| |
| |
| |
Een en twintigste hoofdstuk.
DE freules van Lakervelde waren met rijtuig naar stad geweest. Dien rit deden zij elken winter tweemaal, na er verscheidene weken te voren samen over te hebben gesproken, en na een veertien dagen te voren over den dag en de dagverdeeling meer dan één briefje te hebben geschreven. Hun neef, de oudste zoon van hun overleden broeder, was er luitenant-kolonel bij de veld-artillerie. Bij hem kon altijd worden gestald.
Hugo was in zijn huwelijk niet gelukkig. Pauline was een zeer overspannen vrouw. Hugo had haar willen en moeten hebben. Zij heette een beauté, als jong-meisje. Zij had schandelijk met hem gecòquêtteerd. Er waren âffreuze dingen gebeurd, die Hugo's vader, in het laatst van zijn leven, zich ontzettend had aangetrokken. Een duel met iemand van de Portugeesche ambassade, die Pauline te Scheveningen had leeren kennen, was door het bedekte intermédiair van den minister van buitenlandsche zaken, een germain neef van Pauline's moeder, op het laatste moment gelukkig verhinderd. Die Portugeesche meneer had ons land moeten verlaten. Maar sommige menschen hadden gestookt en er was in Den Haag, schandelijkerwijze, een uitlegging gecolporteerd, althans éénigszins in het nadeel van Hugo. Zijn vijanden, of zijn mede- | |
| |
dingers, hadden hem daarmede weten te contrarieeren aan het hof - hij was geen ordonnance geworden. Vooral zijn eerzucht had geleden - het was ook beslist onrechtvaardig geweest, maar zoo iets ondervindt men wel meer in het leger. Toch zou naar de overtuiging zijner tantes, de frivole omgeving van Den Haag voor zijn huwelijksleven nog fâcheuzer gevolgen hebben gehad. In de kalmere provinciesteden had Pauline zich moeilijk geschikt. Nu ging zij telkens buitenslands en bleef hun goede neef alleen. Hij had een niet gemakkelijk leven. En helaas waren de troostgronden van het Evangelie nog altijd niet tot hem doorgedrongen. Daarbij had hij geldzorgen gekend. Om te kunnen voldoen aan de enorme eischen van hun train de vie, met die vele diners en de dure reizen van Pauline, had hij zich laten vinden tot speculaties. Eén zomer waren de freules een volle twee maanden in Interlaken gebleven en was hij met zijn gezin op Beuk-en-Beek gekomen; - hij moest dagelijks heen-en-weer gaan. Jan van Loodijck had toen raad gegeven en hem in kennis gebracht met meneer Ingel, die wel geen bankierskantoor had, maar bijzonder au courant was van alle fondsen. Door den dood van Pauline's moeder was de précaire toestand geëindigd. Hugo kon zich ruim bewegen. En zijn geluk vond hij bij zijn Claartje, het lieve petekind der freule. Van Paul, die in de rechten studeerde, had Hugo niet zooveel plezier. In dien jongen stak helaas de natuur van zijn moeder. Claartje kwam nu en dan logeeren. Zij had de Genade nog niet gevonden, haar principes waren wel wankel, maar toch had zij beslist iets serieus'.
De tantes waren nu opgeschrikt door een kort, lief briefje van Claartje: of zij op Beuk-en-Beek gewacht kon; Mama ging naar Nice, Papa zou haar brengen. Juist hadden de tantes samen gesproken over een
| |
| |
winterbezoek aan de stad. Zij hadden nog aan niemand geschreven. Doch Claartje's brief had hun onrust gegeven; zij wilden Hugo beslist nog spreken, vóór dit plotseling vertrek. Daarom hadden zij geantwoord, dat zij Claartje in stad zouden halen met rijtuig en gaarne kwamen dejeuneeren.
Het moest erg à l'improviste gebeuren. En freule Constance was reeds verkouden. Doch ook Hugo's reisplan was onverwacht, en de tantes wilden zich informeeren, hoe dat nu weer was opgekomen. Zoo waren zij naar stad gereden, doch hadden Hugo maar even gesproken; hij kon er niet zijn aan het dejeuner; door zijn aanstaand verlof was zijn tijd zeer bezet. Om half drie was freule Clara in den coupé van Hugo haar boodschapjes gaan doen met Claartje; en hun lieve vriendin mevrouw Kruisdoorn, de weduwe van Dominee Kruisdoorn, die de freules anders nooit nalieten in haar huisje aan den Gedempten Burgwal te bezoeken, had, nog vóór het dejeuner door een briefje van Claartje gewaarschuwd, wel naar Hugo's huis willen komen; - freule Constance had haar met een vigélantje laten terugbrengen.
Hoewel zij zich, dus, in de stad niet vermoeid had, was de dag te inspannend geweest voor freule Constance. Ook had zij er zich nerveus gemaakt. De reis naar Nice was werkelijk niets dan een doordrijven van Pauline gebleken; Hugo was genoodzaakt verlof te nemen, of zijn vrouw zou weder alleen moeten gaan. Zij reisden samen met de Geelvinks, die menschen op wie hij niets gesteld was. En Paul ging ook, de volgende week. Te Nice kwamen feesten, van Carnaval.... Pauline was nog altijd even frivole; haar gezegden écoeureerden de tantes. Het was hun een troost, dat Claartje er niet naar taalde om mede te gaan. Och, die spottende manier, waarop Pauline gezegd had,
| |
| |
dat sommige jonge meisjes tegenwoordig veel te verstandig waren voor Nice; en die trieste blik van verstandhouding, waarmee Hugo daarbij zijn dochter aanzag....
Nu freule Constance, huiverig en met hevige hoofdpijn thuisgekomen, al twee dagen haar kamers hield, was het Claartje nooit te veel haar gezelschap te houden. Telkens kwam zij uit zichzelve, allerliefst lachend, bij tante binnen. Ook dezen ochtend zat ze op haar vaste plaatsje aan het voeteneind der chaise longue, waar Mijntje de freule uit de slaapkamer had heengeleid. De freule wachtte nu den dokter; Hendrik was om hem gezonden, daar zij ontwaakt was, heesch en met keelpijn. Claartje's gezelschap was een heerlijke afleiding. Nu en dan een teugje nemend uit het glas melk met water, dat Claartje, heel lief, van beneden had meegebracht, luisterde tante Constance naar haar, terwijl zij, met haar mooie stem, - in stad nam zij geregeld zangles - voorlas uit het boek van Atwater Mason, dat juffrouw Kuyper heeft vertaald: De Lelie van ons Vorstenhuis. Het boek was heel intéressant. Over de vrouw van onzen Zwijger, Charlotte van Bourbon, een van de edelste vorstinnen uit het Huis van Oranje. Die geschiedenis te Meaux, de verraderlijke ontmoeting van Valeria met Norbert, werd werkelijk op boeiende wijze verteld.... Het was kras, dat dokter Stork nu wéér laat kwam. Zijn weg naar het dorp ging langs Beuk-en-Beek. Waarom was hij er nog al niet? Waarschijnlijk liep die man met zijn honden; de zieken nam hij en bagatelle. Of hij zorgde weer éérst voor zijn armenpraktijk. De menschen op Het Veld gingen bij hem vóór! Slinkers was een andere dokter geweest. Stork zou hier niet kunnen blijven, hij deed waarlijk te nonchalant. Misschien was dan Herman Wedelaar klaar, dan zou
| |
| |
die hem kunnen vervangen - een voldoening zou dat zijn voor zijn goeden vader; - als de liberalen in den raad maar niet weer de parti pris waren....
‘Doodt den verrader! Scheurt den tijger in stukken! A bas le Cardinal!’ las Claartje, met iets veranderde stem, doch zij brak af, om aan tante te zeggen, dat dit het begin was van een nieuw hoofdstuk, ‘Zons-opgang onderweg’ getiteld.
- Ik vergat die titel; lachte zij lief. Aardig, zooals Claartje er in was! Nu las zij weer, rustig opgewekt: ‘Dwars door een waanzinnige, woedende menigte’.... Doch meteen werd de kalmte om hen beiden verstoord door het opengaan van de deur. Het was tante Clara. Zij was er na het ontbijt al geweest. Zij wist, dat Claartje hier zat en voorlas. Zelve had zij haar bezigheidjes beneden. Wat bewoog haar nu te komen....
Claartje had dadelijk opgehouden met lezen en zag de binnengekomene lief glimlachend aan.
- Ik stoor, bekende freule Clara. Zusje, leest men je niet heerlijk voor? Ik ben toch blij dat de dokter komt. Het is zoo guur. Hier is het lekker.... Kind, richtte zij zich tot haar nichtje; vindt je het heel erg als ik je vraag.... Heb je misschien iets te doen in je kamer? Mijntje zou je kunnen helpen. Ik zou gaarne even met Tante spreken....
- ....Wat is er? vroeg Constance verschrikt, zoodra Claartje de kamer had verlaten.
- Ja, wel iets droevigs, maar houd je bedaard! Het betreft een van de bojen van Aleid. Zij heeft mij niets ervan laten weten. Maar nu komt Hendrik uit het dorp met een vreemde, treurige boodschap. Dina, dat meisje bij Aleid, zou zich hebben misdragen, zij zou er opeens weg moeten....
En de freule vertelde nader, wat de koetsier, eerst in de keuken en daarna, op raad van Mijntje, aan
| |
| |
zijn meesteres had overgebracht, als hem door meer dan één in het dorp verzekerd. Haar zuster vond het een ongeloofelijk praatje, doch Clara verzekerde, dat Hendrik pertinent geweest was: ‘het heele dorp sprak er schande van.’
- Afschuwelijk voor de lieve Aleid, klaagde nu freule Constance, en zij was het eens met hare zuster, dat die, dezen zelfden middag nog, een vizietje in de pastòrie moest brengen - natuurlijk, in deze pénible omstandigheid, zonder Claartje, hoewel het meisje haar opwachting bij Aleid nog had te maken.
Terwijl de zusters beraadslaagden, kwam Jan, de huisknecht, den dokter aandienen.
- Eindelijk! zei Constance op vinnigen toon.
Doch het bezoek was aanvankelijk aangenaam. Stork toonde dezen keer nu eens werkelijk eenige belangstelling. Hij erkende, dat men met de keel voorzichtig moest zijn. Mijntje moest een eetlepel van beneden brengen voor zijn onderzoek. Onderwijl vertelde hij, van zevenen tot bij tienen aan een kraambed te hebben gezeten, wat zijn late komst verklaarde. Hij schreef niets voor, hij deed het zelden; wat emser was uitstekend en de freule moest de kamer maar houden.
- Nu, vindt u goed: tot overmorgen?
- Dokter, begon thans freule Constance, onder den invloed eener prettiger stemming toegevend aan haar nieuwsgierigheid. Weet ù iets van dat dienstmeisje in de pâstòrie?
Na den avond met Herman's ouders had Stork zich voorgenomen, alle dorpsgesprekken over Dina af te snijden. Hij antwoordde korzelig, wel te begrijpen, wat de freule waarschijnlijk bedoelde.
- Dus is het zoo?.... We weten het alleen nog van de koetsier.
| |
| |
- Ja, Freule, het is helaas zoo.
- Hoe naar voor uw neef en nicht, dokter! Dat dat meisje zich zoo kon misdragen!
- Het is zeker heel droevig, Freule. Maar als u alle omstandigheden kent
Wat wilde die onaangename man daar nu weer mee zeggen? Men kon met hem nooit in harmonie blijven. Moest de misstap soms goedgepraat worden?
- Ik vrees dat zonde zonde blijft, dokter.
- Ik bedoelde alleen, Freule, dat men bij de veroordeeling van een verleid meisje, weten moet, wie er met haar heeft gezondigd - als ik uw woord mag overnemen.... Dus, tot overmorgen, nietwaar?
En met een glimlach, dien freule Constance alleronaangenaamst vond, verliet de dokter de kamer. Freule Clara was hem voorgegaan en hield hem staande in de vestibule, om over hare zuster te spreken. Juist kwam Claartje door de tuindeur het huis in.
- Dag, dokter. Prettig dat ik u tref. Mag ik nu deze keer uw honden zien? U weet, uw belofte verleden jaar?....
Dat eenvoudige, gezonde meisje, met haar niet mooi, maar regelmatig en prettig gezicht en haar natuurlijke distinctie, was wel een héél veel ‘jonger geslacht,’ tusschen haar spoken van oud-tantes in! Blijken van belangstelling in zijn legendarisch geworden kennel placht Stork kribbig af te wijzen; wezens als Emmy Hovink hadden hem daar te lang mee vervolgd; doch dit aardige freuletje wilde hij gaarne ter wille zijn, en aan de mededeeling, dat zij, op elk uur van den dag, òf zijn tuinknecht òf de huishoudster kon treffen, die haar bij de honden zouden brengen, verbond hij het voorstel haar zelf te ontvangen, indien zij kon komen wanneer hij thuis was. De regeling bleek zoo gemakkelijk niet. De dokter was thuis op zóó lastige uren....
| |
| |
- Komt u, wanneer u wilt, freule. De kolonie zal u op ieder uur verwelkomen.
- De kolonie?
- Zoo betitelt het dorp mijn beestjes.
- O!....
En lachend gaf freule Claartje ongedwongen den dokter de hand. Het gezicht der tante was strak gebleven. - Die zal toch niet bang zijn? spotten Stork's gedachten. Met eenige deernis dacht hij, in zijn vrijheidlievendheid, aan het vergulde-kooitjes-bestaan van zoo'n, toch ‘mondig,’ deftig meisje.
|
|