kon nou best zeggen van die' Woensdag. Ze zag wel: Mevrouw dacht: ga je nog niet? Maar daar zou ze 't nog over hebben! Ze moest het netjes, nederig vragen.
- Dan mo 't 'ek Mefrau bedanke, zei ze, en stond langzaam op en bleef, wat gebogen, naast den stoel staan.
- Dag, vrouw Van Rooien, zei, koeltjes, Mevrouw.
Groo'sche medam! wrokte vrouw Van Rooien. Doch even aarzelen deed ze wel. Het wrong in haar, wat dat Woensdag zou wezen, daar in die glazen kast te staan wachten, op geld dat haarlee' rechtens toekwam, waar die kale medam' hier voor most bedanken... En ze vroeg het met droevig lachje: Mevrouw moest het haar niet kwalijk nemen, wat ze verzoeken dorst was om haar man; ze waren nooit-nergens nog van een bedeeling; Van Rooien had ook fe'soenlijk z'en brood, al was het een zware bestraffing van God, met de winterdag een kind thuis te krijgen, zonder loon en zonder kostgeld - daar lei vrouw Van Rooien een zachten druk op -; maar nou als het ware dien aalmoes te halen, net op de frulle d'er armendag; haar maakte-n-et niks, het was voor d'er dochter, wat doet een moeder niet graag voor d'er kind. Maar Van Rooien had daar nou zóóveul op tegen.... als Mevrouw, met haar grooten invloed.... het was een verzoek....
- Wat wilde je dan! - Mevrouw deed de vraag, of zij wel bijzonder verbaasd was. - ‘Smakker, dacht vrouw Van Rooien, haal jij ze!’ - Ze was, bescheiden, een pas genaderd. En vroeg rondweg: een anderen dag - als Dien op een anderen dag mocht komen, als het niet te veul overlast gaf voor de frulle, dat Dien d'er kostgeld niet 's Woensdags haalde. Ze keek nu pertaal de Mevrouw in de oogen, ze dacht: nou mòt het, dáár ga 'k niet van of, als kostgeld zalle ze-n-et betale.
Mevrouw keek boos. Met een booze beweging had