Ja, Maandag had er ook al over zitten prakkezeeren. 't Beste was, dat hij nog eens ging met een man van de dienstverrichting. Geertje wilde zelve gaan, maar hij wond zich op, verbood het. Zij moest hem een briefje meegeven, als bewijs dat hij recht op het goed had. Kon die dienstverrichtingsman het dan niet alleen doen? Nu, Maandag zou dan op de hoek van de straat, aan de Schie blijven staan.
- En uw werk?
- Au, me werk, da' kom terecht.
Hij gaf haar papier op zijn schrijftafeltje. Zij wist haast niet hoe zich er te houden om te schrijven, zijn stoel was zóó ongemakkelijk, maar zij bedacht, wat deze schrijfplaats was voor hem en ze móest zeggen: - Wat zit u hier prettig!
Toen dacht ze even na en schreef vlot:
‘Oom! Na het gebeurde kan ik niet bij U terugkomen. Ik verzoek u vriendelijk mijn goed en de koffer aan brenger dezes mede te geven. Ik zal ook aan Groo'va schrijven. De groete van
Geertje.
Toen 't briefje af was, liep zij naar de achterkamer. Zij meende Meneer daar bezig te hooren. Warempel, haalde de bedjes van de kinders af.
- Hè, da's nou nie' mooi van u. As ik dat nog niet kan doen....
- O, d'er blaift genoch te werke. 't Briefie al af?
Na de lezing maakte hij haar een compliment, dat ze het zoo schielijk had klaar gekregen, Een geluksgevoel, een gewaarwording van sympathie, van thuis zijn, doorwarmde haar. Zij wist, hoe vlug en goed hij schreef. Uit die domheid van Oom's huis uit....
Zij maakte zich over niets bezorgd. Opgewekt bracht zij de achterkamer verder aan kant, deed Maandag's bedstee in de