| |
| |
| |
III.
- Och jonge, wat heb ie nou?
Radeloos keek Geertje hem aan. Omdat er zoo vroeg nog geen versch brood was! Zou ze dan Sefie uitsturen? Maar dat wou-d-ie ook al niet. Jezes, mit die baggerboel buiten: alles was wat in de late. En dat hij niet goed had geslapen! Zij had net zoo min lekker geslapen. Heusch, ze voelde zich ziek als 'en hond.
- Zeur niet! Was dan in bed gebleve.
- Ik?.... En wie had voor alles gezorgd? Zeker je vrouw! Die is altoos zoo vroeg! Vooral nou, na twee avonden uit!
- O jee, bei je jeloers?
- Hè, wa's dat toch onplezierig, as jij 's morge's slecht geluimd ben. 't Kon net zoo gezellig weze. 'En kort oogeblikkie same. Da'lek mot ik na de kinders.... Zeg, wat heb ie tége me? Je ben de laatste dage zoo raar. Is dat nou om die ruzie mit Oom?
- Wat ken mijn jou oom verdomme. As-t-ie nog us komt opspele op me ketoor, laat ik um de winkel uittrappe.
Hoonend was Jan uitgevallen. Toen, beangst door Geertje's tranen, opeens gemoedelijk van toon:
- Zeg, hou j'in, denk om Sefie.
Geertje zuchtte. Ze voelde: 't was mis. Jan was plotseling veranderd. Nadat Oom Maandag was komen razen. Toen was 't dadelijk begonnen. Net of zij daar wat aan doen kon, of Oom d'er ook maar zóóveel kon schelen!
En ze voelde zich toch al ellendig. Zondag had ze kou
| |
| |
gevat, met dat lange verschoonen, boven. Hè, die sneeuw, nu 't was gaan dooien, al de smeerboel in deuren en ramen, boven was het huis zoo oud, 't was of de vocht door de muren heensijpelde, en dan hier de tochtige platdeur.... net of je zelf in het nat hadt geloopen. Koud! of ze geen bloed in d'er lijf had en aldoor die schele hoofdpijn en van nacht zoo misselek.... Kijk Jan zitten kieskauwen. Zelf had ze maar effe naar de bakker moeten loopen, omdat Juffrouw Sefie het verdijde.... Got, stond-ie nou al op!....
- Wee je eerst nog niet un kòpje?.... Toe.... blijf nog effetjes....
En zij drong zich tegen hem aan, de hand aan zijn stoel, dat hij weer zou gaan zitten.
- Wou je zoo graag dat ze-n-et wiste? Nou m'ar ik niet, hoor!
Hij beet het haar toe, nauw hoorbaar, heesch.
Geertje had zijn stoel gegrepen, beide haar handen omklemden de leuning; zoo blééf z'overeind, schoon de grond om haar zonk.
Nu was hij al niet meer bij haar; de kamer was leeg en de deur stond open - zij hoorde Sefie met het keukengoed kletsen.
God, wat was dit!.... Had zij Hem verlóren?! Eens had zij gedroomd dat hij plots haar begaf. 't Kon toch niet in werk'lijkheid!?....
Nee. Och, nee, nee, ze was gek. Van overspanning en akeligheid. Laatst had hij haar 's morgens ook ruw behandeld, toen ze haar armen om zijn hals sloeg: - Pàs toch op! Denk an Sefie. - 's Morgens was hij altoos bang. 's Avonds niet. Nou ja, 's avonds alleen maar, als ze.... en dan was Sefie naar bed. Trouwens, hij vroeg het de laatste tijd zelden. Hij werd veel voorzichtiger. En de schrik zat er in van Dinsdag.
Dàt was et! Dáár zei-d-ie et om! Got, zoo'n eend as ze weer geweest was! Dáárom was-ie boos op haar. Dat van Oom, dat wist-ie wel, daar had ze toch heusch geen schuld an. Dat hij tóen boos had gekeken.... Och, hij keek zoo
| |
| |
dikwijls boos. Geen wonder ook, als je zooveel an je hoofd heb'. Nee maar Dinsdag, zij met 'er vrage: - ‘As de Juffrouw et es merkte, denk je dat ze boos zou weze?'' en met er prate van 'en kind.... Jan had eerst d'er angekeke, of-t-ie bang wier' dat ze gek was. En nou mokte-n-ie d'ar nog om.
Go', d'ar sloeg 't al hallef acht. Gauw naar bove naar de kinders....
Halfweg de trap bleef ze staan. 't Was of ze dadelijk zou' spugen. Dom, dat ze vergeten had wat te eten! 't Werd wel laat, maar 't moest toch even....
Sofie kwam uit de keuken geloopen: of zij wel wist, dat het half acht was. O die ellendeling.... Gauw wat gesneden, eene hap, de rest zoo mee.... Hè, die kilte van 's och'ends in donker! En et mensch lag lekker te slapen. Je hoorde d'er snorken, op de trap. Net 'en varke.... Och die hoofdpijn! Als ze maar eens warm kon worde....
't Kamertje stonk van kille bedomptheid Geertje's eerste beweging was naar het venster om het gordijn weg te trekken. Maar ze bedacht zich - die grijzelige schemer! Net als gist'ren weer de kaars aan, bij 't nachtlichtje kon ze niet zien met wasschen. Als et mensch wat dorst zeggen!....
Truusje's oogen lachten haar tegen, stralend in de schijn der kaars.
- Ben je wakker?
't Kind zei niets, sloeg de armpjes uit, met een hunkerend opbuigen van het lijfje. Dat doet ze niet, als d'er moeder komt, dacht Geertje. 't Stemde haar meer oproerig dan blij: - wat? zij hier weg? wie wàs hier de moeder, wie Jan zijn vrouw, op wie dreef het huishouden? Toch niet op dat mensch dat daar ronkte, met open deur, ongesjeneerd als een varken, terwijl het heele gezin op de been was? Omdat ze gisteren naar de kemedie geweest was! Mooie manieren, de Juffrouw gaat uit, jawel, de Juffrouw mot naar de kemedie, mit Meneer, twee avonde-n-uit, eerst op pertij, en dan naar de kemedie.
| |
| |
En de volgende morge sláápt z-n-uit! En dan Geertje maar alles doen....
- Toe jonge, haas' je wat! Maak dan toch voort!
Zij zag dat Truusje verwonderd haar aankeek. Ja, ze was boos, kon d'er niks an doen.... Hè, die kille, klamme kou, waardoor ze telkens van die inwendige rillingen had!..., Als de kinderen maar niet zoo treuzelden!....
- Wie an maakt, krijgt 'en pepermuntje!....
't Zakje lag in haar nachttafellaadje, tusschen veters en lint en een dot watten. Om het daar tusschen uit te nemen, moest ze haar bijbeltje verschuiven. In hoe lang had ze er niet in gelezen?.... Ze hield even haar hand er op, doch liet het liggen, wat zou ze nú?
- Toe, Geer, wat is-t-er?
Truus had gezien: Geertje's oogen lagen vol tranen!
- Niks, kind, 'k voel me-n-'en beetje raar.
't Mocht niet. Ze moest zich beheerschen, ze móest het. Nu niet nadenken.... ‘Al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten eenenmale verachten’.... Hoe kwam d'er dat nou in de gedachte! Uit het Hooglied!.... Die bruidsnacht thuis.... Go', 'en traan in Koos z'en nek!.... Gelukkig, de jongen merkte 't niet. Liet ze toch ophou'en, nou, met huilen.... 't Gaf toch niks.... Het wàs zoo erg niet. Jan was bang. Had-ie geen gelijk? Zij metter malle gedachten van 't mensch. Mos' je d'er net zóó een hebben. Gunde-n-'en ander nog niet dàt. Nee, ze moesten blijven huichelen. Was ze zwanger, dan moest ze weg.
Borstelend het haar van Truusje, voelde ze zich als vervloeien in weemoed. Zij hier weg! Niet meer hier in dit kamertje. Zoo aak'lig als 't was, zoo laag en zoo somber, toch had zij het lief. Zij niet meer slapen bij Truus. Niet meer redderen in huis, niet meer alles, alles doen, hier. Niet meer, in niets meer, zorgen voor hem....
Met heftig gebaar schoof zij open 't gordijn. Koos schrikte, zoo heftig deed ze 't.
| |
| |
- Ja, 't is dag.
't Wàs, mistgrauwe, dag. Wasem deinde over de daken, langs de gore pap van sneeuw, die slijmig klefferde tegen de pannen; mistvlagen waarden, sloegen wentelend neer; overal leekte en droop kil vocht, onder die hemel van aschgrijze zakken, eind'looze zakken die dreigden te barsten.
Met hekel aan alles keek Geertje naar buiten. Hè! wat'en weer, wat 'en stad, wat 'en leven. Waarom was ze hier heen gekomen? Anders schonk ze nu thee voor Groo'va, luisterde zij daar hij las uit de Bijbel, in een lekker-warme kamer, och!.... ze kon....
Zij liep snel uit de kamer.
Even naar de zolder maar. Even alleen zijn. Uithuilen. Och! wat was ze rampzalig! Hòe ver was het met 'er gekomme!.... Hè? - En Jan? - M'en Got, wat had ze! Ongelukkig? Zij bij hem?.... Alleen moest ze oppassen. Jan had gelijk. Ja, zij was niet voorzichtig. Als iemand het merkte, was het uit. Jan, toch zoo slim! Nog nooit gebeurd, in al de tijd die Geertje hier was, dat hij twee avonden achtereen was uitgegaan met zijn vrouw. Natuurlijk gedaan om het mensch te vangen, vóór dat ze iets vermoedde. O, zoo'n slimmert! - Zij óók slim zijn. Noodig. En hij vond het prettig. Hij had zoo'n eerbied voor klevvere menschen, altijd sprak-ie van klevver, klevver.... 't mòest zoo iets wezen als drommels leep.... Geertje zou ook klevver wezen. Dat Bijbelwoord, waar zij straks aan gedacht had - misschien had Gòd het 'er in de gedachte gegeven. Want zij moest vol zijn van liefde. Zooals ze in haar Bruidsnacht beloofd had. 't Was anders geloopen: dàt was gebeurd.... Maar nu moest zij niet méér begeeren. Een kindje zou zij nimmer hebben...
Toen zij terug kwam bij de kinderen, zaten die, tegen haar bed aan, te wachten. Blijkbaar had zij hen verschrikt. Anders waren zij wel gaan spelen. Zij stotterde een jokkentje van nat goed, dat boven hing te drogen, waar zij vergeten had naar te kijken.
| |
| |
Het was Zaterdag. Geertje hielp bij de winkel-schoonmaak.
Ze had een gevoel, of ze nu zou sterven. Soms wist ze heelemaal niet wat ze deed. Dan ontwaakte ze plòts, en dan werd ze zóó angstig. Het beste was, als ze gedachteloos voortging. Met Reinders, de nieuwe winkeljongen, deed ze de kasten. Bos sorteerde prentenboeken, en kreeg telkens ruzie met de moeder van Sefie, die dweilen wou, waar hij moest wezen. Meneer was achter in 't pakhuis bezig.
Plotseling sjorde de kratoldeur en Meneer riep:
- Geertje, kom es!
Zij schrikte. God, wat was er nu weer! Straks had hij Sefie uitgescholden: hij was in zoo'n slechte luim door de herrie met die smous, die 't weekblad nu weer niet anders wou drukken, dan met aandeel in de winst.... Geertje sleepte zich naar achter.
Maar hij keek weer vriendelijk.
- Help es effe....
Een kist met mooi briefpapier. Meermalen had zij meegesorteerd. Toch was ze verheugd, dat hij haar had geroepen. Dikwijls deed hij het met Reinders. Zij was ook eer bij de schoonmaak noodig. Zij hoopte, dat hij iets had te vragen.
Hij zei alleen:
- Je ziet nog bleek, zeg.
- Ja, ik voel m' ook niet lekker.
Verder werkten zij zwijgend voort. Een paar maal raakten hunne handen elkander, bij 't overgeven van het papier. Hij lett'er niet op. Ging rustig door.
Toen dorst zij fluisterend vragen, of hij soms al eens rondgehoord had.
- Rondgehoord? Waarvoor?
Ze had een vermoeden, dat hij begreep, doch er plezier in vond, dat zij het zeide.
- Nou je weet wel, voor dat middel.
- O!....
| |
| |
Weer reikte hij haar een vel over. En, zich bukkende over de kist:
- As et m'ar niet te laat is.
Geertje kreeg opeens een gevoel, of ze een mond had met holte er in, met niets dan tanden en scherpe kaken; of 'er oogen loszaten in de kassen; of er iets uit haar hoofd was genomen.
Moeizaam stootte ze: - Hoe zoo? uit.
- Nou ja.... Je begrijpt me wel.
- We kunne-n-et toch licht perbeere.
- Zeker.... Wacht, ik weet 'en adres.
Uit zijn portefeuille nam hij het uitknipsel van een advertentie.
- Ga daar ven avent es heen.
- Ik?
- Zeg an me vrouw dat je-n-erge's heen mot.
- Laa'st zei je, da' jij ie's mee zou brenge.
- Och nee, da' geeft allemaal niks. Jij mot et doen. En die juffrouw die help' je.... Gaan we morregenavent nog uit?
Nog nooit had hij dat gevraagd op die toon.
Geertje zag hem even aan. Ze voelde zich slap, of ze zou bezwijken. Misselijk ook. Ze was zeker zwanger. Even dacht ze: kon ik maar doodgaan.
Toen keek ze hem weer aan, en zei:
- As je wil.
Blij was ze, dat nu juist Sefie kwam, brengend koffie voor hen beiden. Kéék de slet weer vreemd en spottend? 't Kon 'er niet schelen wat die mocht denken. Als ze nu maar morgen uit kon! Bijna veertien dagen al was Jan niet mèt haar geweest. Zou hij.... zòu hij genoeg van 'er hebben? 't Móest morg'avond, ze mòcht niet ziek zijn. Zóó als hij dat nu gezegd had, of het hem heelemaal niets meer kon schelen.... Och, wel nee, ze was mal met 'er angsten! Jan, nou ja, hij braniede graag! En als dat hem nou plezier dee', dat het leek, als gingen ze enkel om háár.... Waarom had hij haar nu hier geroepen, als het niet was, om haar zoo iets te vragen! Malligheid, bang zijn.
| |
| |
De koffie werkte. Ze was niet zoo koud meer, maar plots kreeg ze buikpijn.
Ze zei nog:
- Dus mor'ge?.... Dan ga-n-ik venavent.
En toen knikte hij.... ja, heusch! tevreden.
Het was laat, toen ze 's avonds gaan kon. Zaterdagavond, het viel zóó lastig! 't Mensch had als een spin gekeken.
Zij had maar weer wat barnsteen genomen. Dat was verwarmend en kalmeerde. Groo'moe nam het ook zoo dikwijls. 's Middags was ze het gauw wezen halen. Toen, op een lepeltje suiker; en nou.
Jan had haar gezegd, hoe ze gaan moest. Met de tram tot haast buiten de stad. Dan 'en singel en daar de eerste dwarsstraat. Ze vond de straat, maar het huis niet gemak'lijk. Je kon de nummers d'er bijna niet lezen! Op het singel had ze voorzichtig geloopen, om geen natte voeten te krijgen. Hier baggerde ze telkens door slik. Juist toen ze méénde de cijfers te zien, trapte ze zoo hard in een plas, dat ze het water hoorde opspatten om d'er laars. Ze stampte een paar keer op het smalle randje hooger gelegde tichels vóór de deur; toen schelde ze.
Een vrouw, die zei dat ze wel wat laat kwam en dat er nog andere menschen wachtten, liet haar in een klein vertrek, door een hanglamp flauw verlicht, waar drie juffrouwen zwijgend zaten, elk in het midden van een wand op een stoel.
Geertje ging aan tafel zitten, zij voelde zich van drie kanten bekeken. Zij was zeer verlegen. Een van de juffrouwen was verkouden en scheen geen zakdoek bij zich te hebben. Haar doen maakte Geertje zóó zenuwachtig, dat zij eindelijk op dorst kijken en de juffrouw in 't gezicht zag. Goeje hemel, wat 'en schepsel, wat 'en innig gemeen gezicht!.... Nu keek Geertje ter sluiks ook eens naar de andere twee.... En opeens werd ze hevig beangst. Waar was ze hier, met wat voor deerns! Jan had haar vroeger gezegd: geen kinderen
| |
| |
krijgen, heel gemak'lijk, daar zijn allerlei middelen voor, mannemiddelen, vrouwemiddelen, iedere dokter kan je helpen, d'er zijn ook juffrouwen die het kunnen, die je leeren de middelen gebruiken.... en hij had een woord gezegd, een vreemd woord, Geertje wist niet meer.... Wàs ze nu bij zulk een juffrouw? - Ze hebben d'er voor gestedeerd, zei Jan nog.... Kwamen zulke sletten daar?.... Zou het dan iets heel gemeens zijn?.... En Jan had zóó anders verteld! De meeste getrouwde dames, zei-d-ie, pasten tegewoordig die middelen toe....
Geertje hàd opgezien tegen het bezoek. Ze had zoo gehoopt, dat Jàn iets zou hebben.... Toen ze hier kwam, was ze verlegen. Maar nu.... Als Jan zich eens vergist had!.... Aldoor dacht z'aan dat verhaaltje, dat Juffrouw Koenders d'er eens had gegeven, blaadje van de middernachtzending, over De Gevaren van een groote stad; daar werd verteld van stille huisjes, niemand wist wat d'erin voorviel, en het waren heel gemeene.... God! als 't hier een gemeen huis was! Dìe drie, nee, die deugden niet veel, en die vrouw die d'er opegedaan had....
Zóu ze opstaan? heel gauw weggaan? En als ze dan werd tegengehouden?.... Ze kònden zeggen: je bent hier eenmaal, je moet betálen, en dan, en dan....
Trappelend van ongeduld, gaf zij er zich rekenschap van, dat beide haar voeten in de laarzen kleefden, zóó nat waren ze. Meteen voelde ze kramp in de buik. Gotogot! En hier!.... Hoe doen nu? Straks had ze neergekeken op dat mensch, dat daar zoo zat te snotteren omdat ze geen zakdoek bij zich had.... Maar diëree was nog veel erger!....
De deur werd geopend en met een hoofdbeweging wenkte de vrouw de meid zonder zakdoek om mee te gaan. Geertje zag in het donkere gangetje, zàg dat ze vlak bij het voordeurtje zat.... Opspringen?.... Reeds was de kamerdeur toe. En ze zag één van de twee naar haar kijken. Zeker omdat ze niet rustig neer zat. Maar het duurde ook zóó lang! Daar
| |
| |
sloeg 'en klok.... Groote God, hàlf èlf. En de laatste tram moest ze hebben!....
- Half tien, zei schor, een van de vrouwen.
Gut, daar had ze zonder erg gespróken.... Mal gedaan. Zou ze méér hebben gezeid? Nee, nee, alleen: ‘half elf.’ Maar.... half tien was óók al laat toch.
Even geaarzeld.... Toen wàs zij op. Mompelde iets van: - ‘Ik kan niet meer wachten.’ Gàuw naar de kamerdeur, gàuw nu er uit.... Aan de voordeur stond de vrouw! - Met een andere vrouw te praten. Even deinsde Geertje, ontzet. Toen wóu ze. Kalm klonk: - Ik kàn niet wachte.... Ze zàg de vrouw aan, die norsch keek, minachtend; zweeg; voor d'er uitweek.... Ze was op straat.
Eerst op het singel kon ze denken.
Och maar - dan was het ook niet wat ze vreesde! Zelfs geen wóórd om haar tegen te houden!.... Och maar natuurlijk, Jan wist dat ook wel.... Hè! weer was ze laf geweest, aak'lig laf, net 'en klein kind....
Ze voelde zich rustig, toen z'in de tram zat. Maar ze was bang om het Jan te vertellen....
's Nachts droomde ze vreeselijk. Een man die haar vasthield, en vrouwen die lachten....
Terwijl ze de stof-afnam in de mooie kamer, kwam Jan het sigarenkistje vullen.
- Wel? vroeg hij zacht.
En zij dorst het niet zeggen. Ze was zóó bang, dat hij niet zou mee gaan....
- Venavent, zei ze, met een blik naar de deur, als vreesde zij, dat iemand haar zou hooren.
- Hier is 'en brief.
Jan haalde hem uit zijn zak.
- Niet van Groo'va toch? zei hij en lachte.
Nu zag ze pas: uit Amerika.
En dat Jan dat nu weer zien moest!
| |
| |
- 'k Zal 'em niet leze, zei ze.
Maar toen ze de brief doorscheuren wilde, bleek hij te dik.
- D'er zit 'en purtret in.
Groote God, zoo'n ellendige Willem!
- Toe, verbran' jij um.
- Ik dank je wel.
En zij hoorde Sefie in de gang.
Toen zij alleen was in de huiskamer, nam zij de brief snel uit de zak en bond er met wol een stuk steenkool om. Toen tripte ze het plat over; het was er glad, door dat vriezen na regen; ijlings tripte zij tot de rand, keek even om.... niemand? weg dan de brief.
Maar ze schrikte van de plomp.
God! als ze zelve zoo eens neerviel!
De oude Juffrouw, de feeks, hersteld, kwam ‘met het zonnetje’ middageten. Geertje trachtte vroolijk te wezen: kleine Truus toch had zóó'n pret!
Anders kon 'et haar niet veel meer schelen. 't Liep nu tòch mis, 't liep vast mis.... Sefie had haar straks weer zoo aangekeken. Ze wist het ook wel, ze zag er vreemd uit. Ze zou'en het nu wel niet meer gelóóven, dat ze ‘laa'st wat kou gevat had.’ Toch wàs dit zoo. Ja, ze wàs ziek. Maar ze moest, ze móest op de been zijn....
Zij had haar lange uitgaansavond en om vijf uur trok ze de deur dicht. Het was lastig, gevaarlijk loopen: die zóó natte straten, nu plots'ling bevroren; maar de lucht deed Geertje goed.
Tante was 's Woensdags jarig geweest; zij had toen enkel een briefkaart gestuurd, doch beloofd dat ze 's Zondags zou komen. Nu moest ze zeggen, dat ze gauw weg ging. Jan zou haar om acht uur wachten....
Zij viel in ruzie van Oom en Tante. Van festijnen was geen sprake. Op de schoorsteen lei'en twee Aanmaningen van de
| |
| |
belasting. Zij kwam maar dadelijk met haar present. Dat ze niks had weten te kiezen: of Tante zelf hier iets voor wou koopen. En ze reikte het muntje over. 't Was Jan zijn eerste gróóte kedo. Hij had haar zoo làng ‘ie's van goud’ beloofd. Maar zou zij dat kunnen dragen? Nu ze in de zware rouw was? En dan toch.... 't zou argwaan geven.... Ook wist Jan niet wat te kiezen.... Toen, opeens, had hij: - Hier! gezegd, en haar 't muntbiljet gegeven. 't Was lief van hem, erg goed van hem; toch, och nee.... wat moest zij met dat geld doen? Ze had nog zooveel geld van d'er loon. Daarom gaf ze dit nu aan Tante.
De gift brak de ruzie en maakte verlegen. Ze zag het wel: geld was hier welkom. Kalm zei ze, dat ze niet lang kon blijven. Tante noch Oom scheen het vreemd te vinden.
- Maar je drink' toch wel 'en kop koffie?
Ja, ze had tot half acht tijd. Zou zij even water opzetten?
In de keuken - wat een rommel! 't Stonk er. Hu, wat'en vieze boel! Daar lag wat vuile wasch in 'en hoek. IJlings stal Geertje een banddoek van Tante. Wrong die, koortsigsnel, haar zak in. Als Tante het merkte.... haar een zorg! Zou toch zeker niet denken: gestolen. En zij was gered, voor háár wasch.
Half-acht precies zei ze: - Nou moet ik gaan. Veel te vroeg was ze waar Jan haar zou wachten. Eindelijk kwam hij. Ze dròng zich aan hem. Hij wilde weer naar dat aak'lige huis toe. 't Kon haar niet schelen, nu. Als ze maar met hem was. Maar ze wou wel graag wat drinken. Vond hij het goed? Ze had lust in een grokje.
- La' we dan hìer effe gaan. Dáár mo'k driemaal meer betale.
Hij nam een cognacje.
- Toe, neem d'er nog een.
- Meid, wat hei je?
- Toe, neem d'er nog een! 'k Wou da' we-n-allebei vroolek ware.
| |
| |
En haar oogen lonkten.... Hij deed het.
Toen wist ze vast, dat hij nu van haar was. Dàt ze hem geluk zou geven. Ze sprak heel weinig. Ze zag hem aan. Plotseling rukte hij van zijn stoel op.
Naast hem trippelend, lenig, vlug, voelde zij zich kind, zóó blijde, want hij wàs toch nog van haar.
|
|