| |
| |
| |
Een en dertigste hoofdstuk.
MEVROUW, zei Neeltje des Donderdagsmorgens, nou benne ze nog van Van Rooien het goed nie' weze' hale'....
- Wàt zeg je?!
Neeltje schrikte d'ervan, zooals Mevrouw uitviel. Beteuterd nam ze haar leitje van tafel, dat Mevrouw net had nagerekend. Ze zag Mevrouw voortgaan met kopjes-wasschen, doch toen zij zich omdraaide, gromde Mevrouw:
- Waarom zeg je me dat vandaag pas? Ik wil dat goed niet langer in huis hebben. Loop dadelijk even naar de baas van het kasteel, en vraag, of die aan Van Rooien wil zeggen, dat hij om twaalf uur met een kruiwagen langs komt. Vandaag!
Die akelige vrouw Van Rooien, wat wilde ze, dat ze het goed hier liet! - Het maakte Aleida zenuwachtig. Zij had toch al zeer moeilijke dagen. Haar beste man bleef zóó neerslachtig. Hij trok het zich vrééselijk aan van Herman. Daarom had zij naar Leo geschreven, dat die een paar dagen over zou komen. Hij moest toch ook weten, wat er gebeurd was; Wedelaar had al tweemaal gezegd, dat hij schrijven wilde aan Leo; doch de arme man kwam in huis tot niets; volijveriger dan ooit deed hij alles, wat er aan herderlijk werk te doen viel; Maandag, na dien vermoeienden middag, gaf hij nog twee uren katechisatie; maar thuis kon hij
| |
| |
neerzitten als gestagen - Loesje had gisteravond geschreid, doordat ze dacht, dat Paatje boos was. En nu Jopie weer verkouden! Aleida wilde niet sturen om Stork. Doch zoo gaf het háár nòg meer drukte. Krookje was een heel goed meisje, maar men kon niets aan haar overlaten. Zelf mat Aleida Jopie op; Krookje had een thermometer gebroken; bovendien moest het zéér nauwkeurig gebeuren, indien zij Stork er buiten zou houden. Deze oude koortsmeter deugde nog wel, maar men moest er telkens twee streepjes aftrekken - dat kon Krookje toch niet doen. Zoo kwam er allerlei neer op háár, en dat, terwijl zij zich moest sparen. Wel gaf De Heer haar kracht naar kruis, doch zij voelde maar al te dikwijls, niet meer de vrouw te zijn van toen Wim kwam.
Neen, zij was er volstrekt niet zeker van, dat die Van Rooien's niet iets in het schild voerden. De bedoeling kon wel geen andere zijn dan Wedelaar wat geld af te persen, en dit zou het ergste niet wezen; maar hèm zou de houding dier menschen grieven en het gebeurde bedroefde hem toch zoo. Hier had de vrouw zich correct gedragen, maar men wist tegenwoordig niet meer, het volk trad op, het durfde dingen, waar men vroeger niet van hoorde. De luidruchtigheid der vrouw in de kerk was beslist komediespel geweest, een onheilige poging om zich te doen opmerken. Anders gaat iemand niet zóó te keer. Gode zij dank, had Wedelaar er niets van gemerkt, uitsluitend vervuld van zijn preek, dat hij was; maar freule Constance had het geïndigneerd, toen Aleida haar zeide, wie zoo had zitten snikken en zuchten. Freule Clara zou er het mensch over onderhouden....
In Aleida's gepeinzen kwam bruusk een breuk. Zij herinnerde zich de belofte, die zij aan vrouw Van Rooien gedaan had! Het was vandaag al Donder- | |
| |
dag, de vrouw moest dus gisteren op Beuk-en-Beek geweest zijn, als zij ten minste ook dat niet verzuimd had.... Ach, dat zìj dit had kunnen vergeten, maar zij had ook zóóveel aan het hoofd, en àl-dit-met-Dina, zij gruwde er van, het was een schrikkelijke beproeving, zóó iets in háár huis voorgevallen.
Neeltje kwam berichten, dat de tuinbaas beloofd had, Gijs van Rooien te zullen zenden; en daar Aleida alles had omgewasschen, verzocht zij de meid het op te bergen, zij moest nu weer naar Jopie gaan zien.
***
Drie uur later zat zij aan de koffietafel en wachtte er, wachtte.... De kinderen, die, nu Krookje er was, ook op weekdagen beneden kwamen voor het tweede ontbijt, waren al weder naar boven, spelen of slapen; doch Aleida wilde niet opstaan, haar man had vast beloofd thuis te komen. Zij las De Lelie van ons Vorstenhuis, een wel mooi boek, dat Claartje Lakervelde den vorigen dag was komen brengen - de tantes hadden het ook pas genoten. Aleida werd er door geboeid, doch telkens keek zij op de klok, dreven haar gedachten af. Zij kon niet hebben, dat Wedelaar laat kwam, het maakte haar onrustig, angstig. Hij moest eens wat krijgen, bij al dat loopen; al die bezoeken, dikwijls zoo ver. Wedelaar was immers niet jong meer; zij was met een òuderen man getrouwd; het was haar plicht, als vrouw en moeder, daarmede rekening te houden.
Nu meende zij Joop te hooren hoesten; ook aan tafel had hij een bui gehad; gelukkig was er nog altijd geen koorts; 36.5 van ochtend, òf 6, dit wist zij niet heel zeker. Het boek had zij naast haar bord geschoven, overleggende, of zij naar 't kind zou gaan kijken; toen ze blij van de huisbel schrikte - eindelijk zou daar Wedelaar zijn. Doch vreemde luidruchtigheid
| |
| |
klonk door de gang.... Leo! Wedelaar nòg niet, Leo. Hij maakte altijd grapjes met Neeltje, zóó aardig was hij met burgermenschen.
- Moeder, daar ben ik! maar Vader komt niet. Hij was opgepikt door meneer Van Beeckesteyn, de dochter van die zijn koetsier ligt op sterven; ze reden hier heen om het u te zeggen en kwamen me bij het station achterop.
Leo kuste zijn stiefmoeder op het voorhoofd; toen, met haar hand nog in de zijne, zei hij op een toon, waar al de gewilde opgewektheid der binnenkomst uit was:
- Moeder, wat is dat ellèndig van Her'!
Bedrukt keek zij naar hem op en knikte.
- Vader zag zoo bleek, zoo oud....
Hij trok aan een stoel, als om te gaan zitten, doch bedacht zich, vroeg zenuwachtig: - Is Her' boven?
- Boven? Her'? Welnee!....
- Hij is toch niet al weer terug naar Edinburg?
- Hij is heelemaal niet over geweest. - En we laten hem ook niet komen, voegde Aleida, na even wachten, er bits met stelligheid aan toe.
Nu was Leo gaan zitten. Hij keek onthutst.
- Zoo, zei hij. Hé. - En bleef starend zwijgen. Doch niet lang; hij had behoefte te vragen, te weten.
- Hoe was Vader?
Aleida vertelde van Vaders droefheid, van de verbijstering in huis, en dat Vader even neerslachtig blééf, ook na al de deelneming, hem Maandag betoond door de eerste fâmieljes, de Van der Waele's, de Klincker's, Van Beeckesteyn.... Ook repte zij van een brief aan Her', waar Vader een halven nacht aan was blijven doorschrijven.
- Maar, ik begrijp niet, begon weer Leo. Is Her' dan niet noodig, hier?
| |
| |
- Wat zou hij hier doen?! stoof de stiefmoeder op. Voel je dan niet hoe pijnlijk het zijn zou? En waar zou zijn komst toe dienen? 't Zou het gepraat in het dorp maar verergeren.
Leo's gelaat vertrok van angst. Hij aarzelde, iets te vragen - hij moest.
- Gelooft u.... dat hij van Dina heeft gehouden, Moeder?
Aleida zag Leo aan, ontstemd en verwonderd.
- Wat bedoel je? vroeg zij.
- Heeft ie haar willen trouwen, Moeder?
- Maar, jongen.... hoe zou Her' nu trouwen! En dan met iemand als Dina. Hij heeft gezondigd.... doordat hij zich heeft laten meesleepen door zijn hartstocht. Móge De Heer het hem vergeven!
Leo versprong op zijn stoel van pijnlijke opwinding.
- Wàs er hartstocht? Weet u dat zeker? Heeft hij haar daarom van trouwen gesproken? Of heeft ie bewust haar voorgelogen?
- Jongen, wat een pénibele vragen. Zijn zonde blijft immers dezelfde. En daarvoor zal God hem ter verantwoording roepen.
- Nee', Moeder, het blijft niet hetzelfde! Natuurlijk heeft hij verkeerd gedaan. Maar het is toch heel iets anders, of hij te goeder trouw geweest is, of gewoon haar met leugens verleid heeft.
- Jij moet wat bedaren, Leo. Als Vader voort thuis komt! Ik heb je juist voor hem geschreven.
- Hoe meent u?
- Dat jou gezelschap hem wat af zou leiden.
- Maar, Moeder, hoe wilt u.... Her' is toch mijn broer!
- Je begrijpt me verkeerd. Het spreekt van zelf, dat ook jij bedroefd bent, 't Zou treurig zijn, als de
| |
| |
zonde van je broer je onverschillig liet. Maar je opwinding moet je beheerschen, om Vader niet nog bedroefder te maken.
Met een ruk trok Leo iets uit zijn jaszak. Een kleine courant. Hij vouwde haar open.
- Weet u, of Váder dit heeft gelezen?
Hooghartig en wantrouwend keek Aleida en vroeg:
- Wat is dat?
- De Volksbanier, het weekblad van de socialisten. Ik had in stad een klein uur tijd. Daarom liep ik naar Dolf van Woest. Terwijl ik er zat, kwam Kalfsleven oploopen, u weet wel, die vriend van Her', van de Vrije. Wist u, dat hij geëngageerd is met Betsie Kruisdoorn? Hij is een gróóte vrind van Dolf en deed gegêneerd, toen hij mij daar zag. Hierom begòn ik. Dat Dolf en ik juist over Her' zaten te praten. Of Her' hèm er van had geschreven. Toen kwam hij los. Her' liet nooit meer van zich hooren. Maar nu had hij, wel niet de naam, maar tòch een maar al te verstaanbare aanduiding van zijn vroegeren vriend moeten vinden in het blad van de socialisten.... 't Is afschuwelijk! ‘Uit een zeer welvarend dorp in den omtrek’ wordt aan de redactie bericht....
- Ja, Leo, spaar me dat, nietwaar? Socialistentaal wensch ik niet te hooren.
- Maar, Moeder, het betreft ons huis! ‘Een gebeurtenis in de pastorie, waar het heele dorp schande van spreekt.’ Zoo staat er.
- Juist. En als Kalfsleven Maandag in die pastorie was geweest, zou hij een andere taal gehoord hebben. Ik begrijp niet, dat iemand, die zijn opleiding aan de Vrije Universiteit heeft genoten, zulke bladen leest. Of is hij soms christen-socialist?
- Och, wat komt dat er op aan, Moeder. Wat hem zeer deed, en mij ook, was, dat wat hier over
| |
| |
Herman staat, het feitelijke, begrijpt u wel, niet kan worden tegengesproken....
Weer klonk de huisbel. Nu ontstelde Aleida. Meer met handbeweging dan woorden zeggend, gaf zij gejaagd te kennen, dat Vader het blaadje vooral niet zien mocht.
Doch weder was het Wedelaar niet.
Neeltje kwam als weifelend op Mevrouw toe met de zacht meegedeelde boodschap, dat daar vrouw Van Rooien was: of ze Mevrouw alsteblief een klein oogenblikje mocht spreken.
Aleida werd woedend.
- Vròuw Van Rooien? Is de man er nu toch niet geweest?
- Jawel, Mefrouw. Voor hallef een, nog.
Het stemde Aleida wel iets kalmer. Nochtans vinnigde zij tegen:
- En wat wil de vrouw dan nu?
- Dat hep se main nie geseid, Mefrouw.
- Ja, ik kan haar nu niet ontvangen.
- Moeder.... wilde Leo zich mengen in het gesprek. Doch op een boozen blik van haar zweeg hij.
- Laat haar dan maar even in het jassenkamertje, zei Aleida. Zij dacht aan de verge ten belofte: het leek haar werkelijk veiliger, die vrouw toch maar een oogenblik te woord te staan. Echter verzocht zij Leo snibbig, zoodra Neeltje de kamer uit was, zich niet te mengen in gesprekken met de bojen.
- Ik dacht, dat u de vrouw niet wilde ontvangen, omdat ik er ben, zei Leo deemoedig.
***
Vrouw Van Rooien vroeg wel freskuus, dat zij Mevrouw dorst lastig vallen. Maar haar Dina had er zoo'n spijt van, dat Vader en Piet d'er alsmaar niet aan
| |
| |
waren toegekomen om het goed te halen. Elken morgen had Dina gevraagd: Vader, ga je het goed nou halen? Dina was nog zóó met al d'er gedachten in de pasterie....
- Ik heb, zoo brak met waardige kalmte Aleida het radde praten af, tot mijn spijt vergeten de freule Van Lakervelde over je verzoek te spreken. Wie van jullie is bij de freule geweest?
- Me moste nau wel wachte, Mefrau.... Omdat Mefrau toch beleufd had, zei ze sneller, ten einde een aanmerking van Mevrouw te voorkomen. En toen plotseling vastberaden: - 't Steikt ook nie' op één waik, Mefrau, nau me m'ar waite, da' me-n-et kos'-geld uutbetoald kriege.
Bevangen vroeg Aleida zich af, of zij de vrouw hierop antwoorden, hoe zij haar behandelen zou. Het best was misschien, de duidelijke toespeling onbegrepen te laten en alleen te beloven, dat zij nu het verzoek zou overbrengen. 't Mensch stond daar niet arrogant.... Aleida wilde haar belofte herhalen, toen de deur van het kamertje op een kier werd geopend en Ds. Wedelaar daar doorheen keek. Binnen gekomen, zei hij vrouw Van Rooien vriendelijk goedendag en vroeg naar haar man en de kinderen.
- Ben je niet koud, Man? Wat kom je laat!
Neen, Dominee was in het warme rijtuig van meneer Van Beeckesteyn teruggebracht.
- Dat meisje zal vandaag wel sterven.
- Och.... zei Aleida. - Nu, dàg vrouw Van Rooien, liet zij, op anderen toon, met duidelijke bedoeling, volgen. En verliet het kamertje, om de vrouw voor te gaan. Doch deze maakte van de gelegenheid gebruik. Zich omkeerend naar Domenee, die in den hoek zijn overjas ophing, zei ze zacht en zoetelijk:
- Daumenee, wat heif' Daumenee me in de siel geroerd, 'en Sondag....
| |
| |
- Man, Leo is er! riep Aleid uit de gang.
- Ja?.... Ja? zei Wedelaar - één ja naar de gang en één tot de vrouw, hier. Het verheugde hem, juist van Dina's moeder, dat zijn prediking doel had getroffen. De toon der twee ja's verschilde weinig.
***
Het was nu half vier, Leo was twee uren thuis, en nog had hij niet met zijn Vader gesproken. Dit ongeduld was een foltering, een nieuwe ergernis, onverwacht, bij de gegriefdheid over Her'! Vandaag, wezenlijk voor het eerst, voelde Leo, wat telkens de klacht van Her' geweest was: ‘Moeder, tusschen Vader en ons in.’ Hij was gekomen, gekrenkt door Her'. vreeselijk in hem teleurgesteld; en de angst, dat Her' als een ploert had gehandeld, was door het te-weinige, hier nog gehoord, helaas versterkt; doch, al had het er niets mee te maken, hij voelde tegelijk iets als meelij' met Her', een drang om hem dáárin gelijk te geven: het was hier niet meer geheel hun thuis, dat volkomen-veilige bleek nu ook hem van Vader's huis af. Hij was gekomen, om met Vader te spreken, en eerst vond hij zijn stiefmoeder, die met snibbige pruderie alle inlichting over het doen van zijn eigen broer hem weigerde; die eigenlijk alleen maar bang scheen; bang ook was, bang en vijandig tegen Dina en haar ouders; en nu hij náást zijn Vader zat, nu was daar, aan den anderen kant, nòg weer die vrouw, die hij Moeder noemde, en belette elke vraag aan Vader. Dien Tsaar, van wien hij pas had gelezen, daar leek het hier op! dien konden zijn moeder, zijn broers en zusters, en zelfs zijn voordochter niet bereiken, doordat àltijd de nieuwe Tsaritsa er was....
- Vertel Vader nu liever iets van jezelf! Zóu je van den zomer examen doen?....
| |
| |
O God, die ellendige, die gemeene schijn-hartelijkheid in zoo een vraag! Natuurlijk deed hij immers examen. Dat wist Moeder zoo goed als Vader. Komedie - thuis - op dit moment! Vader leek waarachtig versuft. In die korte weken, jaren verouderd. En Moeder omspinde hem met een vertoon van opgewektheid, met een vroolijke lief-doenerij, waar Vader van voelen móest, dat het spel was - voor zijn bestwil, nu ja, natuurlijk; Moeder hield heel veel van Vader; maar ze liet hem niet toe, zich uit te spreken, uit te leven zijn groote leed.
Hij, Leo, was toch gekomen voor dat! En er mocht niet meer van gerept. Moeder was anders nooit zoo spraakzaam. Nu ratelde ze, telkens wat anders; en Vader zat daar, moe in zijn leunstoel, en gaf op alles een goedig, kort antwoord; maar al zijn voelen-en-denken was elders.
Men hoorde, in de achterkamer, een rijtuig vóór het huis stilhouden en meteen werd er gebeld. Moeder was dadelijk één agitatie. Neeltje kwam zeggen: de frulle Lakervelde. Toen stoof Moeder op, naar de porte brisée. Leo wipte weg, naar de gangdeur; wel fluisterde zij hem snel nog toe, te blijven; doch hij wilde eerst eens naar boven; hij had de kinderen nog niet gezien: bij zijn aankomst, straks, werd er geslapen.
Hij meende een flinken tijd boven te blijven: die ouwe neuten van Beuk-en-Beek!.... doch hij schrikte, zooals Joop er uitzag: Moeder, anders zoo angstig voor Joop, telde nu zelfs dit ziek-zijn licht. De jongen had koorts, dat zag Leo zóó wel; hij kreeg met den zwakken peuter te doen; wat een onnoozel wicht, dat ‘Krookje,’ zooals Moeder prettig vond, van haar te spreken; daar was de kinderkamer mee uit! Maar Joop had wat verzorging noodig.
Glimlachend, slechts weinig sprekend, stond Leo
| |
| |
vóór het bedje, een handje van zijn broer in de zijne; en suste het drukke gebabbel van Loes, die af en aan liep tusschen de speelkamer en deze; en moest aan Joop vertellen van de Maskerade-feesten, waarvoor hij in het bestuur zat; en had een beklemming van weemoed en wrevel, omdat deze lieve jongen zoo teer was, en omdat Moeder het toch blijkbaar wel goed bedoelde met Vader, daar ze nu bezorgder op den ouden man lette dan op Joop; en omdat hij, Leo, nochtans vervreemd zich voelde van thuis, vervreemd, zelfs hier bij de kinderen, en terwijl die iets overgelatens hadden, iets hulpbehoevends, bij zóó weinig toezicht - anders dan onder die knappe Dina, een-en-al flinke reddering. - Dat Her' niet van haar was afgebleven! Her', de oudste! Her', die nooit los kwam!....
- Hebbie hoof'pijn, Lé?
- Ik? Welnee vent! O, omdat ik over mijn hoofd wreef? Nee hoor! Zeg....
En Leo vertelde, dat hij straks uitging. Hij was zoo opeens uit Delft gekomen, daardoor had hij niets meegebracht; maar straks zou hij kijken bij Lovink Halster, die had zeker plakplaatjesbladen.
Zoo'n kleine baas! Dacht aldoor aan ziek-zijn.... O, wat was het hier triest; waartoe was hij overgekomen; wat ging het hem aan, wat Her' gedaan had, daar het heele geval toch moest doodgezwegen!
Naar den trant van zijn jongensjaren, sprong Leo in drie zetten de trap af, telkens het bovenlijf zakken latend, de handen langs de leuningen, en zoo geruchtloos mogelijk op de punten der schoenen nederkomend. Hij griste zijn citybag van de gangbank en schoof haakbeenend diefachtig naar boven; Moeder zou wel niet om hem laten roepen! Hij wiesch zich, keerde manchetten om, treuzelde - - och, heeremensch, toch Neeltje! Zeker, dadelijk kwam hij beneden.
| |
| |
Freule Constance.... èn 't aardige nichtje. Ça tombait avec, voor het eerst van-middag! Vroolijke zus, wel, en niks-niet-groo'sch. - Leo moest van de maskerade vertellen. Freule Claartje zou komen kijken, was nu al door haar neef Eeze gevraagd.
- Is die niet van jou club? vroeg Moeder.
- Club? och, ja, als u club wilt zeggen. Maar we zijn nog al vaak met elkaar, ja.
Hè, die ijver altijd van Moeder! Omdat Eeze ook was van adel. Leo gooide er gauw maar een grap op: of hij misschien al een dans mocht noteeren - hij trok een dikke zakportefeuille.
Doch onder het spreken zag hij zijn vader - hoe die van niets hoorde, slap neerzat, verwezen.
En deernis gulpte in zijn gemoed op, omvattend beiden, dien vader, dat broertje - dat niet-gezond kind van dien ouden man.
Ik mòet alles uit kunnen spreken met Vader, zoo dacht hij, en als Moeder dat verhindert, ga ik van Delft via Londen naar Her'! Dan zal die me de waarheid zeggen. Geld kan ik wel leenen. Misschien juist van Eeze!
Toen freule Constance opstond om heen te gaan, vroeg Moeder, of het niet te veel was gevergd, of de freule even met haar vooruitging, door de voorkamer, une minute. 't Was wat mal, dat wachten met Vader en Claartje. Doch toen deze naar voren geroepen werd en Moeder meeging tot de voordeur, drong het Leo opeens naar zijn Vader, en snikkend viel hij neer bij diens leunstoel:
- Arme, lieve, goeje Vader.
Hij zag, dat het schokte door Vaders lijf:
- Toe, gaat u nu wat met me naar boven.
Een bevende hand streelde Leo's hoofd.
***
| |
| |
- Leo! had Moeder hem teruggeroepen, toen hij zijn vader volgde op de trap, met een telkens wachten op een trede. En achter de half open deur der huiskamer: - Laat je Vader dat blad niet zien?!
- Och, néé', Moeder.
Nu waren zij samen, eindelijk. Leo kon alles nu vragen en zeggen.
- Willen we samen bidden, mijn jongen?
Leo geloofde. Hij had God lief en den Bijbel. Te Delft deed hij zijn best, als een christen te leven. Doch dit voorstel van Vader bevreemdde hem. Vader bad voor Leo, dat die zijn pad mocht rein bewaren; en langer bad Vader voor Herman, dat dien zijn zonde mocht worden vergeven, om Jezus' wil; en ten slotte bad Vader voor zichzelven, dat de lankmoedige God den nalatigen herder genadig mocht zijn.
- Ik heb je gebed wel noodig, mijn jongen.
Wat bedoelde Vader? Leo begreep niet. En dit zei hij - eindelijk. Al wat hem dezen middag vreemd was voorgekomen, zei hij met de aandrift van zijn angstig verlangen naar eerlijkheid. En weder werd hij teleurgesteld. Vader begreep hem niet, het belang van zijn vragen ontging aan Vader; en hem bleef diens zelfverwijt onverklaarbaar. Of Her' ooit iets voor Dina gevoeld had, bleek ook Vader onverschillig. Hij praatte van ‘hun zonde,’ ‘zijn zonde:’ met ‘hun’ werden Her' en Dina bedoeld; doch zichzelf scheen hij te verwijten, dat hij niet beter had opgelet. Leo vond, dat zóó hier iemand nog iets kon verweten, het veeleer Moeder moest zijn, als bestuurster van het huis; doch toen hij in dezen zin voorzichtig iets zei, keek Vader verbouwereerd hem aan, als sprak hij opeens van heel andere dingen.
Door zijn deernis met Vader sneed twijfel. Hij werd hoe langer hoe moedeloozer. Een opstandsgevoel deed
| |
| |
hem eenmaal denken: jullie loopt hier met molentjes; en toen hij beschaamd zijn vader aankeek, bevreesd, dat uit iets in zijn houding zijn oneerbiedigheid kon blijken, sprak Vader van herders, die sluimeren zullen, een woord, dat ergens in Nahum staan moest.
Leo dacht: nu maar recht op den man af, en vroeg, of Vader niet noodig vond, dat Her' zich hier rechtvaardigen kwam.
- Rechtvaardigen? Maar Leo! hoe zou hij zich rechtvaardigen kunnen?
- Och ja, Vader, ik druk me verkeerd uit. - Ellendig, dacht Leo, dat doe ik toch telkens! - Ik bedoel, ging hij voort, of Her' niet met Dina moet spreken.
- Wil jij die twee nog weer samenbrengen? Maar jongen!
- En als hij haar zou willen trouwen?
- Dáár heeft hij me niets van doen blijken!
- Maar, Vader! Hoe vreeselijk! Dan moet hij haar toch vergeving vragen!
- Beiden moeten vergeving vragen aan den Eenige, die hun vergeving kan schenken.
- Maar de meid is nu toch ongelukkig.
- Ook je broer voelt zich diep ongelukkig. Dat heeft hij, in meer dan één brief, me beleden.
Ik kom niets verder met Vader, dacht Leo. En even neep een toornige lust, nu toch de Volksbanier te toonen: daar stond het zoo nuchter, dat andere belang, waar Vader heel niet op leek te letten. Ontmoedigd hield hij zijn belofte: wrevelig en medelijdend beseffend, dat er een kant was aan deze zaak, een schuld vanstoffelijk-aardschen aard, die voor zijn Vader gewoon niet bestond, doordat hij uitsluitend dacht aan ‘de zonde,’ aan wat Her' tegen God had misdreven.
Hun onderhoud treuzelde voort, verflauwd; ontredderd zat Leo in deze kamer, vroeger als heiligdom
| |
| |
vereerd. En hij zon, of hij weg zou gaan; of het onhartelijk was, zoo hij opstond; toen Moeder binnen kwam, haastig, ontsteld, in de hand den koortsthermometer. - Jopie bleek hooge koorts te hebben.
Ds. Wedelaar schrikte en sprak van Stork. Zijn vrouw erkende: nu moest die wel komen. Maar hoe vond men hem nu het snelst? Leo stelde voor, te gaan zoeken. Dan vroeg hij bij Egberts een fiets te leen.
|
|