| |
| |
| |
Reize naar Warschau.
Juny, 1800.
[Reize naar Blonie]
Zoo dra men nu de Brug is overgereeden, bevindt men zich in 't eigentlijke Polen, en ziet geen Weichsel meer, tot dat men ze in de verlaaten Hoofdstad van dat vernietigd Koninkrijk wederöm terug vindt. De twee eerste Stations brengen naar Brzesc, eerst door een groot Dennenbosch, daarna over eene vlakte, die taamelijk wel bebouwd was; tusschen beiden leidt de Landstraat door een zoogenaamd Stedeken met een Heerenhuis, en door een paar Dorpen; de meeste huizen zijn in deeze streek van hout, met houten of strooijen daken. Morssigheid, ellende, en zeer veel Jooden, beginnen zich reeds zichtbaar te vertoonen: schoon er zich in de herbergen of posthuizen in enkele dingen nog al kenmerken van overvloed opdoen. Dit Brzesc is een treurig Plaatsje, wiens verval nog van de Zweedsche Oorlogen dagtekent; de Stadsmuuren zien er boven alle beschrijving omvergeschooten of ter nedergestort uit; de huizen schijnen als uit den Hemel om laag gevallen; meer dan één groot onbebouwd vak ligt tusschen de blokken der woongebouwen in; een paar van deeze laatsten, binnen kort eerst opgetimmerd, steeken zeer tegen de overigen af, en ik vond in dat van
| |
| |
een' Koopman een redelijke kamertje ten nachtverblijve; eene der beide Kerken levert uitwendig nog al eene draagchelijke gedaante op. Nu volgt een iets vrolijker open Stedeken, Kowal geheeten, waar ik vóór het huis van een' Chirurgijn twee groote schilderstukken op de vensterblinden zag voorgesteld: het eene verbeeldde een' Lijder, aan welken het water wierdt afgetapt, het andere iemand, aan wien men het been afzettede. Mogelijk muntte de Heelmeester in beide deeze kunstbewerkingen uit. Gostinim, dat nu aan de beurt ligt, bestaat enkel uit eene groote Markt, en eenige daarop nederkomende straaten. Een Bosch, 't welk reeds vóór dit Vlek een' aanvang neemt, zet zich ook achter het zelve voort; en de weg, dien men er mij door heen voerde, was zeer smal. Aan het geboomte van allerlei soort bespeurde ik hier eene groote weligheid, en niet meer dat kwijnende, dat zich op de vroegere Posten had doen zien. Somwijlen opent zich voor eene korte poos het Bosch, om plaats voor de Stedekens, waar men van paerden verwisselt, te maaken. Te Gombin, weder zulk eene Station, krielt het van Jooden; de Octave van den Sacramentsdag had er evenwel de Roomsche Parochiekerk ook met Christenen vervuld; na het eindigen van eene Poolsche Preêk in den avondstond, overwandelde eene Processie het Kerkhof. De weg door 't Bosch begint, wanneer men Gombin achter den rug heeft, ruimer te worden; weldra eindigt
| |
| |
het Woud geheel, en alles wordt op het overige van den weg eene schoone vruchtbaare vlakte. Zoo voortreffelijk echter zijn niet de bewoonde Plaatsjes; en in dezelven eene enkele zuivere en niet door stank of vuiligheid verpeste kamer voor zich zelve te vinden, om er uit te kunnen rusten, is in deeze Gewesten geen geringe zaak. Dit gelukte ons althans niet vóór de derde Station na Gombin; de eerste was slechts een Dorp; en te Sochazew, een Stedeken, waar ik, behalven in het Posthuist en nog een gebouw daar naast, bijna geen andere dan Joodsche Familiën gezien heb, scheen een groote armoede te heerschen. Bij dit Vlek, 't welk op eene hoogte aangelegd is, heeft eene Actie plaats gehad tusschen de Poolsche en Pruissische Arméen; en verscheiden gebouwen hebben er zeer door geleeden.
| |
[Blonie, en route naar Warschau]
Eindelijk vertoonde zich Blonie, de laatste Post vóór het nu nog vier mijlen verwijderde Warschau. Een gebouw, in het jaar te vooren voor 's Konings rekening onder den naam van Wilhelmshof opgericht, en door hem aan een' herbergier verhuurd, strekte mij toen, zoo wel als bij het terugkeeren, tot een der beste Logementen op het platte land in Polen; ook maakt het zonder allen twijffel het schoonste huis van Blonie uit, hoewel het nog meer buiten dan binnen het Plaatsje ligt, 't welk voorts uit eenige elkaâr doorkruissende vrij reguliere straaten bestaat, met de gewoone Markt en het Raadhuis: doch deeze straaten zijn vrij schaars met huizen
| |
| |
bezet, gelijk deeze gebouwen weder zeer gering zijn, en het geheele slechts naare indrukselen achter zich laat. Men kan zich dan ook nauwelijks des lagchens onthouden, wanneer men, op de hoeken dier straaten, bordtjes met derzelver naamen, en deeze nog al zwierig (gelijk de Raadshersstraat enz.), geplaatst ziet, even als of het een aanzienlijke Stad ware, in welke men aan het geheugen van den inwooner door dit middel te hulp zocht te komen, of den vreemdeling onderrichten wilde. De Pruissische Troupes hebben er in den krijg, dien zij 't laatst tegen Polen voerden, lang gelegerd. De Station, welke eindelijk naar de Hoofdstad voert, is wederöm bijna volkomen vlakte; en de weg, hoewel taamelijk hard, deed in dit warme jaargetijde wolken van stof om hoog rijzen. Men ontmoet op denzelven zoo weinig Dorpen en Heerenhuizen als te vooren, behalven een paar, wanneer men Warschau tot op eene mijl genaderd is. Op eene quart mijl van hetzelve rijdt men een Dorpje door, 't welk eene moderne doch vervallene Kerk vertoont, en omtrent vijftien op dezelfde wijs gebouwde, en op een' evenredigen afstand van elkaâr geplaatste huizen met houten Colommen. Ter linkerzijde van dit Wola, wanneer men zich naamentlijk naar de Stad keert, wierden de Poolsche Koningen te vooren op 't vrije veld verkoozen. Het Dorp is door een rijk Banquier gekocht, en in den trant, dien ik zoo even beschreeven heb, onder den naam eener Colonie herbouwd. Een vijf- | |
| |
en- twintig Molens verëenigen zich naar den stadskant hier bij elkander. Een Lindelaan, doch die tusschen beiden afgebroken is, voert nu naar eene Barrière van Warschau, en vervolgens een lange, slecht gebouwde, meest houten Voorstad naar het midden der Stad, welke zich evenwel door niets van deeze Voorstad, of straat, onderscheidt. De tijd des jaars, die zeer veel Adel tot het sluiten van Contracten of het doen van betaalingen in de Hoofdstad voerde, maakte het ook ten uitersten moeijelijk een
draagchelijk Logement te vinden: waaröm ik tot eene rij benedenkamers in het zoogenaamde Blancksche Hôtel mijne toevlucht moest neemen, welker opschik en geparquetteerde vloeren beweezen, dat zij door een bemiddeld Ingezeten wel eer getimmerd en gemeubeld waren geweest: terwijl de ondergraavingen der rotten en muizen, welke in Polen niet minder dan in Rusland hunne veröveringen hebben uitgebreid, een minder aanzienlijk bezitter verraaden, welke dezelve thans verhuurt.
|
|