| |
| |
| |
Reize naar Neu-Strelitz.
Neu-Strelitz.
July 1800.
[Reize naar Neu-Strelitz, over Alt-Strelitz]
Een buitengewoon dorprijke, meest opene zandige streek, die slechts weinig klimt of daalt, brengt eerst naar een goed Amptsdorp met een Kasteel; daar na binnen het Stedeken Prentzlow, 't welk eene groote Markt, met een taamelijk Stadhuis bezit, en eene Kerk, door eene Gothique Achterfaçade vercierd, dergelijke men er in Frankrijk en Engeland meer, dan in dit gedeelte van Duitschland ontmoet. De trant is er wel wat zwaar van, doch daar en tegen zeer uitvoerig. Prentzlow wordt voor 't overige door zijne straaten vrij regelmaatig doorsneeden, en eene derzelve heeft eene aanmerkelijke lengte, doch aan fraaije huizen ontbreekt het het Plaatsje grootelijks; het ligt aan een Binnenmeir. De volgende Station is die van Templin, met vlakte en Bosch tusschen beiden, mitsgaders een paar Landgoederen met Heerenhuizen aan den weg. Het Stedeken, insgelijks aan zulk een Zeetje aangelegd, is kleiner dan het voorige, doch mede bemuurd. Zijne Markt, met een zeer fraai Raadhuis bijna op het midden derzelve, is van eene onëvenredige grootte in
| |
| |
vergelijking der geringe uitgestrektheid van het geheele. De Kerk is een nieuw gebouw, 't welk men na het afbranden eener voorige gemetseld heeft: doch zij heeft niets bijzonder in 't oog vallends. Na veel Dennenbosch doorreeden te hebben, koomt men van hier te Lychen, een Plaatsje dat allerliefst gelegen is: in een Dal naamentlijk, bijna geheel van een Binnenzeetje omringd, gelijk dit wederöm met bewassene hoogten van veel verscheidenheid bekranst wordt, en ten uitersten schilderächtige gezichten oplevert. Het Meir heeft gemeenschap met andere Rivieren en wateren; en schuiten, welke binnen door van Berlijn naar Hamburg vaaren willen, moeten voorbij dit Lychen zellen. Hier intusschen, zoo wel als te Templin, is men genoodzaakt geweest, door Sluizen den water-doortocht mogelijk of althans gemakkelijker te maaken. Het Stedeken zelve is kleiner dan de beide voorigen; de Markt en straaten zijn er taamelijk regulier, doch, behalven een paar goede huizen, ziet men er niets, van het geringste belang. Na eerst eenigen tijd, heuvel op en heuvel af, eene zandige streek, en dan een Bosch van eene halve mijl doorworsteld te hebben, vindt men weldra zich van de uitgestrekte Staaten des Pruissischen Monarchs op het onëindig kleinere grondgebied des Hertogs van Mecklenburg Strelitz overgebracht. Een opene, en, zoo veel een Zomernacht mij vergunde er van te oordeelen, niet onäangenaame weg, geleidt eerst
| |
| |
naar Alt-Strelitz, eene lange doch ellendig gebouwde Stad; vervolgens, eene halve mijl verder, koomt men over eene nieuwe voor een gedeelte gepuinde, voor een gedeelte met balken belegde Landstraat, die men met jong geboomte bepoot heeft, te Neu-Strelitz, de Residentie des Souverains.
| |
[Beschrijving van Neu-Strelitz, met slot tuin, nabuurig boschje, enz.]
Deeze Stad heeft eene zeer uitvoerige Markt, op welke een groote, van buiten nog niet geheel voltooide Kerk, een Stadhuis, en verscheiden zoo herbergen als woonhuizen van bijzondere persoonen staan; en verder zeven of agt straaten, zonder Poorten of Barrières aan 't eind, welke op deeze Markt aanloopen; twee of drie dier straaten zijn nog al van eene redelijke lengte; de beste huizen, en sommige derzelven in der daad niet onäardig gebouwd, vinden zich in die, welke naar het Slot gaat, en die ook vol lantaarnen is, geplaatst. Het Slot vertoont zich hier van ter zijde. De toegang doet eene bevallige uitwerking, en vormt een' elleboog tusschen baliën in, achter welke zich aan den éénen kant een vak met Oranjeboomen, aan den anderen eene vlakte vertoont, die tot eene Esplanade toebereid is, en van achteren veel plantsoen heeft; alleenlijk heeft men deeze balie door slechte Statuën van witten steen bedorven. Op het vak met Oranjeboomen koomt nog een' net nieuwerwetsch gebouw uit, 't welk tot een Paleis voor den Erfprins bestemd is; het maakt een' rechten hoek met de Slotstraat. Des Hertogs Pa- | |
| |
leis was te vooren een enkel Jagtslot van hout, en van ééne verdieping. Doch de overleeden Landsheer liet het van steen, en tot de hoogte van twee Étages optrekken, behalven nog die, welke men gelijks vloers betreedt; in lengte en breedte evenwel heeft men het niet uitgebreid. Het vormt intusschen een vrij uitvoerig vierkant, met een' binnenwaards gekeerden ingang van vooren, en zonder eenige Architectonische vercierselen, of zelfs een aangenaam Coloriet. Vlak over deezen ingang, voert eene Brug, die wat vervallen is, in een Park, dat zich vrij ver uitstrekt, in 't midden een' hoog rijzenden bodem heeft, voortreffelijke Beuken, Dennen en ander geboomte aanbiedt, en, zoo mij gezegd is, eenige Herten kweekt, die ik echter niet gezien heb. Indien men in dit Park hier en daar paden had uitgespaard, zoude
het eene der aangenaamste wandelingen kunnen opleveren, zoo goed als binnen eene Stad. Inwendig bezit het Kasteel slechts weinig, dat eene bijzondere oplettenheid vordert, en het Ameublement is van geen uitgezochte elegantie. De hoofdverdieping is buiten twijffel te laag uitgevallen. De Troonzaal kan hier voor het beste Vertrek doorgaan. De Hofkapel en een Concertzaal, welke beide, zo ik mij niet bedrieg, van vooren uitspringen, en boven dien nog een Eetzaal, hebben alle eene ordentelijke grootte, doch vormen wederöm geen eisschen op meer dan gewoone pracht en fraaiheid. Boeken of Schilderijën heb ik in de verschillende Kameren, door
| |
| |
welke men mij heenvoerde, niet bespeurd, doch wel eenige laatere Familie-Portraitten, en een hoope goede Prenten. Het meeste behaagde mij in een der Vertrekken de levensgrootte Group van 's Hertogs beide Dochteren, de Gemaalinnen des tegenwoordigen Konings van Pruissen, en zijnes overleeden Broeders. Schado heeft dezelve te Berlijn, naast elkander staande, en de arm der ééne om de andere geslingerd, in Marmer vervaardigd, waarvan dit een afgietsel in pleister is. Elders ziet men eenige Ruïnes, met gestrooiden suiker, zoo goed als of het met Pastelcouleuren ware, gewerkt; eindelijk ook verdient een Bureau, met een speelend Horologie er binnen in, genoemd te worden, 't welk het aangenaamste Fluitenconcert oplevert, dat ik mij ooit herïnnere gehoord te hebben; het heeft agt verschillende Cylinders, voor even zoo veel Airtjes, en is te Berlijn met honderd Louïs d' Or betaald. De Tuin achter dit Kasteel is noch breed noch lang, maar in een' grootschen trant aangelegd. Na dat men een Terras is afgetreeden, bevindt men zich in een open doch zich allengskens versmallend stuk, 't welk zes rijën hooge Lindenboomen bezoomen; in 't midden heeft het een Kanijnenbergje in het gras, en aan 't eind een onöverdekt rondächtig gebouw van Colommes, met een Terras, dat er in de dwarste onder heen loopt. Dit Terras, 't geen hier den Tuin besluit, stoot wel niet onmiddelijk tegen de Binnenzee aan, die Neu-Strelitz aan de ééne
| |
| |
zijde, en voorts een gedeelte der landstreek in 't rond bespoelt, doch het vergunt er evenwel een fraai gezicht op. Het open vak van deezen Tuin heeft ter zijde een' Engelschen aanleg, door moescrij gevolgd; aan de andere eene meer regelmaatige partij, en het Oranjehuis. Doch de gebouwen beduiden er over 't algemeen slechts weinig. Voor eene der deuren, die in den Tuin leidt, verklaart een beschreeven bordtje, dat de Hertog denzelven voor het genoegen des Publicqs heeft opengezet. Voor 't overige was hij vol van bloemen. Aan beide kanten buiten deszelfs omkring gaat men nog door belommerde vakken; en aan den linker ontmoet men boven dien een Theäter, een' Manège, en eenige andere gebouwen voor het hooger en laager gevolg des Hofs, zoo wel als voor Stallingen. Een breede met Populieren beplante weg, doch die wat zandig is, brengt, omtrent een quartier uur gaans van 't Slot af, met een' kleinen elleboog naar een Boschje; onderweegs heeft men tot rustplaats eene groote halfcirculaire bank van aan één gevoegde steenen geplaatst. Het Boschje is vrij uitvoerig met hoog en laag geboomte van allerlei soort, en daar onder schoone Beuken, Berken, Populieren en andere. Men heeft er slingerende wandelpaden door aangelegd, die landelijk en zeer eenvoudig zijn, doch waar de smaak evenwel zichtbaar in doorstraalt. Een hoope zitbanken, van hout of Gazon, sommige van tafels voorzien, vermeerderen
| |
| |
hier, met andere kleine vercierselen, het genoegen der wandelaaren.
| |
[Hohenzieritz, zomerpaleis des hertogs]
Den Zomer brengt de Hertog te Hohenzieritz door, eene mijl van Neu-Strelitz afgelegen, doch die door het zwaare zand van een Dennenbosch niet verkort wordt. Het Dorp behoorde hem reeds bij het leven zijnes Broeders, die vóór hem geregeerd heeft, en omtrent in 1794 gestorven is, toe; hij heeft er een goed, net Buitenhuis, doch dat evenwel ook aan een bemiddeld Edelman zou kunnen toekomen, laaten bouwen; het staat op een' Berg of Terras, 't welk zijdelings een schoon gezicht op de landstreek in de laagte, en wederöm op één der in het Noorden van Duitschland zoo talrijke Binnenmeiren oplevert. Het grootste Vertrek is hier eene Spijszaal op de tweede Verdieping, welke de AEgyptische wijze van verciering nabootst, doch met taamelijke vrijheden in de Hieroglyphen. Aan de andere zijde der eetenstafel heeft men een Billiard geplaatst. De Buitenplaats bestaat uit slingerende paden in den Engelschen trant, welke den Berg om laag, en voorts meest naar de linker zijde loopen. De gezichten in de diepte zijn hier in der daad op sommige plekken verrukend, en met zeer veel oordeel uitgespaard. Men treft ergens eene Mosquée, en elders een meer gewoon Salon aan; en voorts een wel niet uitneemend kunstig geärbeid, doch daaröm niet minder aandoenlijk Monument van witten steen, door den Hertog ter gedachtenis zij- | |
| |
ner twee overleedene Gemaalinnen, beide Princessen van Hessen-Darmstadt, en Zusters, en beide in het Kraambed gestorven, zoo wel als van vijf Kinderen, die in hunne jeugd den tol aan de Natuur betaald hebben, opgericht. Er staat een Versje van vier regels in 't Hoogduitsch onder, met den dag en het jaar van ieders geboorte en dood. Het Gedenkteken zelve stelt eene treurende Vrouw voor, die op twee groote en vijf kleine Urnen wijst, terwijl eene andere den vinger naar den Hemel houdt.
| |
[Hofhouding en korte aanmerkingen over het hertogdom]
Voor 't overige leefde hier de Hertog in een' kleinen kring van Aanverwanten en Vrienden, en van een' Hofstoet omringd, die door de geringe uitgebreidheid zijner Staaten niet gewraakt wierdt; hij ontving er de Vreemdelingen, die zich bij den Hofmarschalk lieten aankondigen om hem hunne opwachting te maaken, zonder groote plegtigheid van Praesentatie of andere Etiquettes, en met de ongedwongene beleefdheid van een' Man van opvoeding. Om den anderen dag begaf hij zich doorgaans naar de Stad, ter afdoening van regeeringszaaken. Het Hertogdom telt niet boven de vijf Steden: Oud- en Nieuw-Strelitz naamentlijk; Miro, waar 's Vorsten Zuster, de Koningin van Engeland, geboren is, en waar de voorige Landsheer nog dikwijls zijn verblijf hieldt, gelijk zich hier ook de Familie-begraaffenis bevindt; Furstenberg, en Nieuw-Brandenburg, waar insgelijks de overleeden Hertog den Zomer meenigmaal doorbracht. Het grootste ongeluk van het
| |
| |
Gewest bestaat in het missen van eene behoorlijke Vaart ter uitvoering van deszelfs voortbrengselen; dewijl er geen Rivier door heen loopt, en de Zeetjes, waarvan elke Stad er schier een naast zich heeft, tot nu toe geene gemeenschap met elkander oeffenen, hoe wel hier meer dan eens reeds over geraadpleegd is: het geen dus den handel enkel tot dien per as bepaalt. Ook Fabriquen ontmoet men er van geen aanbelang. De zaaken worden, onder den Landsheer, bestuurd door een paar Geheime-Raaden, een' Kamer-Praesident, enz. De Hertog houdt een twintig Grenadiers, die de wacht voor het Slot hebben, en zeer wel gekleed zijn; omtrent even zoo veel Housaaren, en vijftig Gens d'Arme's: alles is geheel op den Pruissischen voet. De geringe inkomsten van het Vorstendom hebben eene Familie-overëenkomst ten gevolge gehad, naar welke er altijd slechts één van 's Hertogs Zoonen in den echt kan treeden.
|
|