denk aan het: Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Hebt medelij met de gevallene, Neeltje.
Wedelaar voelde iets als een ontspanning, bijna was het een zwakke verlichting, toen hij na deze woorden opstond. Hij stak de hand naar Neeltje uit. De meid wreef de hare gauw droog aan haar schort. Verwezen voelde zij Domenee's hand.
Aleida vond de regeling goed. Het zou voor haar wel vermoeiend geweest zijn, bij de kinderen te slapen. Zij belde Dina en zei 't haar kortaf.
- En maak dan wat voort, dan kun je nu dadelijk even naar huis gaan, want je weet, ik mòet met je moeder spreken.
Dit verlangen, met Dina's moeder te spreken, had zij haar al vóór het eten gezegd. Aleida was, na de katechisatie, onder Wedelaar's weinig beleidvolle, onvoorbereide mededeeling zeer rood geworden. Plotseling was zij opgestaan en had zich een glas water geschonken. Diep ontroerd had hij haar hand op zijn schouder gevoeld, terwijl zij, achter hem staande het glas ledigde.
- Arme goeie man, had zij gefluisterd en hem op het voorhoofd gekust.
Daarop was haar houding veranderd; rumoerig liep zij, om de tafel, naar haar stoel en schel was haar stem, terwijl zij haar teleurstelling over Dina uitte. Zoo'n meid, die zij zoozeer in alles vertrouwd had!
Driftig had zij om Dina gebeld en niets anders gezegd, dan dat zij, na de ontzettende dingen, nu pas gehoord, haar natuurlijk in huis niet kon houden, doch vóór alles met hare moeder moest spreken.
Om deze te halen, ging de meid nu. Neeltje had er haar uitgaansavond voor verzet.
Wedelaar trok zich terug in zijn kamer. Vóór den