Verloofde koninksbruidt
(1978)–Lodewijk Meyer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
1. Stamboom en uitgangssituatieDe lijst van ‘Speelers’ die fungeren in de Verloofde Koninksbruidt, geeft flink wat namen en een wirwar van familierelaties te zien. Het is misschien verstandig dit alles iets doorzichtiger te maken door een stamboom van de betrokkenen op te stellen. Deze zou er als volgt uit kunnen zien: De accolade om Alarik en Trasimond geeft aan dat ze tweelingen zijn; een onderbroken lijn met twee pijltjes duidt op een liefdesrelatie tussen de betrokken personages. De diverse echtgenoten wier namen niet bekend zijn, worden eenvoudig ‘man’ en ‘vrouw’ genoemd. Los van de stamboom is een plaatsje gereserveerd voor Atelstan, Mathilde en Leeuwenbald, de beramers van het complot tegen Ghrimoald. Het kruis tussen haakjes achter de naam van Atelstan in | |
[pagina 20]
| |
de stamboom duidt op zijn vermeende dood. Buiten deze personages treden nog op de vertrouwde van Ghrimoald (de Hofmeester) en vijf Reyen.
Op het moment dat het stuk begint, is de situatie aan het Britse hof als volgt te schetsen. Ghrimoald, ‘Dwingelandt van Brittanjen’, is een aantal jaren tevoren aan de macht gekomen door de rechtmatige koning en - naar algemeen aangenomen wordt - diens zoon, alsmede zijn schoonzoon, de man van 's konings dochter Velleede, om te brengen. Vervolgens heeft hij haar tot een huwelijk met hem gedwongen, uit welke verbintenis inmiddels een zoontje, Eduward, is geboren. Zonder dat Ghrimoald het zich realiseert is Velleede steeds van haat vervuld gebleven. Ze wil haar familie wreken en de zoon uit haar eerste huwelijk, Fastarad, op de troon brengen. Ghrimoald heeft uit een eerder huwelijk drie kinderen: zijn tweelingzonen Alarik en Trasimond en zijn dochter Heddewigh. Een complicatie is dat deze laatste verliefd is op Fastarad, die haar liefde beantwoordt. De komst van Mathilde, koningin van Kaledoniën, is voor Velleede aanleiding om op deze dag haar wraakaktie uit te voeren. De Schotse koningin vormt namelijk een gevaar voor haar plannen: Mathildes vader heeft haar (èn zijn kroon) bij zijn dood bestemd voor de erfgenaam van de Britse troon, toen nog Atelstan, de broer van Velleede. Velleede deelt de algemene overtuiging dat Atelstan dood is en meent dat thans haar zoon Fastarad de rechthebbende is. Voor Ghrimoald is het intussen vanzelfsprekend dat zín oudste zoon in de plaats van Atelstan treedt en met Mathilde trouwt (wie van de tweeling de oudste is, laat hij nog in het midden: Mathilde krijgt genereus de gelegenheid zèlf te kiezen). Echter, Atelstan blijkt aan de aanslag ontkomen te zijn; hij heeft in het geheim aan Mathildes hof geleefd en het is om hèm - de man die voor haar bestemd is - dat zij naar Brittanjen gekomen is: ze werkt mee aan het complot om haar beminde Atelstan op de hem rechtmatig toekomende troon te plaatsen. Hiermee zijn in het kort tevens de beide hoofdintriges aangegeven. Ghrimoald wordt zonder dat hij het weet van twee kanten belaagd: enerzijds door Velleede, anderzijds door Mathilde en de haren (die en passant ook Velleede en haar zoon willen uitschakelen). | |
[pagina 21]
| |
2. Inhoud, structuur, eenheid van handelingGezien de situatie waarvan de Verloofde Koninksbruidt uitgaat, en de vele personages die erin optreden, kan men verwachten dat Meijers treurspel een vrij ingewikkeld handelingsverloop zal laten zien. Nadere beschouwing van de inhoud zal de juistheid van dat vermoeden bevestigen: er gebeurt veel, met veel personen, op een soms onverwachte manier. In dit hoofdstuk willen we een kort overzicht geven van de gebeurtenissen in het stuk, per scène geordend, en tevens proberen de structuur van het drama enigszins doorzichtig te maken. Voor dat laatste doen we een beroep op de toneeltheorie van de Deen Steen Jansen zoals hij die in een aantal artikelen heeft uiteengezet (Steen Jansen 1967, 1968a en b). Er is in het bestek van deze korte inleiding geen sprake van dat we de ideeën van Steen Jansen volledig en adequaat zouden kunnen weergeven. Daarvoor verwijzen we naar de uiteenzettingen van Grootes (Grootes 1973, p. 97-108). Wij willen hier niets anders doen dan Jansens theorie als een soort hulpconstructie gebruiken om een beeld te geven van de opbouw van Meijers toneelstuk. Het basisbegrip van Steen Jansen is de ‘situation’, een tekstgeheel dat begrensd wordt door personen- en/of decorwisseling, in ons geval zonder veel problemen gelijk te stellen met Meijers begrip ‘tooneel’, d.i. scène. Jansen wil nu, ervan uitgaande dat ieder literair werk op de een of andere wijze een coherent geheel vormt, een model opstellen dat de relaties tussen de scènes aangeeft. Men kan zich daarbij op twee aspecten richten, nl. dat van de opeenvolging (‘la succession’), waarbij elke situatie alleen betrekking kan hebben op wat eraan is voorafgegaan, en dat van het samenstel (‘l'ensemble’), waarbij er relaties kunnen blijken te zijn tussen alle situaties, onafhankelijk van hun plaats in de opeenvolging. In de praktijk van zijn analyse, nl. in het structuurschema dat hij van Racine's Andromaque heeft opgesteld, laat Steen Jansen beide aspecten tegelijk zien en wij zullen hem daarin volgen voor onze Koninksbruidt. We gaan dus uit van ‘l'ensemble’: we weten hoe het stuk afloopt. Wanneer men de vraag wil beantwoorden hoe de scènes aan elkaar gebonden zijn, zal men zich op de inhoud, de tekst daarvan moeten baseren. Voor een bepaald soort stukken - en we gaan ervan uit dat | |
[pagina 22]
| |
de Verloofde Koninksbruidt daartoe behoort - is die vraag het best te beantwoorden door de relaties tussen de personen te bezien. In een toneelstuk als dit moeten de personen bepaalde hindernissen overwinnen om het doel dat ze voor ogen hebben, te bereiken. De genoemde barrières worden of zijn opgeworpen door andere personages, zodat onderlinge tegenstellingen ontstaan. Uit woorden die de personen met elkaar wisselen, wordt men op dergelijke ‘oppositions’ opmerkzaam gemaakt. Zo'n oppositie kan zich ontwikkelen tot een ‘conflict’ en de lijn waarlangs een of meer van dergelijke conflicten via verschillende ‘situations’/scènes gevolgd kan worden, noemt Jansen een intrigue. Op deze manier kan men een schema ontwerpen dat laat zien hoe de verschillende scènes via bepaalde intrigue-ketens aan elkaar verbonden zijn. Gemakshalve bieden we nu eerst het resultaat van onze arbeid aan, het structuurschema van de Verloofde Koninksbruidt en geven we daarna de toelichting. We geven daartoe de gebeurtenissen per bedrijf weer en verbinden daaraan, eveneens per bedrijf, enkele opmerkingen in verband met het schema. | |
[pagina 23]
| |
I. Velleede tracht haar zoon Fastarad over te halen zijn stiefbroers, de zonen van usurpator Ghrimoald, te vermoorden zodat hij dan de enige rechthebber op de troon van Brittanjen zal zijn. De edele Fastarad weigert (1). Een geest (of liever de als zodanig vermomde Ottomar) komt op, om Velleede's argumenten kracht bij te zetten (2). Fastarad laat zich overtuigen en Velleede legt hem uit dat de zaak haast heeft. Immers, Mathilde, koningin van Kaledonien is zojuist gearriveerd om met de rechtmatige troonopvolger te trouwen. Fastarad gaat de broers overvallen (3). Velleede verzoekt Ottomar als geestverschijning haar zoon nog verder te helpen (4). Er wordt gevochten, maar Fastarads aanslag mislukt (5). De overvallen tweelingbroers Trasimond en Alarik bespreken de gebeurtenissen aan het hof en met name het bezoek van koningin Mathilde. Beiden blijken verliefd op haar, zijn bereid terwille van haar aan elkaar de troon op te offeren, en besluiten, wat er ook gebeurt, de broederliefde boven alles te stellen (6). In dit bedrijf worden we derhalve geconfronteerd met een diepgaand conflict tussen koningin Velleede en haar echtgenoot en diens kinderen. De oppositie Velleede-Fastarad is daaraan ondergeschikt en kan voor ons doel buiten beschouwing blijven omdat ze niet tot een intrigue voeren zal. De scènes 1-5 zijn causaal aan elkaar verbonden binnen de intrigue Velleede-Ghrimoald. Scène 6 staat daarbuiten. Het gesprek tussen de tweelingbroers volgt namelijk wèl in tijd op het voorafgaande, maar vooronderstelt het gebeuren in de voorafgaande scènes niet. Vandaar de stippellijn tussen 5 en 6. Voorts staat het potentiële conflict tussen de beide broers los van de intrigue Velleede-Ghrimoald. Daarom vindt hier een vertakking in het schema plaats.
II. Mathilde voert een gesprek met Atelstan, de zoon van de oorspronkelijke koning van Brittanjen, die het door Ghrimoald aangerichte bloedbad overleefd blijkt te hebben. Hij is dus rechtmatig troonopvolger en derhalve ook Mathilde's rechtmatige beminde. Samen met een Britse edelman beramen ze plannen om Ghrimoald van de troon te stoten. Bij geruchte hebben ze iets vernomen van de interne hofconflicten zoals die zich in het eerste bedrijf afspeelden (1). Mathilde en Atelstan praten in vaag-verliefde termen met | |
[pagina 24]
| |
elkaar (2). Ghrimoald komt op bezoek om het huwelijk tussen Mathilde en een van de tweelingen te regelen. Mathilde mag kiezen, maar in plaats daarvan weigert ze, zich bijna verradend door op een nog levende rechtmatige troonopvolger te zinspelen. Woedend haalt Ghrimoald zijn zonen bij het gesprek (3). Verliefd op Mathilde als deze zijn, weigeren ze tegen haar op te treden. In zijn drift eist Ghrimoald nu het hoofd van Mathilde op van degene die hem als vorst zou willen opvolgen (4). De tweelingen trachten Mathilde van haar weigering af te brengen. Heel geraffineerd stelt zij dan als tegeneis dat wie met haar wil trouwen, haar Ghrimoalds hoofd moet aanbieden (5). In een lyrische dialoog overpeinzen Trasimond en Alarik de hun gestelde eisen. Trasimond besluit voorlopig niets te doen, Alarik kiest bij nader inzien de macht boven de liefde en is derhalve bereid het bevel van zijn vader op te volgen en Mathilde te doden (6). In dit bedrijf zet de tweede grote intrigue in: Mathilde tegen Ghrimoald. In I,3 werd daarop al gezinspeeld, maar de gebeurtenissen in II,1 vooronderstellen niets van het in het eerste bedrijf gebeurde. Vandaar weer de stippellijn. Voor het overige zijn de scènes in dit bedrijf - behalve II,2 - binnen de intrigue Mathilde-Ghrimoald causaal verbonden. De weigering van de tweeling iets tegen Mathilde te ondernemen in II,4 berust op hun beider verliefdheid zoals die tot uiting kwam in I,6. Pas in II,6 wordt het latente conflict tussen hen beiden zichtbaar, wanneer ze een verschillende beslissing nemen. Scène II,2 staat causaal en temporeel los van deze intrigue. Ze functioneert alleen bij wijze van karaktertekening en doet ook dan nog weinig ter zake. We hebben haar daarom tussen vierkante haken geplaatst.
III. Fastarad weigert na de mislukking van de aanslag tegen de tweeling verder Velleede's plannen uit te voeren; hij is van het bedrog van Ottomars geestverschijning op de hoogte en bovendien verliefd op Heddewigh, de dochter van de tyran (1). Ghrimoald is wantrouwend geworden door de verliefdheid van de tweeling op Mathilde en om te weten te komen of zijn zoons soms iets tegen hem willen ondernemen, stuurt hij zijn dochter Heddewigh, verkleed als Mathilde, als verspiedster op hen af (2). Fastarad vraagt Heddewigh naar de reden van de verkleedpartij en krijgt uitleg. Hij voor- | |
[pagina 25]
| |
ziet gevaar voor haar (3). Trasimond uit in een waanzinsmonoloog zijn innerlijke verscheurdheid, meent Mathilde te zien (in werkelijkheid dus Heddewigh), spreekt haar aan, maar gaat niet tot daden over (4). Fastarad en Heddewigh concluderen dat van hem voor Ghrimoald geen gevaar te duchten valt (5). Alarik komt op, monologiseert eveneens over zijn problemen, krijgt Heddewigh-Mathilde in het oog en doodt haar. Fastarad begint met hem te vechten (6). Op het lawaai schieten Velleede en haar kleine zoontje Eduward toe. Fastarad doodt Alarik en wordt op zijn beurt aangevallen door de inmiddels ook opgekomen Trasimond (7). Velleede geeft Ghrimoald een gekleurd verslag van de gebeurtenissen waarbij ze het voorstelt alsof Trasimond zijn broer en zuster heeft doorstoken terwijl Fastarad geprobeerd zou hebben de waanzinnige tegen te houden (8). Woedend verwijt Ghrimoald aan Trasimond zijn broer- en zustermoord; Velleede's optreden heeft dus succes gehad (9). De intrigue Velleede-Ghrimoald vindt in dit bedrijf duidelijk voortgang. In III,1 weigert Fastarad verdere hulp, en in III,8 zet Velleede de gebeurtenissen met grote tegenwoordigheid van geest naar haar hand. De voortzetting van de lijn uit I,5 via III,1 naar III,8 levert dus geen problemen op. Veel moeilijker is het gesteld met de andere intrigue, die tussen Mathilde en Ghrimoald. Slechts met veel goede wil kan men zeggen dat Mathilde de gebeurtenissen in het derde bedrijf op gang gebracht heeft. Haar weigering om met een van de tweelingen te trouwen heeft als niet door haar bedoeld gevolg gehad dat Ghrimoald van hun beider verliefdheid op haar in kennis is gekomen en daardoor wantrouwen tegen hen heeft opgevat. Ghrimoalds reactie is ook erg ongeloofwaardig: tegen Mathilde onderneemt hij niets, en tegen zijn zoons bedenkt hij een uiterst onwaarschijnlijk plannetje dat tot mislukken is gedoemd. Er ontstaat dan ook in dit bedrijf een wirwar van gebeurtenissen die betrekkelijk weinig met de hoofdintrigues te maken hebben en veeleer voortvloeien uit allerlei kleine nevenepisoden: de verschillende beslissingen van de tweeling in II,6 en Fastarads verliefdheid op Heddewigh waardoor hij doet, wat hij in eerste instantie geweigerd heeft, nl. Alarik doden. Vandaar de warreling van lijnen in de scènes 2-7 van dit bedrijf, weergave van conflicten die al snel tot een einde komen, voornamelijk door de dood van een van de betrokken partijen. | |
[pagina 26]
| |
IV. In een gesprek met zijn hofmeester beklaagt Grimoald zich over de keuze waarvoor hij staat. Moet hij zijn eigen zoon ter dood veroordelen wegens moord? De hofmeester wijst hem erop dat de waarheid nog geenszins vaststaat. Velleede zou de eerste boze stiefmoeder niet zijn (1). De kleine Eduward komt de ware toedracht vertellen: niet Trasimond maar Fastarad heeft Alarik gedood (2). Trasimond wordt voorgeleid en de hofmeester gaat Fastarad halen (3). Trasimond krijgt gelegenheid zijn zaak te bepleiten (4). De hofmeester, die inmiddels Fastarad heeft binnengebracht, wordt uitgestuurd om Velleede te zoeken (5). Fastarad geeft edel moedig de juiste stand van zaken toe en pleit daarmee Trasimond vrij (6). Ghrimoald legt aan de inmiddels verschenen Velleede de andere getuigenissen voor. Ze probeert desondanks haar voorsteling te handhaven. Als ze niet wil bekennen, geeft Ghrimoald bevel om Fastarad te doden en draagt vervolgens de hofmeester op plannen te gaan voorbereiden voor het huwelijk tussen de nog als enige kandidaat overgebleven Trasimond en Mathilde (7). Velleede zint in een lyrische monoloog op wraak: ze zal de kleine Eduward doden en zijn bloed aan zijn vader te drinken geven in de feestwijn (8). Alleen de intrigue Velleede-Ghrimoald vindt in dit bedrijf voortgang. Als Velleede's ene plan is mislukt, beraamt ze snel een ander. Van wat er eventueel aan Mathilde's zijde gebeurt, verneemt de toeschouwer niets. Vel is Ghrimoald blijkbaar heen over zijn woede tegen haar zoals die in zijn eis om haar hoofd tot uiting kwam.
V. Een groot gezelschap is feestelijk bijeen om het huwelijk van Mathilde en Trasimond te vieren. Ghrimoald drinkt van de feestwijn en wordt overvallen door afschuwelijke visioenen waaraan op de een of andere manier de kleine Eduward deel heeft. Hij wil hem daarom zien en Velleede belooft hem te laten brengen (1). Ook Trasimond heeft van de wijn gedronken en wordt door dezelfde visioenen gekweld als zijn vader (2). Ottomar brengt het lijk van Eduward binnen en Ghrimoald klaagt zijn nood in een lange tirade. In een terzijde maakt Mathilde duidelijk dat ze niet echt met Trasimond wil trouwen maar haar kansen samen met Atelstan afwacht. Na hevige verwijten over en weer doorsteekt Velleede haar echtgenoot en wordt | |
[pagina 27]
| |
zij zelf ook gedood, waarna Trasimond door Ottomar wordt omgebracht. Op dat moment kunnen Mathilde en Atelstan zonder enige moeite de macht overnemen. Alleen Ottomar is van de hofpartij nog overgebleven en wanneer hij verzet biedt, is het ook met hem gedaan. Atelstan wordt door alle aanwezigen als wettig vorst erkend (3). In dit laatste bedrijf raken de beide hoofdintrigues elkaar. Voor de manier waarop Meijer dit resultaat bereikt heeft, kan men echter nauwelijks waardering hebben. Het moet voor de toeschouwers uiterst verwarrend zijn geweest Mathilde als bruid van Trasimond aan te treffen: pas ver in dit laatste bedrijf wordt duidelijk dat ze haar eerder beraamde plannen wel degelijk wil uitvoeren. Om dit alles te begrijpen moet men blijkbaar tussen II,5 (de laatste scène waarin Mathilde op het toneel was) en V,1 het een en ander veronderstellen, nl. dat Mathilde besloten heeft haar weigering en dreigementen tegen Ghrimoald in te trekken en dat ze hem dat ook heeft laten weten. We hebben dat aangegeven door een lijn te zetten met een kruis erdoorheen, waarmee we bedoelen dat deze verbindingslijn er in het stuk eigenlijk niet is, maar dat men hem wel aanwezig moet denken. Maar ook deze gedachte verbindingslijn neemt niet weg dat er van het boeiende conflict zoals dit zich in het tweede bedrijf manifesteerde, waarin Mathilde en Ghrimoald elkaars hoofd eisten, in feite helemaal niets terecht is gekomen. Mathilde en Atelstan kunnen de troon overnemen omdat ànderen de obstakels voor hen hebben opgeruimd, en niet omdat ze zelf iets op gang hebben gebracht. Het behoeft geen betoog dat hiermee een kardinale fout in de structuur van Meijers stuk is aangewezen omdat op een essentieel punt niet is gemotiveerd hoe de twee belangrijkste intriguelijnen elkaar hebben kunnen raken.
Aan de hand van deze bespreking van Meijers stuk en het op Steen Jansen gebaseerde schema, kunnen we nu ook een ander probleem aan de orde stellen, namelijk dat van de eenheid van handeling. Meijer zelf kent op dit punt geen twijfel. Zich beroepend op de voorschriften hieromtrent van Aristoteles en Horatius, kondigt hij in de ‘Voorreeden’ vol vertrouwen aan: ‘De gheschiedenis van ons Treurspel, ghelijk als zy van alle ghedicht zyn moet, is een en eenigh’ | |
[pagina 28]
| |
(r.122-123). Hij laat daarop ook nog een korte toelichting volgen: Eenheid van handeling wil niet zeggen dat er niet ‘veel byzondere daaden’ in een treurspel zouden mogen voorkomen, maar wel dat ‘die daaden te zamen moeten loopen, om den voornaamen handel uit te maaken’. Welnu, de ‘gheschiedenis’ van zijn treurspel wordt gevormd door de perikelen rond het huwelijk van Mathilde en de afzonderlijke episoden hebben op de een of andere wijze met dat gebeuren te maken. Kunnen we het met deze claim van Meijer eens zijn? Voordat die vraag beantwoord kan worden, moeten er enkele aantekeningen bij zijn formulering worden gemaakt. In de eerste plaats valt het tussenzinnetje op, ‘ghelijk als zy van alle ghedicht zijn moet’. Dat duidt erop dat Meijer het heeft over een niet erg technisch begrip eenheid van handeling, over een zekere coherentie die ieder kunstwerk behoort te hebben en die niet speciaal aan de toneelkunst gebonden is. Het moet allemaal over hetzelfde onderwerp gaan en misschien is het dan ook niet toevallig dat hij het woord ‘gheschiedenis’ gebruikt. Zo kent bijvoorbeeld ook het epos eenheid van handeling: wat er ook allemaal in de Odyssee gebeurt, het heeft steeds betrekking op de zwerftocht van Odysseus. Met deze ruime formulering volgt Meijer de gangbare Nederlandse toneelopvatting. Hooft bijvoorbeeld geeft met betrekking tot zijn Baeto nauwkeurig aan dat het stuk zich aan de eenheid van tijd en plaats houdt (dit laatste begrip dan wat ruim opgevat). De eenheid van handeling noemt hij niet, zeker niet omdat hij die onbelangrijk vond, maar omdat die vanzelf sprak: de ‘Inhoudt’ gaf duidelijk aan om welke geschiedenis het ging. Een eerste conclusie zou derhalve kunnen zijn dat Meijers stuk eenheid van handeling kent, als men dat begrip tenminste wil opvatten als eenheid van geschiedenis, van onderwerp (waarbij we dan Meijers onhandigheid bij de constructie buiten beschouwing laten). Maar er valt nog wel iets meer over het probleem te zeggen. Zoals we vaker zullen kunnen constateren, is het goed aandacht te besteden niet alleen aan wat Meijer wèl aan zijn bronnen ontleent, maar ook aan wat hij blijkbaar daaruit niet gebruiken kan. Uit de parallelplaatsen die we bij de ‘Voorreeden’ hebben opgegeven, kan men zonder moeite concluderen dat Meijer bij zijn hierboven weer- | |
[pagina 29]
| |
gegeven beschouwing over de eenheid van handeling Corneille op de voet volgt. Maar hij heeft ook - althans in deze context - een heel belangrijk onderdeel van Corneille's opvattingen op dit punt weggelaten. Met een beroep op Aristoteles heeft de Franse theoreticus er sterk de nadruk op gelegd dat alle gebeurtenissen ‘nécessairement ou vraisemblablement’ uit elkaar moeten voortkomen en dat de basis voor de gehele handeling gelegd moet zijn in het eerste bedrijf dat immers het karakter van een expositie heeft. Met andere woorden: het begrip ‘eenheid van handeling’ heeft een ontwikkeling doorgemaakt en heeft in Corneille's theorie een veel scherpere omschrijving gekregen dan het in de beginjaren van de 17de eeuw had. Wanneer Meijer op een later tijdstip in zijn voorrede wèl gebruik maakt van Corneille's zojuist weergegeven theorie, dan blijkt hij zijn ideeën puur formeel op te vatten. Hij heeft ijverig geprobeerd zijn stuk formeel aan de Franse voorschriften aan te passen en meent daarin geslaagd te zijn door een strengere toepassing van de ‘liaison des scènes’ en de introductie van de belangrijkste personages aan het begin van het stuk. Maar aan de werkelijke betekenis van het ‘nécessairement ou vraisemblablement’ is hij niet toegekomen. Ook wanneer we Meijer zijn constructiefout in verband met het optreden van Mathilde in het vijfde bedrijf niet te zwaar aanrekenen, dan blijven nog de gebeurtenissen in het derde bedrijf over, die noch noodzakelijk noch zelfs maar waarschijnlijk uit het voorafgaande voortvloeien. Wel kunnen we vaststellen dat daarna de gebeurtenissen met een zekere gedoemdheid - verankerd in Velleede's tomeloze wraakzucht - voortsnellen naar de voor vele betrokkenen zo gruwelijke afloop. Maar daar staat dan weer tegenover dat de exitus felix voor Mathilde en Atelstan daaraan slechts los gekoppeld is. Een tweede conclusie kan derhalve zijn dat Meijers stuk in Corneillaanse zin géén eenheid van handeling kent. | |
3. De personagesUit het hiervoor gegeven overzicht van de handeling zal duidelijk zijn geworden dat Meijer ernaar gestreefd heeft een stuk met een overvloed aan gebeurtenissen en verwikkelingen te geven. De actie staat bij hem voorop en niet de psychologische uitbeelding van de | |
[pagina 30]
| |
personages. Dat neemt niet weg dat het toch wel mogelijk is de optredende personen iets nader te typeren. We gebruiken die term omdat Meijer - in overeenstemming met de klassieke theorie en praktijk - niet getracht heeft specifieke karakters uit te beelden, maar eerder bekende typen: dé vorst, dé vader, dé minnaar etc. Wèl zijn daarbij sommige figuren meer uitgewerkt dan andere: van Ghrimoald bijvoorbeeld krijgen we een completer beeld dan van Alarik. Maar voor hen allen geldt dat ze dienstbaar zijn aan de gebeurtenissen, zodat we ook niet meer van hen zien dat nodig is om de actie verder te brengen. We zullen een enigszins uitvoerige bespreking wijden aan de belangrijkste personages: Ghrimoald, Velleede, de tweelingen en Mathilde. De overigen zijn bijna met één kernwoord af te doen. | |
GhrimoaldGhrimoald is dan wel door een brute moordpartij aan de macht gekomen, maar in de tijd dat het stuk speelt, probeert hij zich als een echte vorst te gedragen, overeenkomstig zijn ‘hooghgheboorenheidt’. Hij is grootmoedig (Mathilde mag zelf uit zijn zonen kiezen), rechtvaardig (Trasimonds veroordeling), genadig (mogelijkheid tot gratie voor Velleede en Fastarad). Wanneer hij zich echter door zijn gevoelens laat meeslepen, valt hij uit zijn rol van ‘waardig vorst’ (de ruzie met Mathilde, zijn eis van haar hoofd, Fastarads terechtstelling zonder rechtsgeding, de reactie op Velleedes onthulling van haar wraak). Als vader laat hij ook zijn gevoel spreken (verdriet om de dood van Alarik en Heddwigh, vertwijfeling bij de vermeend noodzakelijke veroordeling van Trasimond, het uitzinnig verdriet om Eduward). Deze trek maakt dat hij niet helemaal onsympathiek naar voren komt. Zijn houding ten opzichte van Mathilde kan bij de moderne lezer/toeschouwer de indruk van wispelturigheid wekken: in II,3 maakt hij het gewenste huwelijk onmogelijk door zijn eis en in IV,7 gaat hij overleggen hoe het tot stand kan komen. Het is overigens aannemelijker dat dit optreden past in Meijers conceptie van ‘de tiran’ die altijd zijn wil zal doordrijven. Het stuk geeft twee kanten van Ghrimoald te zien: de vorst (dwingeland) en de vader. Hij is meer dan de andere personages ingevuld. Een karakterontwikkeling kan hem echter niet toegeschreven | |
[pagina 31]
| |
worden: het enige wat hierop zou kunnen wijzen, is zijn verslagenheid na de gebeurtenissen in het derde bedrijf, maar in V,1 heeft hij die afgelegd en toont hij zich weer geheel de oude. Dat hij in V,3 op Velleedes provocerend gedrag reageert met geweeklaag en bezweringen (en niet met geweld), acht Meijer zelf een fout: hij heeft ‘Ghrimoald zijnen Dwingelandts aart ... laaten vergheeten’ (Voorreeden r.480-481). Het is dus waarschijnlijk Meijers bedoeling geweest van Ghrimoald een sterke meedogenloze figuur zonder zwakke plekken te maken. | |
VelleedeHet hele stuk door blijft Velleede een door haat verblinde vrouw, die niemand ontziet in haar zucht naar wraak op Ghrimoald. Haar beweegredenen - de moord op haar vader, broer en echtgenoot, het afgedwongen huwelijk, de voor Fastarad verloren gegane troon - zijn zeer begrijpelijk, maar de manier waarop ze haar wraak uitvoert is zo meedogenloos, dat ze niet op sympathie van de toeschouwer hoeft te rekenen. Haar moederliefde voor Fastarad wordt verre overschaduwd door haar wraaklust: zijn belang dient haar vooral als argument om hem tot instrument van haar wraak te maken (ze slaagt hier tijdelijk in door middel van bedrog: Ottomar als ‘gheest’). Als Fastarad later in het stuk door haar halsstarrig volgehouden liegen gedood is, is er van rouw nauwelijks sprake. Zijn dood is een extra reden om zich gruwelijk op Ghrimoald te wreken. Ook haar liefde voor Eduward laat zich gemakkelijk door haar wraaklust het zwijgen opleggen. Voor haar stiefzonen brengt ze geen greintje gevoel op: zonder scrupules wil ze eerst beiden, en later Trasimond, de dood injagen. Wellicht wordt Velleedes wraakzucht ook gevoed door een zekere machtsbelustheid: in III,1 bijt ze Fastarad toe dat ze de troon dan wel voor zichzelf zal herwinnen, en zodra Fastarad dood is, spreekt ze van háár staf, en met haar bijna-laatste woorden van ‘myn troon’. In V,2-3 is zij één en al triomf tegenover Ghrimoald, ze zwelgt in het verslag van haar wraak. Haar triomf duurt niet lang; zij bereikt een deel van haar doel: de dood van Ghrimoald, maar sterft vóór zij de troon, het andere deel, heeft kunnen herwinnen. | |
[pagina 32]
| |
Alarik en TrasimondAlarik en Trasimond vertonen in hun optreden veel overeenkomsten. Beiden doen zich bij verschillende gelegenheden kennen als onverschrokken strijders. Ze benadrukken allebei hun liefde voor elkaar (Alarik stelt zich hierbij wat sceptischer op dan Trasimond, maar hij overtuigt toch wel). Als minnaar van Mathilde gedragen ze zich zoals van edele aanbidders verwacht mag worden. Tegenover Ghrimoald betonen ze zich goede zonen, al gaat de beslissing om hun vader níet te doden bij Alarik met belangrijk minder twijfel gepaard. Een opvallend verschil tussen de tweelingbroers is wel dat Alarik zich veel rationeler van aard toont dan Trasimond. Trasimond blijft twijfelen en gaat een beslissing ten aanzien van de eis en wedereis steeds uit de weg. Dat uit die twijfel een waanzinscène als die in III,4 voortvloeit, is ook voor tijdgenoten van Meijer problematisch geweest, getuige de kritiek erop van E.B.I.S.K.A.: ‘daar brengt hy een raserny voor den dagh, die'er zoo veel te pas komt, als of hy 'er een oudt wijf bracht, die olykoeken bakten, gelijk te zien is in 't derde Bedrijf, het vierde Tooneel’. (cf. inl. p.56). Waarschijnlijk heeft Meijer zijn zucht tot spectaculaire momenten in deze pakkende scène uitgeleefd. Ook bij Alarik komt twijfel op, maar hij weet die steeds te overwinnen en kiest op rationele gronden voor zijn vader. | |
MathildeVan Mathilde krijgt de toeschouwer twee aspecten te zien: ze is in de eerste plaats de zelfbewuste trotse koningin (tegenover Ghrimoald, de tweeling, Ottomar, de Britse adel). Daarnaast is ze - maar minder uitgesproken - de liefhebbende vrouw die haar beminde op zijn rechtmatige plaats wil brengen. Met haar impulsief optreden bij de eerste confrontatie met Ghrimoald brengt ze het complot in gevaar. Ze is overtuigd van het rechtmatige van haar zaak en handelt daarnaar. Ten opzichte van de tweeling zijn haar gevoelens aanmerkelijk zachter dan tegenover hun vader. De moderne kijker kan zich afvragen wát Mathilde tot het stellen van de wrede tegeneis aan de tweeling - die ze toch niet kwaad gezind lijkt te zijn - brengt: wil ze tijd winnen ten gunste van het complot, wil ze de twee- | |
[pagina 33]
| |
ling niet kwetsen met een weigering van de hand van een van hen? Uit het stuk valt dit niet op te maken en ook is er niets over in de Voorreeden te vinden. Meijer volgt hierin zijn grote voorbeeld Corneille niet: deze gaat namelijk in het ‘Examen’ bij Rodogune (een van de bronnen voor de Verloofde Koninksbruidt, zie ook p.39 van deze inleiding) in op Rodogunes vergelijkbare eis. ‘Men’ heeft haar eis onwaardig aan een deugdzaam personage genoemd. Als verdediging voert Corneille dan aan dat zij niet de verwachting heeft dat haar eis zal worden uitgevoerd maar dat ze hem slechts stelt om van een keuze tussen de beide prinsen vrijgesteld te zijn. Kennelijk heeft Mathilde haar ommekeer (vóór V,1) goed weten te presenteren, want niemand koestert achterdocht. Dat zij haar doel bereikt, is echter meer aan het toeval te danken dan aan haar taktiek.
Krijgen we bij de voorgaande personages toch wel enige notie van hun karakter, bij de nu volgende is dat niet of nauwelijks het geval. Er valt weinig bijzonders over hen te melden: Heddewigh is het type van de gehoorzame dochter met een naïef vertrouwen in de mensen om haar heen. Fastarad blijft het hele stuk door de edele ridder en minnaar. Na de dood van zijn geliefde wil hij ook niet langer leven. Zijn integriteit staat in fel contrast met de slechtheid van zijn moeder Velleede. Het kind Eduward is het ándere - naast Heddewigh - schuldeloze slachtoffer. Atelstan ontpopt zich als de trotse rechtmatige vorst zodra de omstandigheden dit toelaten. Daarvóór blijkt hij al de eigenlijke leider van het complot, die slechts noodgedwongen toestaat dat zijn geliefde er een voor haar gevaarlijke rol in speelt. Zijn medestander, Leeuwenbald, is een toonbeeld van trouw, betrouwbaarheid en moed. Ook een trouw aanhanger, maar dan van Velleede, is Ottomar, wiens inzet in V,3 echter niet zo belangeloos blijkt te zijn geweest. De Hofmeester tenslotte is in alles de ‘vertrouwde’ van Ghrimoald: hij is diens klankbord, raadgever en toegewijde - intelligente - dienaar. | |
NaamgevingHet grootste deel van de namen der personages is terug te vinden | |
[pagina 34]
| |
in Kiliaans Etymologicum Teutonicae Linguae (1e druk 1599) en wel in de afdeling ‘Colophon propria hominum, praecipue Gothorum, Vandalorum, Germanorum, Teutonum, Saxonum, Anglosaxonum, vetera nomina paucis explicans’ (Kiliaan ed.1972, p.745-764). Het is zeer aannemelijk dat Meijer ze bewust koos, waarschijnlijk rechtstreeks puttend uit Kiliaans werk dat hij, als bezorger van een ander woordenboek, zeker goed gekend zal hebben. De verklaring van de namen correspondeert tamelijk goed met de rol van een aantal personages in het stuk (alleen bij Alarik en Ottomar is dat niet het geval). We geven Kiliaans verklaring kort weer: Ghrimoald (grimwald): de macht van de toorn; barse vorst die recht spreekt over schurken. Velleede (veel leede): zij die veel leed voortbrengt. Trasimond: hij die te impulsief spreekt (dit vooral te duiden via de waanzinscène). Alarik: de rijkste van allen. Fastarad (fast rada): hij die standvastig bij zijn voornemen blijft. Atelstan (atel: attel: vader): verdediger van de vaderstam. Mathilde (maechtilde): heldinnemaagd. Leeuwenbald (bald: stoutmoedig): hij die stoutmoedig is als een leeuw. Ottomar (hot mar): belangrijkste onder de mannen van goede reputatie. De namen van Eduward en Heddewigh ontbreken bij Kiliaan. Deze namen kunnen verklaard worden als respectievelijk ‘beschermer van het erfgoed’ en ‘strijdster’ (Van der Schaar s.v.). Bewuste keus van Meijer lijkt in deze gevallen niet aannemelijk. | |
De hoofdpersoon van de Verloofde KoninksbruidtHet is tamelijk opmerkelijk dat Meijer in de ‘Voorreeden’ van de Verloofde Koninksbruidt niets zegt over de personages, met name over de hoofdpersoon van zijn stuk, en dat hij evenmin ingaat op de theorie over dit onderwerp. Wel had hij in de ‘Voorreeden’ voor het Ghulde Vlies (1667) de eis gesteld ‘dat ieder persoon na zijn aart en natuur spreeke’ (in overeenstemming met het voorschrift in Horatius Ars Poetica r.114-118 genoemd). Maar over de opvattingen | |
[pagina 35]
| |
van Aristoteles en Corneille, die hij natuurlijk gekend heeft gezien het feit dat hij de Poetica en het ‘Discours de la tragédie’ meermalen citeert, zegt hij geen woord. We zullen de opvattingen van Aristoteles en Corneille kort weergeven en daarbij bekijken hoe ze op de Verloofde Koninksbruidt passen. In hoofdstuk XIII van zijn Poetica gaat Aristoteles in op de hoofdpersoon in de tragedie, de tragische ‘held’. Naar zijn mening is het doel van de tragedie door medelijden en vrees de zuivering van deze hartstochten bij de toeschouwer bewerkstelligen (cf. Poetica VI en voor de sterk divergerende interpretaties van deze passage Butcher-Gassner, p.252-255). Dit doel wordt het best bereikt wanneer een niet geheel goede en evenmin geheel slechte hoofdpersoon in het ongeluk stort en dat niet door eigen ondeugd of verdorvenheid maar door een misverstand of zwakheid. Een belangrijk element in de tragedie is verder volgens Aristoteles de agnitio: onwetendheid verandert in weten, hetgeen liefde of haat teweegbrengt tussen de personages die door de dichter voor het geluk of het ongeluk bestemd zijn (Poetica VI, X en vooral XI). De agnitio die gepaard gaat met een peripeteia (de wending van de handeling naar haar tegendeel), is de beste. We mogen dus concluderen dat Aristoteles een hoofdpersoon die niet geheel goed en niet geheel slecht is en een agnitio beleeft, bij uitstek geschikt acht om het doel van de tragedie te dienen. Deze opvatting van de ‘Aristotelische held’ nu was in de 17de eeuw niet onbekend: we vinden hem im de praktijk en theorie van Vondels Jeptha (1659) precies zo terug (Jeptha ‘Berecht’ r.58-79; 146-151). Wanneer we met bovengenoemde criteria Meijers Koninksbruidt bekijken, komt eigenlijk alleen Ghrimoald in aanmerking. De positieve trek van de liefde voor zijn kinderen maakt wellicht dat hij de toeschouwer niet volkomen slecht voorkomt. Hij is ook de enige die agnitio doormaakt: in V,3 dringt eindelijk Velleede's haat tot hem door (hoewel - en dat is erg vreemd - de ware bedoelingen van Mathilde voor hem verborgen blijven). De peripeteia vanuit zijn perspectief is dramatisch: op het bruiloftsfeest van zijn zoon komen zijn kinderen om en wordt hijzelf vermoord. De andere ‘pretendenten’ zijn Mathilde en Velleede (de overige personages zijn duidelijk minder belangrijk). Naar Mathilde is | |
[pagina 36]
| |
het stuk genoemd, maar Meijer kan ook hierin Corneille nagevolgd hebben die zijn Rodogune niet de titel Cléopâtre (de ware hoofdpersoon) gaf omdat hij bang was dat deze met ‘cette fameuse princesse d'Egypte’ verward zou worden (cf. inl. p.42). Verder voldoet Mathilde niet aan de eisen van de tragische heldin. Voorzover de toeschouwer haar leert kennen, is ze volkomen goed en van een agnitio is bij haar geen sprake. Als we daarbij in aanmerking nemen dat ze slechts in twee bedrijven optreedt en dat haar optreden vooral voor ánderen aanleiding tot handelen is, dan zijn er geen sterke argumenten aanwezig om haar tot protagonist te verklaren. Voor Velleede is iets meer te zeggen: ze is zeer actief in de handeling (ze verschijnt alleen in het tweede bedrijf niet op het toneel) en houdt deze op veel plaatsen aan de gang. Een Aristotelische held is ze echter niet, daarvoor is ze te door en door slecht. Haar dood kan onmogelijk als onrechtvaardig beschouwd worden en zal dus ook niet het vereiste medelijden en de daarmee verbonden vrees opwekken. Hier nu kunnen we Corneille in het geding brengen. In het ‘Discours de la tragédie’ bespreekt hij o.a. het doel van de tragedie en in verband daarmee de tragische held, daarbij uitgaande van Aristoteles' Poetica. Zijn kritiek daarop illustreert hij met voorbeelden uit zijn eigen toneelwerk. Een van de punten van kritiek betreft de persoon van de tragische held. Naar zijn mening is het zeker wel mogelijk dat de ondergang van een geheel goede held medelijden, en die van een geheel slechte held vrees teweegbrengt. Het doel van de tragedie wordt volgens hem ook zo bereikt. Hij vindt in Arestoteles' uitspraak over de ondergang van een geheel slecht man die ‘medelijden noch vrees’ verwekt, steun voor zijn interpretatie dat het teweegbrengen van één van beide voor dat doel voldoende is. Voorts weet Corneille dat Aristoteles de agnitio een groot sieraad in de tragedie vindt, maar hijzelf is van mening dat die ‘haar ongemakken’ heeft: voor hem is de agnitio duidelijk minder belangrijk. Bij Corneille zou men dus rechtvaardiging kunnen vinden voor ieder van de drie belangrijkste personages als hoofdpersoon: de geheel slechte Ghrimoald en Velleede, en de geheel goede Mathilde. Wanneer we nu, als moderne lezers, tóch willen weten wie als | |
[pagina 37]
| |
protagonist van de Verloofde Koninksbruidt beschouwd kan worden, zullen we zelf de criteria moeten verzamelen waaraan deze held moet voldoen. Aan de reeds bij Aristoteles en Corneille genoemde (held tussen goed en kwaad, resp. geheel slecht of geheel goed; agnitio gepaard gaand met peripeteia; ondergang wekt vrees en medelijden resp. een van beide) kunnen we nog een aantal uiterlijke kenmerken toevoegen: de hoeveelheid tekst die een personage heeft, het aantal scènes waarin hij verschijnt, het aantal (belangrijke) personages met wie hij in een of meer intriges te maken heeft, en zijn invloed op de voortgang van de handeling. Houden we dit alles in het oog dan komt toch Ghrimoald het meest in aanmerking. Hij is niet helemaal slecht en dan kan zijn ondergang enig medelijden opwekken (òf, als we zijn liefde voor zijn kinderen niet zo zwaar laten wegen: hij is helemaal slecht en zijn ondergang veroorzaakt vrees); hij maakt een agnitio door in V,3; hij heeft de meeste tekst (ong. 450 regels) en treedt in de meeste scènes op (15); zowel de activiteiten van Mathilde als van Velleede zijn op hem gericht (zijn invloed op de voortgang van de handeling is overigens minder groot dan die van Velleede). Velleede is de enige serieuze concurrent. Ze heeft veel invloed op de handeling, ze heeft veel tekst en verschijnt in veel scènes; ook haar volkomen slechtheid vormt geen beletsel. Haar optreden echter wordt slechts op één plaats (I,3 als de komst van Mathilde haast zet achter haar wraakpogingen) door dat van Mathilde beïnvloed; verder staan de twee figuren in feite los van elkaar, terwijl Mathilde toch een te belangrijke figuur is om niet in een of andere relatie met de hoofdpersoon te staan. Datzelfde argument pleit ook tegen Mathilde als hoofdpersoon. Daarbij heeft ze ook nog te weinig tekst en treedt ze in te weinig scènes op.
Aan het eind van deze overpeinzingen gekomen kunnen we ons mismoedig afvragen af het zin heeft zo ijverig naar een hoofdpersoon te zoeken wanneer de auteur er kennelijk maar weinig aandacht aan gaf. Meijer heeft in eerste opzet meer een spektakelstuk dan een tragedie geschreven en daaraan later wat gesleuteld om het beter bij de theorie van de tragedie te laten aansluiten. Het is heel goed mogelijk dat Meijer in zijn ‘Voorreeden’ met geen woord over | |
[pagina 38]
| |
de hoofdpersoon rept juist omdat zijn stuk hem op dit punt in de steek liet bij het illustreren van de toneeltheorie. Mogelijk ook heeft hij Corneilles uitvoerig betoog over het doel van de tragedie en de functie van de hoofdpersoon daarin niet als relevant voor zijn stuk herkend en is hij er daarom niet - zoals op andere punten wèl - toe overgegaan om zijn toneelpraktijk aan zijn theorie te toetsen en zo nodig aan te passen (of de theorie ten dienste van zijn praktijk te wijzigen of uit te breiden). Mogelijk is het dus ook dat wì hier op schimmenjacht zijn geweest. |
|