Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 4
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 404]
| |
Reinsberg.
| |
[pagina 405]
| |
en straaten met plantsoen, waarvan er eene insgelijks door een hek geëindigd wordt; en aan de rechterhand stoot het tegen het Zeetje. De straat die naar Berlijn voert, en die achter de Buitenplaats heen loopt, heeft, daar zij ophoudt, eene afgebroken Poort. De huizen beduiden er weinig, en slechts een gedeelte van Reinsberg is gevloerd; doch de uitwerking van het geheele laat niet na aangenaam te zijn. De Kerk is meer die van een Dorp, dan van ééne Stad; ik vond ze des Zondags taamelijk vol. Voor de geen, die ter Communie naderen wilden, wierdt na de Leerreden een soort van biecht en absolutie voorgeleezen; doch van den Verjaardag des Monarchs wierdt in het nagebed geen melding altoos gemaakt. Eertijds is Reinsberg werkelijk een Dorp geweest, en het wordt ook heden meest alleen door landlieden bewoond, en door zulke, die in eenige betrekking tot 'sprinssen Hof staan. Evenwel heeft men er eene Fabricq van Fajance in opgericht. | |
[Kasteel van prins Hendrik van Pruissen, en omliggende gebouwen]Uit de Hoofdlaan koomt men van ter zijde aan het Kasteel, na dat men een groot modern gebouw voor de Edellieden desprinssen ter rechterzijde heeft laaten liggen, met twee uitsteekende vleugels, waarvan de eene zijn begunstigd Theäter is, hoe zeer het zich van binnen door niets onderscheidt. Van twee kanten wordt dit Kasteel binnen weinig beduidende Grachten ingeslooten; naar de achterzijde is het slechts door een Engelsch Parterre van het Zeetje verwijderd; van vooren | |
[pagina 406]
| |
heeft het de Stallingen tegen zich over. Zonder regelmaatig noch op eens gebouwd te zijn, doet het evenwel door zijne witte couleur, door eene Colonnade naar de rechterzijde, en door een paar ronde Torens, eene goede uitwerking; en het gezicht uit dit gebouw op het Meir, de Bosschen die het zelve omringen, en vlak aan de overzijde het opene en langsaam rijzende vak met den Obelisk, waarvan ik terstond zal spreeken, kan tot het getal der schoone en bevallige gerekend worden. Te vooren wierdt het door Frederik zelven, toen hij in zijne jeugd van Custrin terug kwam, bewoond; daarna wierdt het aanprins Hendrik voor deszelfs leven geschonken, die er eerst met zijne Gemaalin eenigen tijd op eene zeer luisterrijke wijze, en onder de aangenaamste verkeering tusschen de twee Echtgenooten, vertoefde; doch sedert de onëenigheid, welke tusschen hen beiden ontstaan is, en waarvan de oorzaak zelfs voor lieden, die zich het best onderricht houden, tot nu toe een geheim is gebleeven, heeft hij er steeds alleen met zijne Hofhouding, en met een' drom van Franschen van allerlei Classen, doorgebracht, welker omgang en zeden hij boven die van andere Europaeïsche Natiën verkoos; doch die niet altijd bij de Talenten, welke zich van zijne gunst hadden weeten meester te maaken, ook die discretie voegden, die men niet alleen aan een' Vorst, maar zelfs aan ieder bij wien men de gastvrijheid geniet, verschuldigd | |
[pagina 407]
| |
is, en zonder welke men, met hoe veel schitterende hoedanigheden ook toegerust, toch steeds ondraagchelijk blijft. Elk ander evenwel, die hier zijn Hof aanprins Hendrik kwam maaken, wierdt er met de hem eigen beleefdheid ontvangen. Aan de genoegen van zijn' Schouwburg gaf hij zich met onbepaalden geestdrift over, en bestuurde hier tot de geringste kleinigheden. Zijne Troup kostte hem een 30,000 Rijksdalers in 't jaar, niet tegenstaande een gedeelte zijner laagere Hofhouding tot de Speeleren of het Orchester behoorde. Dat de aanzienlijkste Acteurs en Actrices, welke alle Franschen waren, geduurigen toegang tot zijn Hof hadden, en niet van eene nadere verkeering met hem uitgeslooten waren, zal men uit het zoo even gezegde ligtelijk opmaaken. Alles saamgenomen kostte Reinsberg, en zijne geheele Hofhouding en verteering aldaar, hem 130,000 Rijksdalers. Het Stedeken wordt anders door geen uitgestrekte Landerijën, die hem toebehooren, omringd: doch zijne inkomsten worden over 't geheel op 150,000 Rijksdalers geschat. Eene kleine Wacht van een dozijn Housaren, die hem ter eere hier Garnisoen hield, deed slechts Theäter-diensten, en men zag hen anderssins niet dan zeer zeldsaam. De merkwaardigheden van het inwendige van dit Slot zijn zeer gering; het heeft slechts eenige nette Vertrekken, doch die gedeeltelijk nog ouwerwetsch zijn, en welker muuren met geen enkele fraaije | |
[pagina 408]
| |
Schilderij, hoewel met eenige Portraitten en Tekeningen, behangen zijn. De Bibliotheek staat in een goed Apartement, en is van Fransche Werken, doch ook alleen van deeze, wel voorzien. Men bespeurt, dat er het nieuwste dat uitkoomt, wordt bijgekocht. Een hoope Kaarten, Prentwerken en dergelijke, lagen, als in gebruik zijnde, op tafelen verspreid. De eenigste maatige Zaal is die, waar in Concert gegeeven wordt. | |
[Beschrijving van den tuin endeszelfs vercieringen: inzonderheid den obelisk]Om in den van alle kanten geöpenden Tuin te komen, gaat men het Kasteel, 't zij van vooren, 't zij van achteren, voorbij, en vindt een paar houten Bruggen, die er onmiddelijk invoeren. Vlak over den vleugel van het huis, die naar den Tuin gekeerd is, loopt midden door denzelven een pad tusschen Oranjeboomen heen, en vervolgens een voortgezette Laan, welke tot de groote oprij van de Berlijnsche Landstraat verstrekt, en aan 't eind ter rechter en slinkerhand vier Colommen bij elkaâr vertoont, die in het vierkant geplaatst zijn. In dit gedeelte van den aanleg ontmoet men een gewoon Theäter, door boomen en heggen geformeerd, eene kooi met Inkhoorns, een Japansch huisje, en over 't algemeen zeer belommerde en inneemende partijën, met eene talrijke hoeveelheid bloemen, en hier en daar eenige tuinvercierselen, doch niet van het grootste belang. Uit deeze streek zich langs den buitenkant rechts af begeevende, koomt men weldra aan het Tuinmanshuis, | |
[pagina 409]
| |
't welk kassen in de buurt heeft, met vreemde Planten aangevuld; en vlak hier bij een' hoogen Eikenboom van een' dubbelen stam, die, niet tegenstaande hij sedert veele jaaren gestorven is, door denprins evenwel kort te vooren van onderen met een' zwaaren dobbelsteen van muurwerk, en van boven met een' ijzeren ring, tegen het omvallen beveiligd was geworden. Vlak tegen over deeze plek, doch buiten de Plaats, vertoont zich op eene hoogte een woest gebouw van hout tusschen boomen, 't geen men das verwünschte Haus noemt, en een Hexenslot of iets dergelijks verbeelden moet. Een Wildeman zit er, zo ik mij niet bedriege, boven op: doch het geheele is geen gelukkige vinding, en de nagebootste Ruïne schijnt er welhaast in eene daadelijke te zullen veränderen, 't geen buiten dien 't geval van meer voorwerpen van kunst op deeze Plaats is. Op een' grooteren afstand heeft men ook, alleen om tot een gezichtspunt der Hoofdlaan te verstrekken, een' steenen ronden Toren gebouwd, die 9000 Rijksdalers moet gekost hebben. Meer binnenwaards loopt van het Slot langs de Zee een allerliefste wandeling, zeer belommerd, en met eene groote afwisseling van gezichten. Men gaat voorbij eene Grotte, en een soort van Kasteel, 't welk bijna de gedaante van een' molen heeft zonder wieken, doch de plaats derzelve wordt door een schilderhuisje bekleed. Alles is van mosch vervaardigd, en inwendig ziet men twee Vertrekjes boven el- | |
[pagina 410]
| |
kander, die over 't water uitsteeken. Op eene Japansche Brug volgt nog een huisje naar de zelfde zijde gekeerd, tot dat men eindelijk den voet van dien Obelisk-berg nadert, van welken ik reeds zoo even gesproken heb, en op welken ik terstond terug zal keeren. Men zet de wandeling daarna slechts langs een enkel pad, dat door het Meir bespoeld wordt, voort; eerst laat men eene geschilderde Ruïne ter zijde liggen, dergelijken er niet ver van hier zich nog een zeer middelmaatige opzettelijk gebouwde bevindt; dan koomt men aan den Moestuin, met de wooning eenes anderen Hoveniers, wien de taak der groenten en vruchten is opgedraagen: tot dat men eindelijk uit alle de meer kunstig aangelegde partijën van Reinsberg zich in een wild Bosch gevoerd ziet. Meer achterwaards heeft een quart cirkel, waarvan het pad langs de Binnenzee den boog uitmaakt, en die zich om hoog naar den buitenweg versmalt, een' rijzenden grond, gedeeltelijk beplant, en met zeer veel smaak en oordeel aangelegd: 't geen in der daad niet moeijelijk was, daar de Natuur van haare zijde zoo veel gedaan, en zulke hooge stammen van allerlei soort, inzonderheid Beuken en Linden, heeft doen wassen. Op eene verhevenheid in 't midden staat een weinig beduidende Rotonde, met een Altaar er onder; het is alleenlijk door een Vers merkwaardig, 't welk de overleeden Hertogin Douairiere van Brunswijk ter eere van haaren Broeder Hendrik dichtte. Deeze Rotonde strekt van veele zijden tot een gezichtspunt. Om laag | |
[pagina 411]
| |
ontdekt men ook ergens in 't midden eener ronde vlakte een groot gebouw, doch 't welk insgelijks niet meer dan genoemd behoeft te worden. Wat verder op vertoont zich een halfronde, van vooren opene Tempel, met eene Godheid diep in den zelven liggende voorgesteld: alles, naar het voorbeeld der geenen, die ons van de Oudheid overgebleeven zijn, half geruïneerd; van vooren vloeit het water van eene Beek en een Vijvertje; en van ter zijde ziet men om hoog een ander Salon, met vier Colommen en een Fronton. Dit hoogere gedeelte van Reinsberg is nog niet lang geleeden aan de Plaats eerst aangetrokken, en heeft een' zandigen grond en meest Berken- of Dennen-Laanen. Langs het zelve trekt zich een landsweg, die de breede Allée achter den Obeliskberg doorkruist, en ter zijde nog twee andere schuinse en vrij breede Laanen oplevert; de eene is met zwarte potten, alle van dezelfde gedaante, vercierd, en koomt uit op een soort van halven Pyramide van steen, doch uitwendig geheel met houten pannen belegd, over vensteren en al. Deprins plagt hier te vooren somtijds in een paar Vertrekken te soupeeren, doch thans is het verlaaten; een trap voerde om hoog naar de Platte-form deezer getronqueerde Pyramide; doch, daar men niets in 't rond bespeurt, dan rijzend geboomte, kan men er ook geen gezicht, dat de moeite van 't klimmen beloont, genieten; digt hier bij treft men een ronddraaijend Caroussel met vier leuningstoelen aan. De Laan welke op de | |
[pagina 412]
| |
nu beschreevene antwoordt, is even breed, en heeft, in plaats van potten, aan beide zijden Bustes van gebakkene roode aarde, doch zij keeren telkens terug, en beduiden weinig. De Laan eindigt met een' Tempel der Vriendschap, die inwendig een groot Salon met een paar kleine Vertrekjes oplevert. Als een stuk van Bouwkunde, of smaak in het decoreeren, zal niemand er ligtelijk de verdiensten buitengewoon van vinden: doch op de Façade, en van binnen, leest men hier en daar eenige niet onäangenaame dichtregels op de Godheid aan welke 't Gebouw is toegewijdGa naar voetnoot(a). Van achteren valt uit dien Tempel het oog op een ander Zeetje, en tusschen beiden op een' afgeperkten Berg met honderden witte Konijnen. Iets ter zijde staat een kleiner gebouw van vierkanten gedaante, in den form van een Grafmonument, met eene Group van vooren, en in de Façade een' boog, met een Basreliëf boven denzelven. Op een' zwarten Zerk in de deur leest men het volgende Opschrift: ô Vous, dont les cendres sont confondues, Parens chéris, Amis constants, Servi- | |
[pagina 413]
| |
peurs fidèles: c'est a votre memoire que je consacre ce Monument. La mort ne considère ni rang, ni sexe, ni age; & celui qui survit a tant de pertes, n'a que la douce consolation du souvenir. Passant, qui que tu sois, verse quelques larmes à cóté de ce Tombeau. Existe 't il un coeur, qui ne regrette un objet qui lui fut cher, ou qui ne songe, qu'un jour la sombre tristesse viendra l'envelopper de son voile funèbre? H. 1790. Wederom eenige schreden van daar, ziet men eene gebroken Colom, met eenige grove steenen er onder, en een' schuinssen zerk er over heen. Ruw heeft men op de Colom een' bijtel en een brandend hart gehouwen. Op den zark zelven staat het navolgende:
Au vertueux dévouement de Malesherbes le 11 Dec. 1792.
Il vieillissoit tranquille au millieu de l'orage,
Distrait de ses malheurs par ceux de son pays;
Tout a coup il s'elève, & son pieux courage
Ose offrir un Egide aux vertus de Louis.
Ce n'est plus pour son Roy qu'il signale son zèle,
Mais il connut le caeur de ce Roy malheureux.
C'est l' homme qu'il défend, & de sujet fidèle
Il devient ami généreux.
Eenig ander metselwerk, door denprins zelven en zijne Hovelingen in den omtrek opgericht, bewijst slechts, dat zij tot een ander beroep, dan 't | |
[pagina 414]
| |
geen, waar in zij hier hunne krachten beproefden, bestemd waren. Eindelijk kome ik aan den Obelisk, op den rijzenden grond, vlak tegen over het Slot, schoon het Meir tusschen beiden ligt, opgericht. Volgens eene gedrukte beschrijving heeft hij vijftig Rijnlandsche voet hoogte, het voetstuk er bij gerekend. Dit laatste wordt door een zwart hek met verguldsel omringd. Naar de voornaamste zijde, welke die van het Meir is, heeft men het hoofd van 'sprinssen vroeger overleeden Broeder, August Willem, den Vader des laatsten Konings, in wit Marmer gebeeldhouwd, met een Zegeteken boven het zelve, en, beneden, dit Opschrift: Monument, consacré aux Héros Prussiens, qui par leur valeur & leur intelligence ont merité, qu'on se souvint a jamais d'eux. Leurs noms, gravés sur le marbre par les mains de l'amitié, sont le choix d'une estime particuliere, qui ne porte aucun préjudice a tous ceux, qui, comme eux, ont bien mérité de la Patrie, & participent a l'estime publique; en onmiddelijk daaröp: A l'eternelle memoire d'Aug. Guillaume, Prince de Prusse, second fils du Roy Fred. Guill. Het Voetstuk draagt in ronde Medaillons de naamen, van vooren van agt, aan de drie andere zijden telkens van zes Generaals, behalven nog twee aan de beide kanten van den Obelisk, alles met kleine InscriptiënGa naar voetnoot(a). | |
[pagina 415]
| |
Van achteren vindt men op den Obelisk zelven nog eene Kroon, en daar onder: A Auguste Guilla & tous les Héros Prussiens, qui depuis 1740 jusqu'en 1745 se sont signalés par leurs exploits; de même qu'a tous ceux, qui pendant la guerre de [...]ans ont défendu, & le plus souvent sauvé la Patrie. Het geheele Gedenkteken is in 1790 opgericht, en deprins wijdde het toen op eene zeer plegtige wijze in, met eene aanspraak, die hij iemand van zijn Hof uit zijn' naam liet opleezen. Tegen de Ordonnantie zoude wel deeze of geene aanmerking kunnen vallen: gelijk mij op zekeren afstand de Obelisk niet hoog genoeg voor zijne Massa is toegescheenen. Doch hij laat evenwel niet na eene groote uitwerking te doen; en, met het Monument van Malesherbes, is dit ongetwijffeld het beste wat men te Reinsberg ziet. Ik ben zoo veel te liever in de beschrijving van alle deeze verfraaijingen der Buitenplaats, en in het me- | |
[pagina 416]
| |
dedeelen van verscheidene van derzelver Opschriften, eenigsints omstandig geweest, om dat zij den Vorst, dien men er als den Uitvinder of Opsteller van beschouwen kan, en die buiten twijffel een Man van de grootste Militaire Talenten geweest is, welke dan ook anders zijne gebreken waren, van gantsch geen onvoordeelige zijde leeren kennen. De geheele aanleg der Plaats voor 't overige is uitneemend schoon, doch de Vasen, die men ontmoet, beduiden weinig, en het meeste beeldwerk is beneden alle Critiek. | |
[Bosch, en eiland van Remus in de buurt des tuins]Eene niet onäardige Tour kan men in deeze buurt nog doen, wanneer men achter den Tuin om, door een schoon Beukenbosch, in welk hier en daar Laanen doorgehakt zijn, en waar men een Dorpje heeft gebouwd van nagebootste boerenhuizen, met eene kleine Kerk, meer geschikt om er een Collation in te neemen, dan eenigen dienst in bij te woonen, eindelijk aan eene Guinguette aanlandt, waar de lieden uit den omtrek zich des Zondags gaan verlustigen. Hier vindt men een soort van Landstong, waar het Zeetje een' elleboog maakt; ik liet mij van deeze Kaap op het zoogenoemde Eiland van Remus overzetten, waar Frederik II zich dikwijls ophieldt. Het is met een Engelsch plantsoen en met allerlei geboomte, niet onbevallig overdekt. Op het hoogste gedeelte, 't welk bijna een' berg genoemd zou kunnen worden, staat een huisje, met een plat dak van boven, van waar het oog over het ge- | |
[pagina 417]
| |
heele Eiland, het Zeetje en de omliggende streeken heerscht; Reinsberg zelf evenwel verbergt zich wegens de draaijing der Zee achter het Bosch. |
|