| |
| |
| |
Dertigste hoofdstuk.
TOEN, 's Zondags, ging door het dorp de mare: Wedelaar had erover gepreekt!
Het werd, zacht, of schuchter, of met ontroerdheid, in de huizen der trouwste volgelingen meegedeeld aan wie daar niet naar de kerk geweest waren. Het werd besproken in de equipages, welke wegreden van de kerk naar de buitens, en reeds in de vestibules der groote huizen, zoowel als aan lunchtafels, waar geene kinderen mee aanzaten, werd nog gefluisterd of met reserve gesproken over dat in de ochtendpreek. Vrome en onverschillige kerkbezoekers hielden kennissen aan op den weg, want ze moesten het even vertellen. Een kwartier na het uitgaan der kerk was 't in het kroegje van Meulemans, en van de eerste twee societeitsbezoekers begon, laat in den namiddag, de een: - Heb je gehoord van de preek van-morgen?
Er hadden hoorderessen gesnikt. Mevrouw Wedelaar had gezeten, doodsbleek, een zakdoek in de hand, doch zij had hem niet gebruikt. Freule Constance van Lakervelde had men de tranen van de wangen zien druppen. De oude freule Sitsen had juffrouw Lovink Halster, die naast haar zat, den eau-de-cologne-flacon toegereikt, daar zij zag, dat die niet-wel werd. Geërgerd had men zich aan een vrouw, die bij navraag na de kerk de moeder bleek van het meisje, dat door Herman
| |
| |
Wedelaar verleid was: het mensch had luid zitten snuffen en grienen.
Lang bleef de Kerkeraad bijeen. Geurtsen, de veldwachter, die al den tijd met den koster had staan praten, berekende: bekans drie kwartier. Het rijtuigvan het kasteel, dat eerst de Barones had weggebracht, moest terugkomenvoor den Baron en het wachten was een groot hallef uur geweest. Hòeveel maal het rijtuig het kerkhof wel omreed, viel niet te zeggen. Doch de koster had tegen Geurtsen gezeid: .. ‘Heije gezien, de Beron zat niet in z'en bank.’ - Met den Kerkeraad had hij gezeten.
Dit was het werk geweest van Jan van Loodijck. Tijdens de bijeenkomst op Dominee's kamer had hij in diens plan berust. De ou'e heer Lovink Halster had Van Loodijck een paar maal geïrriteerd, doch tegen den geloofsijver van den diep geschokten predikant had hij zich niet willen of kunnen verzetten. Alleen had hij aan het eind met aandrang verzocht, dat Dominee nu over niets meer zou spreken, noch tegen de andere kerkeraadsleden, noch tegen iemand van de gemeente. Dominee had er op gestaan, een uitzondering te mogen maken voor de weduwe Van Rooien, de grootmoeder van het gevallen meisje, en Van Loodijck had erkend: dat was heel iets anders; slechts drong hij er op aan, dat dominee ook tegen die vrouw niets zou zeggen van zijn voornemens voor den Zondagmorgen.
- En, zoo was Van Loodijck geëindigd, dan heb ik nog een verzoek. Ik zou namelijk ook zelf een uitzondering willen maken. Morgen komt Meneer Van der Waele terug. Onze president moet, dunkt mij, ingelicht worden.
Broeder Smout knikte terstond goedkeurend. Dominee verklaarde zich bereid tot een bezoek op het kasteel,
| |
| |
doch Van Loodijck wenschte den predikant deze moeite te besparen; hij zou met meneer Van der Waele gaan spreken. Het gevolg van deze beraadslaging was, dat mevrouw Van der Waele, met de jonge mevrouw Klincker, die de pleegouders bij den terugkeer had opgewacht, plaats nam in de bank van het kasteel; doch Baron Van der Waele te zitten kwam tusschen de broeders Smout en Van Loodijck, in de bank van den Kerkeraad.
In de consistoriekamer hield de president-kerkvoogd een korte toespraak. Allen stonden, doch op aandringen van broeder Van Loodijck was Ds. Wedelaar gaan zitten.
- Wel gaarne, had de geschokte man met moeite er uit gebracht. De broeders zagen zijn rechterhand beven op de stoelleuning. Broeder Smout had Z. Eerw. een glas water willen inschenken, doch met een hoofdknik bedankte deze.
Broeder Van der Waele sprak hartelijk. Hij vroeg verlof met een persoonlijk woord te beginnen en getuigde van de ontsteltenis, welke de mededeeling van broeder Van Loodijck hem den vorigen dag had gegeven. Hij had moeite gehad aan diens woord te gelooven. ‘Een kind uit onze pastorie, een zoon van onzen Ds. Wedelaar.’ Daarna had het ook hem wat gekost, eenig verband te leggen tusschen de afdwaling van den zoon en de verantwoordelijkheid van den vader àls herder en leeraar. Doch broeder Van Loodijck had hem verzekerd: Dominee wenschte zijn gemoed te ontlasten. Naar dien wensch had de Kerkeraad zich te schikken. En nu Dominee had gesproken, nu getuigden zeker de andere leden van den Kerkeraad mèt hem: te rade gaande naar eigen gemoed, hebben we een woord gehoord tot de gemeente, dat diep heeft getroffen, dat elken vader de hand zal doen steken
| |
| |
in eigen boezem, en dat niet slechts de dankbare liefde, maar ook het eerbiedig vertrouwen in den man, dien God gesteld heeft tot een voorganger van de gemeente, slechts kan versterken en vergrooten.
Er was een klein gemompel van instemming.
Ds. Wedelaar zat sprakeloos neer. Zijn lichaam schokte. Tranen vielen op zijn toga.
Broeder Lovink Halster trachtte afleiding te geven, door in den kring van zwijgende mannen met broeder Nagelbloem, den diaken, een gesprek aan te vangen over den tekst, welke zoo gelukkig was gekozen. Die enkele woorden van Filémon: ‘de gemeente, die te uwen huize is.’ Hoe duidelijk drukten zij dadelijk uit het gevoel, waarmede hier een herder kwam tot zijn gemeente; dat besef van gemeenzaamheid, van vertrouwelijksten omgang, dien innigen gemeen-schapszin, als verzinnebeeld in de toestanden onder de eerste Christenen, volgens dezen tekst en volgens de woorden uit Colossensen en uit Romeinen, bijeen-komend in het huis van den voorganger, een ‘mede-arbeider’ van den Apostel.
De kring van broeders luisterde toe. Ds. Wedelaar zat als verwezen.
- Ja, zei broeder Nagelbloem, ik heb, eerlijk gesproken, eerst later begrepen, waar Dominee heen wilde.... Ik wist wel van....
Broeder Van Loodijck bracht snel een vinger voor den mond, dat broeder Nagelbloem zich niet zou verpraten.
Nu stond Dominee langzaam op. Het hoofd heffend, hapte hij naar adem, de oogen onder den bril gesloten.
- Wilt mij verontschuldigen! sprak hij. Ik heb ook nu uw broederlijke toegevendheid noodig. Ik had mijn krachten misschien overschat. De Heer is mij genadig geweest. Doch nu schiet de kracht
| |
| |
te kort om u te danken, u, voor al die lieve woorden - hij drukte Broeder Van der Waele de hand - en u allen voor wat gij in dit uur voor mij waart. - Dominee drukte de handen der andere broeders.
Bij het naar huis gaan met nog twee broeders herhaalde broeder Nagelbloem, dat hij Dominee aanvankelijk volstrekt niet had begrepen.
- O, je wist er niet van? zei broeder Dormser.
Wisten de andere broeders dan wel van de preek? Broeder Nagelbloem had al zoo iets meenen te bemerken uit hetgeen Baron Van der Waele zeide....
Even bleef men staan in een kring. Ook Broeder Meertens keek verwonderd, dat enkele leden wel, anderen niet in het plan gekend bleken.
Broeder Van Loodijck was meegereden naar het kasteel.
***
Een briefje van freule Constance had Aleida's Maandagsmorgens gewaarschuwd; schielijk was vrouw Rietgors ontboden, die gelukkig geen ander werkhuis had; en Neeltje ging nu in japon naar de bel.
Het eerst kwam de oude freule Sitsen. Uit haar zeggen begreep Aleida, wat haar onduidelijk was gebleven in het briefje van freule Constance. Men zou haar vandaag bezoeken. Jan van Loodijck was zelf bij de oude freule Sitsen geweest om haar te verzoeken ook te gaan.
- Je begrijpt, lieve, ik kom met opzet wat vroeg. Het zou anders te druk zijn voor mijn hoofd.
Freule Sitsen was in een vigelantje van Westrik gekomen, doch terwijl dit wachtte vóór de deur, reed de equipage der freules Van Lakervelde aan: - freule Constance kwam alleen, haar zuster zou later komen met het nichtje.
| |
| |
- Ik blijf wat langer, lachte freule Constance tegen de oude freule op de kanapee, die vriendelijk antwoordde:
- U bent zóó de vriendin van den huize.
- Je geeft straks wel een kopje thee? informeerde freule Constance.
- Ja, Freule, met een Haagsch beschuitje. Toch niet nog iets, van port of zoo?
- O, nee!.... verwierp freule Constance.
De auto van den Engelenburg reed voor. Nu stonden er drie rijtuigen vóór de pastorie. In de Kom begon men te kijken. Al was grootvader Egberts ter ziele, de smidse lette zóó iets wel op. En desgelijks de bakkersvrouw, en een enkele bezoeker van Westrik, en Berkemeier op zijn divan - hij riep er Mies bij en ook Kleestra.
De beide heeren Van Sieten kwamen. Zij waren niet in de kerk geweest, verschenen daar eigenlijk zeer zelden. Doch Loodijck had den jongen Van Sieten opgebeld, die niet dadelijk had begrepen; hij dacht eerst dat er iemand dood was; hield, na betere uitlegging, aan het be grip condoleantie-bezoek vast, wat Van Loodijck ongepast vond; was echter dadelijk zelf bereid en bepraatte den ouden heer: - het was noodig voor het geklets in het dorp....
De oude heer Van Sieten betuigde zijn deelneming, moeilijke dagen voor mevrouw Wedelaar.... Aleida vergemakkelijkte de situatie niet, toen zij vroeg naar mevrouw Van Sieten.
- Dank u, heel wel, da's te zeggen: u weet, àltijd die ellendige kwaal. - Anders was mevrouw mee gekomen. Aleida moest haar excuseeren. - Dominee wel?
Ja, dàt was juist het zóó fâcheuse! Die goede man was op ziekenbezoek. Een verversknecht aan den Oosterweg, een kankerpatient, die op sterven lag.
| |
| |
Aleid had zóó gezegd: doe het morgen. Ze had hem het briefje der freule doen lezen. Maar soms was Wedelaar zóó koppig. En nu, zie je wel, kwamen er hééren....
De heer en mejuffrouw Lovink Halster vervingen freule Sitsen en de heeren Van Sieten, die tegelijk weggingen. Oude vrienden van Wedelaar. Aleida vond beiden iets arrogant. Het waren toch maar burgermenschen. Natuurlijk kwamen ze te voet. De hooge hoed van Lovink was nat. Aleida belde nu maar om theewater. Het was wel nog vroeg, maar je wist niet, wie er zoo dadelijk kwam. Nu, met de Lovinks, had ze gelegenheid. Freule Constance praatte met hen. Over de preek en Dominee's zielskracht: De Heer had den armen man wel gesterkt.
Weder hield er een rijtuig stil. Aleida was te ontsteld om te kijken: nog altijd immers geen Wedelaar! Doch aan de kamerdeur kwam gepraat: Jan van Loodijck drong Dominee binnen, die mòcht zich niet eerst gaan verkleeden: droeg hij niet het eerekleed van den ijverigen zieleherder, die nooit let op regen of wind?.... Jan van Loodijck bracht een lach op het triest-ernstige gelaat. En achter Jan van Loodijck kwam zijn broeder Gijs. Het was diens eerste bezoek in de pastorie.
- U moet me mijn onbeleefdheid ten goede houden, Mevrouw Wedelaar. Het is een onvergefelijk verzuim. Ik had u al zoo lang mijn opwachting dienen te maken. Nu echter kon ik niet wegblijven. De bezoeken van uw man, indertijd, toen ik ziek was, zijn me zooveel waard geweest.
Aleida voelde vocht in de oogen. Het was zoo druk en zoo vreemd - maar ook heerlijk. Al die liefde en waardeering. En zóó markant, na die preek van gister....
| |
| |
- Wat hééft uw man de gemeente ontroerd, betuigde Jan van Loodijck haar. Zij stelde die woorden op hoogen prijs, daar zij wist, dat hij deze preek niet gewenscht had.
Freule Constance hielp met de thee. Juist zat Aleid even, daar iedereen hàd, toen ze zag: het rijtuig van Klincker.... De burgemeester en mevrouw. Zij waren niet in de kerk geweest. Waren altijd lauw, dacht Aleida. Doch Burgemeester zei het ronduit: hij had niet zelf de preek gehoord, maar hij had over de preek gehoord, ieders mond was er immers vol van. En zoo sprak het vanzelf, dat hij, als hoofd der burgerlijke gemeente, behoefte had Ds. Wedelaar in deze verdrietelijke omstandigheden zijn sympathie en achting, zijn hóóge achting te betuigen.
- Ik dank u, zei Ds. Wedelaar zacht. Hij had nog bijna geen woord gesproken. Ook Gijs van Loodijck, naast hem, was stil. Het was nu een zeer groote kring geworden, waar men praatte, als groepsgewijs. Aleid dacht: had ik dit kunnen voorzien! Dan had zij Krookje beneden genomen, al die kopjes, zij kon 't haast niet af....
De dames Van Eerde vervingen de Lovinks, op wierweggaan weinig gelet was; en toen ook de Loodijcks waren vertrokken, reed het rijtuig van het kasteel voor. Aleida voelde bepaald een sensatie. Het groote rijtuig, met de twee schimmels. En zooals de palfrenier van den bok gleed Mevrouw Van der Waele gaf haar een zoen. Aleida voelde zich zeer ontroerd.
- Ik heb moeite gehad om hierheen te komen, zeide mevrouw van der Waele.
- O, Mevrouw....
- Nee, lieve, je begrijpt me verkéérd. Het moeilijke was, mijn dochter wilde mee, maar dat vond ik te druk voor jullie....
| |
| |
Aleida verzekerde, dat zij de jonge mevrouw Klincker juist erg graag ontvangen zou hebben. Onderwijl sprak de Baron met juffrouw Van Eerde. Freule Constance was, bij het overreiken van theekopjes, uit haar hoekje bij het raam gekomen en zat op den stoel van Gijs van Loodijck, naast Wedelaar. Zij vond den goeden man onrustwekkend stil en afgetrokken. Het aardige idee van Jan van Loodijck, dat men hier vandaag een vizietje zou brengen, had freule Constance vooral beschouwd als wat moed-gevend voor Herman's vader; doch al deze hartelijkheid scheen Wedelaar niet zóó verblijdend te treffen, als zij had verwacht en gehoopt. Daarom sprak zij hem er nu over. Met zachte stem: òf hij het niet waardeerde. Zóóveel liefdebetoon der gemeente....
Het trof hem, méér dan hij zeggen kon, zei hij. Doch de freule zag wel; de vader lééd.... Haar zuster Clara kwam, vond zij, laat. Er was des morgens lang beraadslaagd, of het comme il faut was, dat Claartje mee ging, bij dit bezoek. Wel wist het meisje, dat Dominee's zoon zich droef had misdragen, maar toch.... De overweging, dat de zaak zelf natuurlijk door niemand zou aangeroerd worden, had de tantes doen besluiten, dat Claartje wèl mee kon. En nu trof hun nichtje het aardig: juist toen zij en tante Clara er, eindelijk, waren, reed de auto der Van Beeckesteyn's voor, en Claartje kreeg een denkbeeld van de achting, welke Dominee Wedelaar in het dorp genoot, toen ze meneer Van Beeckesteyn hoorde vertellen, dat hij, als lid der Staten, een conferentie had gehad met Gedeputeerden, doch die bijeenkomst een paar uur vervroegd had gekregen en nu zeer gelukkig was, Dominee de hand te drukken.
Het was zeker het treffendst moment van den middag. Aleida gaf grif het de freule toe, nadat alle anderen
| |
| |
waren vertrokken en die lieve vriendinnen Van Lakervelde nog een oogenblik napraatten. Een troostrijke middag was het geworden. Zóóveel sympâthie.... algeméén....
- Je neef Stork is er niet geweest, viel freule Constance plotseling uit.
- Och, Stork!.... smaalde Aleida.
- Hij heeft het erg druk, er zijn weer vele zieken, zei Wedelaar.
De vrouwen zagen elkander aan: wanneer nam die man iets kwalijk!
|
|