| |
Thorn.
Juny 1800.
[Algemeene beschrijving der stad]
Thorn, eene eertijds bloeijende, nu zichtbaar vervallene Stad, wordt onmiddelijk door de Weichfel bespoeld, over welken Stroom hier een lange Brug gebouwd is. Zij splitst zich in de Oud- en Nieuwstad. De laatste, die haar afzonderlijk Stadhuis plagt te hebben, 't welk door de Protestanten daarna in eene Kerk veränderd is, toen men hen uit het bezit der openbaare Godsdienstige gebouwen uitstiet, ligt ten Zuiden der Oudstad, en dus boven dezelve; zij wordt door een minder soort van lieden bewoond, en wijst ook gebouwen van minder aanzien op. De Oudstad
| |
| |
door Poorten van de voorige afgezonderd, doch met haar samen door muuren, en hier en daar door Wallen, omringd, bestaat voor 't grootst gedeelte uit regelmaatige, elkaar doorsnijdende straaten, en eene ruime vierkanten Markt in 't midden; en midden op dezelve wederöm vertoont zich het insgelijks vierkanten Raadhuis. De Stad heeft beide in Antiquiteit van den Bouwäart, en in het planten van Boomen voor eene meenigte huizen, niet weinig van de Physionomie haarer Zuster Dantzig. Hier en daar zet men tusschen beiden nog al een iets moderner huis; verscheiden andere draagen bewijzen van de welvaarenheid der Stichteren in den tijd toen ze getimmerd wierden. Eenige winkels, die nog al aanzien hebben, zijn mede, gelijk te Dantzig, aan de woonhuizen vastgehegt, doch buiten dezelven. De Parochie, en een paar andere tot Kloosters behoorende Kerken, betekenen weinig. Alleenlijk ziet men in de eerste het Buste van Copernicus, die in deeze Stad geboren is, gelijk men er ook nog het huis, waar deeze merkwaardige Man het eerste daglicht zag, vertoont. Dit schijnt reeds vóór een paar Eeuwen vervaardigd te zijn; en men meende het thans op een gepolijst blok Graniet, in den omtrek der Stad gevonden, eene plaats te geeven. De Inscriptie is goed, doch een weinig lang. De Lutherschen vergaderen, behalven in een Godsdienstig gebouw binnen de Stad, nog in een ander buiten dezelve, in 't welk in de Poolsche Taal gepredikt wordt. De streek die
| |
| |
Thorn omgeeft, is akelig Duin en Zand, gelijk hiervan langs den geheelen rechter Oever der Weichsel, van Dantzig af, geduurig de bewijzen te rug keeren, en ik het daarna aan de overzijde van Warschau, hoe ver ook tegenwoordig van de Zee verwijderd, terug vond. Tusschen beiden echter ontmoet men weder voortreffelijken kleigrond. Buiten de Culmsche Poort treft men eenige Tuinen aan, en een Kerkhof, dat nog al belangrijke Grafmonumenten en Opschriften bevattede. De Brug bestaat uit twee afdeelingen, die door een Eiland van zand, op welk een huis of wat oprijzen, van elkaar worden afgescheiden. Noch de eene, noch de andere, zijn Schipsbruggen; maar losse onëffene planken op balken rustende; naar de hoogere zijde der Rivier' heeft men haar door schuinsse paalwerken tegen derzelver geweld zoeken te beveiligen. In sommige jaaren vernielde het ijs haar schier geheel, doch in de twee laatste zwaare Winters had zij weinig of niet geleeden; de eerste afdeeling der Brug, welke de Duitsche heet, was bij de 600 van mijne schreden lang, de andere of Poolsche bij de 470: zoo dat de Rivier hier eene breedte van ver over de 1000 schreden bezit; doch ook hier, gelijk alöm, is zij vol ondiepten en zandbanken.
| |
[Stadhuis]
Het Stadhuis verdient eene bijzondere beschrijving. De vier gevels van het zelve zijn Gothicq, doch naar de ééne zijde heeft men het iets moderner zoeken te maaken, en onder het Balcon
| |
| |
had men er eene Pruissische Hoofdwacht tegen aan getimmerd. Van binnen betreedt men eene vierkanten Bassecour. Het grootste Vertrek van dit gebouw is de Huldigings-zaal der Poolsche Koningen. Nog bij de verkiezing van Stanislaus zwoeren eerst de Magistraat en eenige Hoofden van Gildens hier trouw aan den verkoozenen Vorst, daarna het volk op de Markt, aan wien de Eed van het Balcon wierdt voorgeleezen. In een ander Vertrek hangen de Portraitten der Koningen van dit Rijk, behalven alleen dat van den laatsten, die zich in de Raadskamer met den voorigen en tegenwoordigen Koning van Pruissen verëenigd vindt. Nog een paar andere merkwaardige Portraitten worden in dit zelfde gebouw vertoond. Het eerste is van een' Burgemeester, die na een oproer, welke in de vroegere helft der voorige Eeuw hier plaats gehad heeft, op het Binnenhof onthoofd wierdt. Eenige Heiligenbeelden in eene der Kerken waren door Luthersche Studenten geschonden. De Burgemeester met een stuk of tien zijner medeburgeren wierden beschuldigd, van deeze Heiligschennis te hebben begunstigd. Men zondt Poolsche Commissarissen naar Thorn, om in dit Proces de rol van Rechteren te speelen. En deeze, voor de beschuldigers ingenomen, veröordeelden de aangeklaagden allen tot den dood, niet tegenstaanden de Burgemeester, met ver het grootste gedeelte der overigen, er geen het minste deel aan hadden; en men omtrent sommigen meer op het leugenächtige getuige- | |
| |
nis eener dienstmaagd, dan op de voldoende bewijzen, dat zij krank te bed hadden gelegen, te werk ging. Er kwam ter rechter tijd nog een pardon des Konings vóór de Poorten: doch dit had men voorzien, en ze daaröm (zoo fel was de verbittering), onder voorwendsel van een gevreesd ontzet van buiten, tot na de Executie geslooten gehouden. Men ziet nog achter de Parochiekerk eene Colom, met een Mariabeeld er boven op, welke ter gedachtenis van dit Tumult is opgericht. Doch het Opschrift is
geheel in den Roomschen geest. Het andere merkwaardige Portrait op dit Raadhuis, is dat van een' Burgemeester, die in 1772, gelijk de omstandigheden het in der daad toen raadsaam maakten, zijne Amptgenooten zocht over te haalen, om met Pruissen in Capitulatie te treeden, doch dien door een' derzelven hieröp wierdt toegeduwd, dat hij wegens zulk eenen raad zijn hoofd verbeurd had: 't geen den Grijzaard zoo hevig aandeed, dat hij weinig dagen daarna den geest gaf.
| |
[Pruissische bezitneeming, en gevolgen daar van op de gesteldheid der stad]
Bij de eerste verdeeling van Polen waren de Mogendheden met elkander overëengekomen, dat Thorn niet dan vrijwillig in de macht der Pruissen zou kunnen geraaken. Toen de Stad hier, volgens het advies van welk ik spreek, niet toe besluiten konde, wedervoer haar het lot van Dantzig. Zij wierdt door Pruissische Troupes omcingeld, in alle haare onderneemingen belemmerd, haar Koophandel met Tollen bezwaard, met sommige goederen zelfs de Handel
| |
| |
haar geheel onmogelijk gemaakt. Toen eindelijk het oogenblik haarer onderwerping gekomen was, trokken er twee Regimenten, even gelijk dit te vooren steeds had plaats gehad, voorbij de Stad, doch het derde begeerde door dezelve heen te mogen trekken; men weigerde, en de Poort wierdt opgebroken. De Tollen daalden vervolgens ook hier, en de oude Koornhandel ging weder geregeld voort: doch deeze is niet in staat geweest, gelijk bij het voordeeliger geplaatste Dantzig 't geval was, den ouden bloei der Stad te doen herleeven, en men telt thans omtrent 1800 Zielen in de Oudstad en 1500 in de Nieuwstad, daar Thorn te vooren wel vier- of vijfmaal dit getal kon opwijzen. Ook ziet men er eene meenigte door ouderdom ingevallene huizen, die niet weder hertimmerd zijn. De meeste leden van den Magistraat, welke Thorn geduurende deszelfs onäfhankelijkheid bestuurd heeft, zijn reeds uitgestorven. Thans houdt het Gericht voor een District der laatste verdeeling van Polen hier nog zijne zitting, om dat er te Plotsk geen plaats voor is. De gevangenen bewaart men op eene der Stadspoorten naar de zijde der Rivier. Het Garnisoen was ook hier, toen ik er mij bevond, niet noemenswaardig.
|
|