was, die avond dat Truusje ziek was geworden, toen zij, even beneden gekomen, hem gezien had op de drempel van de plat-deur, 't hoofd iets scheef om de rook van zijn sigaar; 't groote rossige mooie hoofd tegen de fijne lichtdonkerheid van de prachtige zomerhemel. Als die zondag met de halters, toen hij, lenig als een jongen, forsch die mooie bewegingen maakte, slank in 't blanke zondagslinnen. Zoo, maar mooier nog was hij geweest nu, en.... zij wist, ach, wist het niet alles meer - hoe zij gestreden en hem gesméékt had, hoe zij geschreid en verwoed zich verzet had.... 't was, of dàt lang was geleden, of nu alles nieuw geworden, toen, dat ééne oogenblik, van die hemelsche verzachting, die verblijding in zijn oogen, de boos-droeve, mooie oogen....
Moe was zij, rozig, 't was ook heel laat al, en die felle kou hier buiten; maar toch voelde ze zich licht nu, alles leek opeens gelukkig, zelfs de donkere steenen en huizen keken niet zoo raad'loos triest meer als wanneer z'er vroeger liepen....
- Zeg, pop, hier is 'en dnppie, nou ga jij met de tram mee tot de markt - ik ga loope.... Wees nou kalm, hoor! laat in go's naam toch niks merke!....
Zwijgend knikte ze lachend hem toe. Waarom was hij bang, de goeiert? - Even 'en kneep nog in z'en arm; toen stapte zij rustig en vast uit het donker; knikte tegen de conducteur, zocht een hoekje, sloot de oogen....
Nog was ze niet halverweg de trap, toen het krommekrates-lijfje van de Juffrouw van 't pertaai haar tegenwenkte.
- Maid, waar hai je tuch gesete?
Even had zij het bewustzijn: als alles is uitgekomen, zal 'k er geen oogenblik om liegen. Maar ze zei kalm:
- Hoe dan?
- Hoe den? um dat 'et sau laat is en je-n-Aum is hier gewees', je had gesaid da'j naar um toe gink.
- 'k Ben Mina Koenders tegegekomme.
- Au, dat hep ik al gesaid, maar hai wau d'er nie n'ar