| |
Reize naar Stettin.
Stettin.
July, 1800.
[Reize naar Stettin]
Een doorgaans wel bebouwde vlakte strekt zich tusschen Posen en het weinig beduidende Samter uit, 't welk echter nog een soort van Slot heeft, waarop de lange Station van Zirke volgt, die ook aanvankelijk plat is, en door verscheiden Dorpen, met fraaije Heiligenbeelden aan ieder der twee enden, en voorbij eenige goede Heerenhuizen, met Tuinen, heenloopt; daarna bergächtiger wordt, en een groot Berkenbosch, 't geen verder met Dennen afwisselt, aanbiedt. Ook Zirke, dat uit eene Markt, en eenige straaten die er op neêrkomen, bestaat, betekent luttel. Over de Wartha, aaan wier zoomen het gebouwd is, ligt een Brug, even buiten de Stad het overblijfsel van een Slot, en wat verder eenige gebouwen, die tot het bestuur van het Landgoed behooren, want het Plaatsje is het eigendom van een Edelman.
| |
| |
De Wartha overgereeden zijnde, koomt men in een uitgestrekt Bosch van Dennen, gelijk daarna ook van eenig ander geboomte. Omtrent halverwege van het zelve plagt het oude Polen te eindigen, en men bevondt zich in de Nieuwe Mark. Het laatste uurtje der Station was eertijds mede Bosch, doch sedert dat Frederik II, omtrent vijf- en- dertig jaaren geleeden, het zelve om ver heeft laaten houwen, en er eene Colonie aanleggen, is het een opene vlakte geworden. Het Steedje waar men nu van Paerden verwisselt, en het geen Pruissen als een ouder en wettiger eigendom beschouwen kan, dan die ik in de voorige bladeren beschreeven heb, heet Driesen, en vertoont een aangenaam, vrolijk en bloeijend gelaat; het wordt door de Netse bespoeld, die met de Wartha, en daar door ook met de Oder gemeenschap heeft, en een' taamelijken binnenlandschen handel oeffent. Over 't algemeen is het wel gebouwd. In den omtrek van het zelve woonen veel Herdoopers, die den baard laaten wassen, en in de kleeding nauwelijks van de Poolsche Jooden te onderscheiden zijn. Achter Driesen bevindt men zich eerst eenigen tijd op een' langen Dijk, vervolgens bekoomt men bergen aan de rechter, en eene wel bebouwde vlakte aan de linker zijde. Wanneer men deeze bergen beklommen heeft, is Friedberg niet meer ver verwijderd: een grooter Plaatsje, dan de meeste Poolsche Land-stedekens; doch in bouwäart ver beneden Driesen. Meest alle huizen bestaan, volgens
| |
| |
de Duitsche wijze van timmeren, uit opgerichte en liggende balken, zonder dat er nauwelijks een enkel boven het andere uitmunt. Eene Station van zeven mijlen, doch aangenaam afgewisseld met hoogten en laagten, met plantsoen langs den weg, met hier en daar wat Bosch, verscheiden Dorpen, en nog een Vlek, dat Berliniechen heet, brengt van daar naar Pyritz, 't welk reeds in Pommeren ligt, en redelijk groot, doch doodsch en slecht gebouwd is. Met de Postpaerden, die men hier bekoomt, rijdt men onmiddelijk naar Stettin. De beide eerste mijlen leveren een' openen weg; dan koomt een prachtige Beukenlaan in de buurt van een Dorp, en deeze weder geleidt in een even heerlijk Beukenbosch, 't geen zich bijna tot Altendamm, allengskens daalende, uitstrekt. Dit Altendamm is een klein Stedeken, van welk een Chaussée van eene mijl over een' laagen en 's Winters onder water staanden bodem aangelegd, en aan beide zijden met Wilgen bepoot is. De helft van deezen weg is steen, de andere zand. Verscheiden Bruggen op denzelven overdekken meer of minder breede Grachten en Slooten. De laatste voert over een' arm der Oder in de Lastadie, of Voorstad van Stettin aan den rechter Oever van dien Stroom, tot dat men eindelijk aan de Hoofdrivier zelve koomt, en, ook deeze gekruist hebbende, in de eigentlijke Stad.
| |
[Algemeene beschrijving der stad, met het slot]
Stettin is eene Plaats van middelmaatige grootte, op een' zeer rijzenden bodem gebouwd. De hal- | |
| |
ve cirkel, van welken de Rivier het koord uitmaakt, is sterk verschanst, zoo, dat er ten minsten een paar diepe drooge Grachten tusschen de Werken doorloopen, en men somwijlen door drie à vier Poorten of openingen heen moet, eer men de Liniën geheel achter den rug heeft. De Lastadie aan den tegenövergestelden of Oostelijken Oever des Strooms heeft slechts even een' Wal naar de buitenzijde, daar men tot Altendamm toe in het water overvloedige veiligheid vindt. Intusschen worden deeze geduchte Fortificatiën van Stettin zoo goed als verwaarloosd; in 't geval eener belegering zouden zij een Garnisoen van 20,000 man verëisschen, om een' vijand af te weeren, daar hier intusschen gewoonlijk niet boven de twee Regimenten Infanterie en twee Compagniën Artillerie liggen. De Wallen zijn op verscheiden plaatsen fraai belommerd, doch, zonder een briefje van toelaating te kunnen opwijzen, mag men ze eigentlijk niet bewandelen. Naar de Westelijke zijde zijn zij van onderen bewoond, en hier wordt tusschen de Wallen en de tegenöverliggende rij huizen een zeer ruime langwerpige open plek aangetroffen. Buiten de Berlijnsche Poort brengt een korte doch belommerde Laan naar het Fort, 't welk slechts een Canonschot van de Stad verwijderd is; het had toen slechts een allerzwakst Garnisoen; er valt inwendig niets te zien, behalven een hoope gebouwen, die eene groote vlakte in 't midden open laaten. In tijd van Oorlog voert men er de Krijgsgevangenen
| |
| |
dikwijls heen. De Stad wordt door twee Bruggen met de Lastaadje verëenigd. Deeze laatste heeft voornaamentlijk ééne Hoofdstraat, en deeze wel redelijk breed, doch slechts zeer middelmaatig gebouwd. Niet ver van de Rivier doorkruist haar een iets nieuwerwetschere dwarsstraat, met vrij goede huizen; vervolgens loopt er langs de Oder zelve een Kaai. Het is dit gedeelte der Stad, of, zo men wil, deeze Voorstad, die de Pakhuizen der Kooplieden behelst. Ook aan den linker Oever biedt Stettin, zoo boven als beneden den Stroom, een paar Voorsteden aan, welke eene meenigte Houtwerven opleveren. De eigentlijke Stad verdient over 't algemeen den naam van fraai. Reeds de Vader des grooten Frederiks, die veel aan haare Vestingwerken te koste leide, verönächtsaamde ook haare vercieringen niet, en liet onder anderen goede Basreliëfs met Trophaeën boven de Poorten beeldhouwen. Sedert eenigen tijd heeft zij de aanwinst gedaan van eene verbaazende meenige nieuwe, nette en wel in 't oog vallende woonhuizen, sommige daar onder zelfs van geen geringe duurte; ook klimt de prijs der huizen aanmerkelijk. In de Benedenstad loopen nog eenige enge en kronkelende straaten, doch naar maate men hooger rijst, wordt het ruimer, en eenige weinige dwarsstraaten zijn aldaar met de snoer getrokken. Een vierkanten doch kleine Markt, daar het Raadhuis op uitkomt, ontdekt zich bijna zoo dra men van de waterzijde de Stad is binnengetreeden. Wat meer
| |
| |
naar boven, aan den rechter kant, doch in 't midden evenwel van het nauw bewoonde gedeelte, verheft zich het Kasteel, een somber vierkant gebouw, nauwelijks over de daken der andere huizen heen; de vensteren des zelven zijn zeer ouwerwetsch; een ruime insgelijks vierkanten plaats strekt aan dit gevaarte tot Binnenhof; en in de Kapel die er toebehoort, en waar, behalven de Lutherschen, ook de Fransche Gemeente haaren Godsdienst waarneemt, liggen een hoope Pommersche Hertogen en Hertoginnen begraaven. Dit Slot strekt deels aan de Landschaps-Collegiën tot een Locaal; deels houdt er de verstooten Gemaalin des laatst overleeden Konings, Elisabeth van Brunswijk, des Winters haar gewoon verblijf. Aanvankelijk wierdt zij er nauwkeurig bewaakt, doch sedert verscheiden jaaren geniet zij een' meerderen trap van vrijheid, hoewel met een klein inkomen, en een' zeer geringen Hofstoet. Eenige Zomermaanden brengt zij op een nabuurig Amptmanshuis door; daarna, in de Stad terug gekeerd, geeft zij zich aan de genoegen der samenleeving over, en woont de Assembléen des Pommerschen Adels, der Leden van Regeering en Kamer, en der gegoede Negociänten, die alle hier slechts ééne Societeit uitmaaken, bij. In het ruimere gedeelte der Stad, meer naar de linker zijde, wanneer men van de Rivier koomt, ontmoet men eene open plaats, met eene groote Fontein, op welke, wanneer ze speelt, een gekroonde Arend het water uit zijn'
| |
| |
bek om hoog werpt; doch in deeze houding van den Koning der vogelen is iets onnatuurlijks, en dat schier in 't belagchelijke valt.
| |
[Statue van Frederik II]
Vlak hier tegen over staat het huis van een' Koopman, 't welk buiten tegenspraak het schoonste der Stad is; ter zijde loopt een fraaije dwarsstraat, die op de Paradeplaats, en de Statue des grooten Frederiks neêrkomt. Het hoekhuis van deeze straat en Plaats behoort den Stenden van het Hertogdom, die er hunne vergaderingen in houden, toe. De Paradeplaats zelve heeft eene groote lengte, met eene rij fraaije huizen aan de ééne, en den Wal aan de andere zijde. De Statue staat met den rug naar den Wal, en met het aangezicht naar de straat. De overleeden Pruissische Staatsminister van Hertzberg, welke uit Pommeren geboortig was, zettede zijne Landgenooten aan, om aan een' Koning, dien hij verëerde, dit Gedenkteken op te richten, gelijk hij er zelf door ruime intekening hun een goed voorbeeld toe gaf. Het wierdt met algemeenen geestdrift gevolgd, en het Opschrift luidt ook: Frederico II Pomerania 1793. Het beeld, door Schado te Berlijn vervaardigd, is van wit Marmer, en staat op een Piëdestal van het zelfde soort van steen, doch dit laatste in het land gegraaven, en op het zelve, Symboles van Oorlog tegen de ééne, en van Vrede tegen de andere zijde gebijteld. De Koning is van eene treffende gelijkenis; hij draagt de gewoone Uniform van zijn Rijk, en den Pruissischen Officiershoed op het hoofd; de Koninklij- | |
| |
ke Mantel hangt wel van achteren over de moderne kleeding heen, doch laat dezelve evenwel geheel open en vrij; het hair heeft men in geen' staart durven samenbinden, maar het op den rug laaten vliegen. In de Draperie der Uniform ontdekt men zeer veel kunst; en de Beeldhouwer heeft hier den ouderdom zelven des Konings, en het gebruik van dien tijd, 't welk den rok zoo eng niet vorderde, als het de mode sedert ingevoerd heeft, in zijn voordeel gehad. De Monarch leunt met de rechterhand op den staf van Commando, en deeze staf wederöm rust op twee boeken: het Codex
Fredericianus, en de Artes Pacis & belli. Het geheele doet eene groote uitwerking, en de Heer Schado heeft, zoo 't mij voorkomt, met zeer veel overleg de vooröordeelen der meeste Kunstminnaaren tegen Statuën in het Costume van onzen leeftijd er bij weeten te overwinnen: terwijl hij het missen der gelijkenis, 't welk schier altijd de Antique kleeding verzelt, en eene groote zwaarigheid daar tegen oplevert, vermijdde. En in der daad, behoort dan de Pruissische Uniform, die Frederik daarënboven bijna nimmer afleide, niet tot iets zoodanig caracteristicqs van zijn' persoon, dat het een misdaad tegen den smaak zou worden, hem in de Toga van een' Caesar te willen voorstellen? Ik heb alleenlijk hier bij gevonden, dat op een' afstand het hoofd door den hoed wat al te klein wordt, gelijk mede dat het witte Marmer dien
| |
| |
hoed, dien men zich tog steeds (behalven bij een beroep of twee, waar aan hier niemand denken zal) van de tegenövergestelde couleur voor den geest brengt, het minste vleit. Van achteren is dezelve gelapt, en in het onderstel, zoo wel als aan een' der boeken, ontdekt men eene groote scheur: 't geen mij doet gissen, dat het blok Marmer, dat men er toe gebezigd heeft, niet groot genoeg geweest is. Een hek omringt het geheele Monument, en een soldaat houdt er altijd wacht bij.
| |
[Voortzetting van de beschrijving der stad, haare inwooners, regeering, handel, weetenschappen en zeden]
De Hoofdkerk van Stettin is weinig jaaren geleeden afgebrand. Die thans de voornaamste is, bevat eenige Begraafkapellen, en een Altaar, 't welk al te veel vercierselen draagt: doch in 't wezen der zaak vertoont zij niets beschouwenswaardigs. Ook uitwendig beduidt zij weinig, en staat zelfs wijsselijk verborgen. De overige Luthersche Kerken zijn van een' even gering belang, als die ik daar beschreeven heb; de Gereformeerden oeffenen hunnen Godsdienst in twee Taalen, en de Roomschen hebben insgelijks hunne vergaderplaats.
De Bevolking der Stad wordt op 17000 Zielen, en, met het Militair, en 't geen er toe behoort, op 22000 gerekend. Zij bloeit, behalven door de voorrechten, die zij als Hoofdstad van Pommeren geniet, inzonderheid door den Hout- en Koornhandel, vooräl in jaaren, wanneer de uitvoer van dit laatste voortbrengsel niet verbooden is; de schepen, welke de Oder af in Zee vaaren, en er
| |
| |
weder van elders aanlanden, bedraagen omtrent 700 in 't jaar, waarvan er veele aan Stettinsche Kooplieden zelve toebehooren. Boven dien is het getal der kleinere vaartuigen, die uit Silesiën en van Francfort tot hier heen de Rivier afzakken, zeer aanmerkelijk: waar bij dan nog de gemeenschap koomt, die er tusschen den grooten en andere nabuurige Stroomen, ter rechter zoo wel als ter linker zijde, geöeffend wordt. De Stad brengt den Koning over de halve Millioen Rijksdalers alleen aan de Accijnsen op, zonder er de Tollen bij te rekenen, die te Swinemunde, waar de Oder zich in Zee ontlast, geheven worden. Er bevinden zich hier wel eenige liefderijke Stichtingen, doch die zich niet boven het gewoone verheffen, en de oplettenheid des Reizigers nauwelijks naar zich trekken. Voor de opvoeding der jeugd heeft men er een Gymnasium met eenige Professoren, en meer dan één Latijnsch School opgericht. Doch van de lust tot onderzoek bij het Stettinsche Publicq gaven mij de Boekhandelaaren, die ik gesproken heb, geen groot getuigenis, als kunnende zij zich bijna van niets dan van Romans ontdoen. Behalven de Assembléen, van welke ik reeds heb melding gemaakt, bezoekt men er in den Winter ook verscheiden Concerten, en somtijds eene Comoedie.
| |
[Omliggende streek]
De omtrek der Stad levert hier en daar wel een fraai gezicht op: doch over 't algemeen ontbreekt het aan lommer, waarvan de Wilgen, met welke de wegen veeläl bezet zijn,
| |
| |
geen groooten toevoer aanbrengen. Ter zijde van het Fort staat op eene hoogte een groot gebouw, 't welk aan een' Koopman toebehoort; het is van een' Tuin omringd, en men werpt van hier het oog in een' uitgebreiden kring op de Rivier, de Uiterwaarden aan de overzijde, en de Bergen achter dezelven in 't verschiet. Beneden de Stad is het Dorp Grabo des Zomers veel de verzamelplaats der inwooneren. Het ligt niet onäangenaam tusschen hoogten en laagten, en op geen' verren afstand van de Rivier, welke men of in het oog heeft, of van tijd tot tijd ten minsten door toegangen naderen kan. Verscheiden lieden brengen hier de schoone dagen in Tuinen door. Des nademiddags wandelen de Dames uit de Stad, met haare naaidoozen of brijzakken aan den arm vastgehecht, daar heen: doch, gelijk ik reeds gezegd heb, men moet, om het met genoegen te doen, geen' onbewolkten Hemel aantreffen.
|
|