelf te redden deelt zij de jonge prinsen haar tegeneis mee: ze zal trouwen met wie van hen hun moeder ombrengt. Seleucis trekt zich dan terug. Antiochus verneemt ondertussen dat Rodogune hem bemint, haar wraakplan tegen Cléopâtre wel wil laten vallen, maar haar plicht zal doen en trouwen met de door Cléopâtre aan te wijzen troonopvolger. Plotseling lijkt de koningin haar onverzoenlijkheid te laten varen. Ze deelt Antiochus mee dat hij de oudste is en stuurt hem beminnelijk naar Rodogune toe. Direct daarop blijkt dit slechts een list te zijn - haar bedoeling is nu Seleucis tegen zijn broer op te zetten. Maar ook dat plan stuit af op diens rechtschapenheid. Cléopâtre doodt dan in het geheim Seleucis en beraamt een plan om ook Antiochus en Rodogune om te brengen. Op de bruiloft zal ze hen een gifbeker overhandigen. De laatste scène brengt de ontknoping. Seleucis blijkt vermoord en heeft met zijn laatste woorden een waarschuwing gegeven die zowel op Cléopâtre als op Rodogune kan slaan. In zijn wanhoop over zoveel trouweloosheid in zijn directe omgeving wil Antiochus - hoewel hij het ergste vermoedt - de hem aangeboden drinker ledigen. Rodogune weerhoudt hem ervan en Cléopâtre drinkt dan zelf om haar zoon gerust te stellen en het bruidspaar alsnog tot drinken te nopen. Ze sterft echter meteen en daardoor blijven Antiochus en Rodogune gespaard.
Voor de lezer van de Verloofde Koninksbruidt zijn de overeenkomsten opvallend:
- Er is sprake van twee mannelijke troonpretendenten (tweeling- | |
| |
broers), die vriendschappelijk met elkaar omgaan.
- Het stuk begint op de dag waarop bekend zal worden gemaakt wie de oudste van de tweeling is.
- De oudste zal de troon krijgen en tevens de bruid, die d.m.v. een oude overeenkomst aan de troonopvolger was voorbestemd.
- Beide broers blijken verliefd op de bruid.
- De koning(in) eist van de tweeling het hoofd van de bruid. De bruid vraagt bij wijze van tegeneis aan de tweeling het hoofd van de koning(in).
- De tweelingen reageren verschillend op de gestelde eisen.
Tot zover lopen de intrigues parallel. Maar dan gaat Meijer eigen wegen. Daar hij meende dat Corneille's tragedie ‘niet stofs ghenoegh [bood] voor onze Anschouwers’, heeft hij er eigen vindingen aan toegevoegd, met het gevolg dat de gesloten structuur van Corneille's stuk doorbroken werd. Immers, in de Verloofde Koninksbruidt blijkt de rivaliteit tussen de tweelingbroers en hun beider verliefdheid op Mathilde niet wezenlijk aan de intrigue bij te dragen. Niet een van hen, maar een derde figuur, Atelstan, blijkt troonopvolger en echtgenoot van Mathilde te worden. Nieuw in de intrigue is ook de figuur van Velleede, die de rechten van een vierde pretendent, haar zoon Fastarad, voorstaat. Corneille's Cléopâtre is door Meijer als het ware over twee personages van zijn stuk verdeeld. Functioneel correspondeert Ghrimoald met haar: de een is vader, de ander moeder van de bij de gebeurtenissen betrokken tweeling, beiden eisen, zij het om verschillende redenen, het hoofd van de aangewezen vrouw van de troonopvolger, beiden worden ze omgekeerd door die vrouw bedreigd. Qua karakter heeft echter Velleede veel met Cléopâtre gemeen: beiden laten zich door blinde haat meeslepen, beiden schrikken niet voor enkele moorden terug.
Overigens moet wel opgemerkt worden dat Meijer er niet in is geslaagd Corneille's karaktertekening te benaderen. Hoe bizar ook de gebeurtenissen in de Rodogune zijn, de handelingen van de personen zijn zorgvuldig gemotiveerd en in overeenstemming met hun aard voorzover we die in het stuk hebben leren kennen. De zachtaardige, plichtsgetrouwe Rodogune komt ons veel duidelijker voor ogen te staan dan Mathilde. Corneille heeft er moeite voor gedaan een ver- | |
| |
klaring te bieden voor de wrede eis tot moedermoord die Rodogune de tweelingen stelt, en laat haar die eis - nauwelijks passend bij een ideale heldin - in het begin van het vierde bedrijf ook weer terugnemen. In het geval van Mathilde ontbreekt iedere verontschuldiging en evenmin wordt verklaard waarom ze aan het eind van het stuk die eis blijkbaar niet meer stelt.
Ook al is wat de intrigue betreft, zoals we hierboven aangaven, de afloop van de Koninksbruidt verschillend van die van Rodogune, toch zijn er wel incidentele overeenkomsten te signaleren. Bijvoorbeeld:
- In het laatste bedrijf wordt bruiloft gevierd. Tijdens deze feestelijkheden wordt er wijn gedronken uit een bokaal. Hierna komt de gruwelijke waarheid aan het licht.
- Het stuk eindigt op dezelfde dag als waarop het begonnen is en wel met het verkrijgen van de troon en de bruid door de rechtmatige troonopvolger.
Tenslotte valt nog op te merken dat de titels van de beide stukken naar de bruid verwijzen, terwijl deze toch niet de hoofdpersoon van de tragedies mag heten. Hier moet aan worden toegevoegd dat Corneille zijn titel motiveert in het ‘Examen’ van de Rodogune: ‘J'ai fait porter à la pièce le nom de cette princesse plutôt que celui de Cléopâtre, que je n'ai même osé nommer dans mes vers, de peur qu'on ne confondît cette reine de Syrie avec cette fameuse princesse d'Egypte qui portait le même nom ...’. Meijer daarentegen geeft geen enkele verklaring voor zijn titel.
| |
Thyestes
De invloed van Seneca's Thyestes is minder groot dan die van Rodogune.
De intrigue van Thyestes, met hieraan voorafgaand de voorgeschiedenis, ziet er in het kort als volgt uit. Atreus, kleinzoon van Tantalus, wil wraak nemen op zijn broer Thyestes. Deze had namelijk Atreus' vrouw verleid en zijn zoon ontvoerd, die hij, toen hij volwassen was, aan zijn vader Atreus terugstuurde. Deze herkende hem niet als zijn zoon en doodde toen zijn eigen kind. Het stuk van Seneca handelt over Atreus' wraak op Thyestes. Atreus lokt Thy- | |
| |
estes met zijn kinderen aan het hof, slacht heimelijk de kinderen en zet ze Thyestes voor. Als deze gegeten heeft onthult Atreus hem honend de gruwelijke waarheid. Thyestes zweert in diepe wanhoop weerwraak.
De feitelijke overeenkomst tussen Seneca's stuk en de Koninksbruidt is duidelijk: in beide drama's krijgt een vader zijn vermoorde kind bij de maaltijd opgediend. Maar Meijers imitatie gaat hier verder dan het overnemen van een verhaalmotief, zijn imitatie is in zijn laatste bedrijf vaak woordelijk, zoals hij trouwens in de ‘Voorreeden’ ook heeft aangegeven waar hij meldt dat hij Seneca heeft nagevolgd in diens ‘redenen’ (retorisch gekleurde monologen). Zo is de passage (r. 1545-1567) in de Koninksbruidt waarin Ghrimoald opeens onwel en duizelig wordt na het drinken van de wijn die vermengd is met het bloed van zijn zoontje Eduward, bijna identiek aan de passage (r.983-997) van Thyestes waarin Thyestes opeens onwel wordt en waarbij zijn handen plotseling dienst weigeren om voedsel naar zijn mond te brengen, nadat hij gegeten heeft van het vlees van zijn kinderen. Hetzelfde geldt voor de claus die Trasimond bij dezelfde gelegenheid uitspreekt: ook deze gaat terug op de genoemde regels uit Thyestes. Seneca's invloed is tevens te bespeuren in de vervloeking van Ghrimoald in de r.1726-1736 en 1747-1760. Dit gedeelte blijkt namelijk een vrije vertaling te zijn van de verzen 1068-1090 die door Thyestes in de gelijknamige tragedie worden uitgesproken. Beide passages bevatten de wanhopige aanklacht van de gekwelde vader die heeft ontdekt dat hij zojuist het bloed heeft gedronken van zijn eigen kind resp. het vlees heeft gegeten van twee van zijn eigen kinderen.
Om te laten zien hoezeer er sprake is van een vrije vertaling, volgen hier de beginregels van de betreffende ‘redenen’:
Hoort diepe zeên, die om dit Eilandt zwalpt, en speelt;
Hoort landen, wijdt en zijdt, an allen oord, gheleeghen;
Hoor lucht, die, boven ons, ghaat ghroot van windt, en reeghen;
Hoor Hel, die, onder ons, zo diep ghedolven, daalt;
Hoor Heemel, die om d'aarde, op snelle naven, dwaalt,
| |
| |
Audite maria; vos quoque audite hoc scelus,
Quocumque, di, fugistis, audite inferi;
(vert.: Hoort, zeeën die zijt ingesloten door grillige kusten, en hoort ook gij, goden, over deze misdaad, waarheen ge ook maar gevlucht zijt; hoort ervan, goden van de onderwereld, hoort ervan, landen)
Ter verdere illustratie nog een gedeelte uit het midden van dezelfde claus:
Ghy dan, o Heemelvooghdt, die 't oogh houdt, in 't byzonder,
Op 't sterffelijk gheslacht, en davert met den donder,
En met den bliksem speelt, ter straf, ten onderghank
Der quaân, uw' donder brulle, en uwe bliksem wank',
Niet met een zaft ghedreun, en zwakke schitterstraalen,
Welke uwe ghramschap doet, op kleene zonden, daalen:
Maar met de donderbuy, maar met de bliksemghloedt,
Waar meê ghy neederwierpt het onbesuisd ghebroedt
Der Reuzen, en 't ghevaert der opghehoopte berghen
Bonsde op hunn' kruinen neêr.
Tu, summe caeli rector, aetheriae potens
Dominator aulae, nubibus totum horridis
Convolve mundum, bella ventorum undique
Committe et omni parte violentum intona,
Manuque non qua tecta et immeritas domos
Telo petis minore, sed qua montium
Tergemina moles cecidit et qui montibus
Stabant pares Gigantes, - haec arma expedi
(Vert.: Gij, verheven heerser over de hemel, machtig bestuurder van het hemelse rijk, omhul de wereld met huiveringwekkende wolken, laat de winden overal oorlog voeren en laat aan alle kanten de donder rollen, en wel niet met
| |
| |
de hand waarmee ge, met uw kleinere schicht, de daken en huizen der onschuldigen tracht te treffen, maar met de hand waardoor de driedubbelopgestapelde massa der bergen is gevallen, met daarbij de Giganten die even hoog als die bergen reikten: - hanteer die wapens, slinger die bliksem).
Behalve deze treffende overeenkomsten in het laatste bedrijf, zijn er ook nog enkele overeenkomsten in eerdere bedrijven op te merken. Ten eerste vertoont het verschijnen van Ottomar als geest duidelijk overeenkomsten met de geestverschijning van Tantalus aan het begin van de Thyestes. Beide geesten sporen hun nageslacht tot wraak aan. In de tweede plaats kan de monoloog van Trasimond (r. 831-884) worden vergeleken met de alleenspraak die Atreus houdt (r.176-204). Beiden zijn ze in een soort roes gekomen waarin ze een denkbeeldig leger tot strijd opwekken.
| |
Aran en Titus
Wanneer Meijer over zijn bronnen spreekt, doelt hij ook eenmaal onmiskenbaar op de Aran en Titus van Jan Vos, niet om dat stuk als bron aan te geven, maar juist om duidelijk te maken dat hij zijn best gedaan heeft de Koninksbruidt er nièt op te doen lijken: ‘Maar dewyle hier door [nl. het Senecaanse slot] mijn werk, ten opzichte van 't slot, t'eene maale trok en zweemde, na een zeer beroemdt treurspel, dat met ghrooten toeloop, en naam, daaghelijks ten toneele vertoondt wordt, wiens laatste bedrijf meede uit het zelfde Latijnsche treurspel ontleendt was, heb ik nu op 't aanraaden myner Vrienden, wien toescheen, dat die ghelijkenis mynen treurspeele ten nadeele zoude strekken, des zelfs besluit vervormdt, het eenighsins op de leest van Korneilles Rodogune doende schoeien.’ Het door Meijer bedoelde stuk moet Aran en Titus geweest zijn: er was eenvoudig geen ander befaamd en succesvol stuk met het aangegeven slot. Erg groot zijn de door Meijer gewenste verschillen toch niet geworden. In de Koninksbruidt drinkt de koning, Ghrimoald, van het bloed van zijn zoon Eduward dat hem, vermengd met wijn, in een bokaal wordt aangeboden. In Aran en Titus eet de koningin, Thamera, het vlees van haar beide zonen. Inderdaad is dit gegeven aan Thyestes ontleend (Buitendijk 1975, p.67). Maar door een ‘kind als
| |
| |
maaltijd voorgezet’ te veranderen in een ‘kind als drank voorgezet’ wordt weinig aan de wezenlijke inhoud van het betreffende gedeelte veranderd! Thamera drinkt overigens ook wijn uit een bokaal; dit drinken heeft zowel in de Koninksbruidt als in Aran en Titus grote emotionele gevolgen voor degene die drinkt.
Ook uit de rest van het stuk blijkt dat de Verloofde Koninksbruidt en Aran en Titus meer met elkaar gemeen hebben dan Meijer wil weten. Dit moge blijken uit de volgende voorbeelden van sterk op elkaar lijkende voorvallen of passages uit beide werken.
In het tweede bedrijf van Aran en Titus wil een van de hoofdpersonen, Aran, twee broers overhalen tot een verschrikkelijke misdaad. Hij wendt daartoe voor de geest te zien van hun vermoorde vader, die zogenaamd dezelfde eis stelt. In het eerste bedrijf van de Verloofde Koninksbruidt heeft Ottomar zich verkleed als de schim van de grootvader van Fastarad om die zodoende over te halen zijn stiefbroers te vermoorden. In beide stukken is er dus sprake van een ‘onechte’ geest.
Eveneens in het tweede bedrijf van Aran en Titus worden twee broers door middel van een valse brief beschuldigd van een driedrubbele moord op hun eigen broers. Dit doet denken aan de passage in het vierde bedrijf van de Koninksbruidt waarin Trasimond vals wordt beschuldigd van de moord op zijn broer Alarik.
Ook de rol die een kleine jongen in beide stukken speelt, moet genoemd worden. Zowel in de Koninksbruidt als in de Aran en Titus wordt door de tussenkomst van een klein jongetje de ontmaskering van de schuldige op gang gebracht. In Meijers stuk is dat Eduward, het zoontje van de hoofdfiguur Ghrimoald, in Aran en Titus is het Ascanius, kleinzoon van de hoofdfiguur Titus.
De waanzin-scène van Trasimond berust, zoals we hebben gezien, op Thyestes, wat niet uitsluit dat Meijer ook nog gedacht zou kunnen hebben aan de waanzin-scène van Titus in het derde bedrijf van Vos' gruweldrama.
Concluderend kunnen we opmerken dat Meijers Verloofde Koninksbruidt voor een groot deel zijn intrigue te danken heeft aan Corneille's Rodogune en dat vooral het laatste bedrijf op belangrijke plaatsen een soms letterlijke navolging is van Seneca's Thyestes. Daarnaast kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat Meijer
| |
| |
de Aran en Titus van Jan Vos beter heeft gekend en gebruikt dan hij in zijn ‘Voorreeden’, als zijn literaire smaak zich in vergelijking met vroeger gewijzigd heeft, wel wil toegeven.
|
|