| |
Reize naar de Pruissische grenzen.
Libau.
[Reize naar Libau]
Het Postgeld is in Courland, waarvan ik nu nog het grootste gedeelte door moest trekken, eer ik van het Russisch Keizerrijk afscheid nam, reeds op den Pruissischen voet, dat is meer dan de helft duurder dan in de Staaten van Paul. Op deezen voet is het naamentlijk bij de inlijving gebleeven; daar en tegen moeten ook de Postmeesters de gantsche inrichting op zich nemen, terwijl zij in Rusland merkelijk ondersteund worden.
Men heeft Mitau nog niet zeer lang verlaaten, of men ziet weder een paar Grafmonumenten langs den weg. Het eene is ver van onbevallig, en verbeeldt eene witte Marmeren Lijkbus op een Grasheuveltje, in een hek van ijzer ingeslooten. De
| |
| |
eerste Station is volkomen vlakte, doch over 't algemeen goed gecultiveerd. Op het Dorp waar men van paarden verwisselt, neemt de bodem eene wat ongelijkere richting aan; en men ontmoet er de eerwaardige overblijfselen van een Kasteel der Hertogen, 't welk in de Zweedsche Oorlogen verwoest is. Het ligt op een' kleinen berg, langs welke van onderen een Riviertje stroomt; eerst vormt het een vierkant met zeer hooge muuren; daarna loopt er langs een Terras nog een vrij lange iets laagere muur, die zich op 't laatst ook naar de achterzijde, waar de ingang geweest is, heen begeeft, en hier het geheele Slot, en een' ronden Toren, omringt. De drie volgende Posten bieden over 't algemeen eene alleräangenaamste en afwisselendste Landstreek op; de grond is golvend, de Velden in een' goeden staat; de Dennenbosschen maaken tusschen beiden plaats voor Populieren, Berken, Wilgen, Elst; en dit alles deed zich, bij het schoonste weder, in het tooisel van zijn eerste groen voor mij op: 't geen, na zoo veel maanden sneeuw, het gezicht op eene wijze, die men niet dan na het lange gemis ondervinden kan, streelt. Vlak vóór Schrunde, de laatste deezer vier Posten, wordt men op een Vlot over de Windau gezet: één' van die smalle Stroomen, die somtijds hunne Oeveren ver overschreeden. De beide volgende Stations, waar de grond, zoo wel als op de voorige, tusschen zand en klei bestendig afwisselde, gelijk ook wederôm de Dennenbosschen met ander geboomte,
| |
| |
leverden een paar Bergen, die men over moet trekken, op; een taamelijk Eikenbosch, hoe zeer wat ondigt, scheen mij voor het begin van Meij reeds verbaazend in 't blad gevorderd, en niet veel achter het andere groen terug. Het Zuid-Westen, 't walk ik bestendig in reed, deed mij het loof geduurig in een' sterkeren graad toegenomen vinden, dan het mij zekerlijk zou voorgekomen zijn, indien ik steeds op de zelfde plek vertoefd had. De laatste Station van Libau is volkomen vlakte; men wordt een lang vlek, dat echter zijne Barrières heeft, en Grobin heet, doorgevoerd. Omtrent een uur van de Stad begint een soort van Strand. Over 't algemeen is dit gantsche gedeelte van Courland, dat zich van Mitau naar Libau uitstrekt, voortreffelijk aangebouwd; en ik heb mij telkens verwonderd, dat, daar de Landstreek alöm zoo veel bevalligs heeft, men eene zoo ellendig geplaatste Stad als Mitau tot de voormaalige Residentie heeft uitgekoozen. Dorpen en Kerken ontmoet men ook in dit Gewest weinig buiten de Stations; doch zij hebben alle een ordentelijk aanzien; ook de Heerenhuizen, die men van tijd tot tijd voorbij rijdt, vertoonen, zonder pracht, een net en betaamelijk uiterlijke.
| |
[Beschrijving van Libau en deszelfs handel]
Libau is juist geen groot, maar een vrolijk welvaarend Zeehandelsplaatsje. Zoo dra men de Poort is binnengereeden, ziet men eene Brug voor zich, welke over de Haven ligt, en vervolgens wordt men in de Hoofdstraat gevoerd, die breed is, verschei- | |
| |
den goede winkels en huizen bezit, benevens eene Kerk ter linkerzijde, die in een' veel beteren smaak gebouwd is, dan de meeste Luthersche Kerken in het Hoogduitsch gedeelte van Rusland; de straat brengt dan op eene onregelmaatige, doch ruime Markt, waar zich de Hoofdwacht bevindt, dewijl er hier een Bataillon Infanterie, bij de burgers ingequartierd, in Garnisoen ligt. De overige straaten ontdekt men aan verschillende zijden; zij hebben in 't algemeen eene taamelijke breedte, doch missen een' regulieren aanleg; sommige zijn gestraat, in andere gaat men op dat zuivere zand, waaröp het gantsche Stedeken gevestigd is. Behalven de Kerk, van welke ik daar gewaagde, heb ik er nog een paar andere hier geteld. De huizen zijn meest van ééne verdieping, doch zeer lang, en van een hoog rood dak voorzien, waarvan de vensters schijnen aan te duiden, dat ook dit dak eene tweede verdieping van Kamers verbergt. Verscheiden woongebouwen zijn van steen, andere van hout; voor veelen derzelven ziet men geschooren of ongeschooren Lindeboomen, gelijk in onze Steden, doch slechts voor zoo veel de Eigenaar der huizen, in wier buurt zij geplant zijn, het goedvindt. De bevolking schat men op 5000 Zielen. Welëer mogten de Jooden er, om des handels wille, zich alleenlijk drie dagen ophouden; doch sedert het van de Hertogen van Courland op de Russische Monarchen is overgebracht, heeft men dit verbod niet alleen ingetrokken, maar zij genieten er zelfs alle
| |
| |
voorrechten der Christenen, en kunnen in de Gilden worden opgenomen, hoe zeer men er hen het dubbele voor laat betaalen. Ook vloeiden zij thans uit Polen in meenigte derwaards, en stonden op 't punt om hunne Synagoogen en Schoolen te bekomen. Behalven eenigen Courschen Adel, die insgelijks te Libau en in den omtrek vertoeft, bestaan voorts de gegoede lieden hier meest uit Kooplieden. Het Riviertje, 't welk de Haven van deeze Stad formeert, neemt slechts eenige Wersten boven dezelve een' aanvang. In de zeventiende Eeuw heeft een der Hertogen het tot dit oogmerk laaten uitdiepen, en Libau zelfs (want eertijds lag de Stad een weinig van de tegenwoordige af) hier heen verplaatst. Van de Brug, die ik zoo even noemde, loopt deeze Haven ter rechterzijde, omtrent eene minuut of tien gaans, in eene ongeboogene linie Zeewaards in: eerst langs pakhuizen aan de linker-, en Duinen, met een Bosch, een Kerkhof en andere voorwerpen, aan de andere hand; een aanmerkelijk Hoofd steekt eindelijk nog buiten het Strand in de Oostzee uit. Alles is van zwaare houten balken, die om laag met ijzer aan één gehecht, en in de middelvakken met steenen aangevuld zijn, van den grond tot op de hoogte der Kaai opgewerkt. De diepte kan, naar maate van hooger of laager water, op tusschen de agt en twaalf voet geschat worden. Den ingang houdt men voor taamelijk veilig, doch van vooren is er geen andere Reede dan de open Zee. De Sche- | |
| |
pen liggen alle ter rechterzijde der Brug; een enkel slechts had door dezelve heen, gelijk men haar in 't midden op kan haalen, zich aan de andere zijde gaan plaatsen. In 't geheel telde ik er omtrent een twintig, zoo Deenen, Zweeden, Russen, als Hollanders onder Pruissische Vlag enz. Eenige Vaartuigen waren sedert den dooi reeds met derzelver laading vertrokken. In 't jaar te vooren rekende men de aangekomene op een 330. In 1802, heb ik sedert gezien, dat er slechts 260 waren binnengezeild, die voor bij de anderhalf Millioen hadden
in-, en voor over de twee Millioenen uitgevoerd: doch men zeide mij, reeds toen ik mij te Libau bevond, dat, daar de uitvoer van 't Koorn verbooden was, er in dien Zomer geen paar hondert Schepen verwacht wierden. Aan de Kooplieden der Stad behooren er nauwelijks een dozijn. De waaren, die men van hier koomt haalen, zijn meest Koorn, Lijnzaad en Vlasch; en 't geen men er in de plaats brengt, Zout uit Portugal, Haring enz.
Toen Courland onder zijne Hertogen stond, bloeide hier de handel zeer, daar de geringe Tollen, die men te dier tijd betaalde, Libau tegen Rusland konden doen markten. Thans, daar de inkomende rechten er dezelfde zijn met Riga en geheel Rusland, kan het Plaatsje niet meer tegen de Hoofdstad van Lijfland opweegen, die het voorrecht eener groote Rivier bezit, langs welke de goederen daar heen kunnen afgevoerd worden, terwijl te Libau daar- | |
| |
en tegen alles, wat van het land koomt, per as moet worden aangevoerd. De Tol op het Zout, eene der hoofdwaaren, die in Rusland binnen worden gebracht, is zoo aanmerkelijk, dat men het in Portugal tot een' minderen prijs inkoopt, dan deeze Tollen alleen bedraagen.
| |
[Reize naar Polangen]
Daar Libau een weinig van de Postroute afligt, moest ik de toevlucht tot voermans-paerden neemen, om weder op dezelve terug te komen. Niet alleen zijn deeze vreesselijk duur, maar boven dien bevindt er zich hier niemand die een aantal daar van bezit, genoegsaam om een rijtuig van eenige grootte voort te trekken; men ziet zich dus genoodzaakt Ruiters- en andere Paerden bij één te brengen. De Man, met wien ik mijn accoord gemaakt had, had een half dozijn Jooden-Paerden verzameld, die veel moeite vonden om met de Christen-Paerden, die hij er van elders bij had moeten zoeken, één geheel te formeeren; een Poolsche Jood speelde voor Postiljon. Tot op een half uurtje na van de zoogenoemde Papenseesche Kroeg, doet men bestendig den verveelendsten rit langs het Strand, slechts tusschen beiden op de Duinen eene Den of wat bespeurende, en 't een of ander Visschersbootje op het Strand zelve. Eindelijk slaat men eene zandige vlakte, en dan een Dennenbosch in, om aan die kroeg te geraaken. Men moet zich echter onder dit woord geen laager denkbeeld vormen, dan dat van eene redelijke herberg, en bekende pleisterplaats, naar de gewoonte deezes
| |
| |
lands ingericht, buiten de Postroute. Er zijn een paar draagchelijke Vertrekken voor Heeren, en verder Logement genoeg voor voerlieden en hunne Paerden. Een zandige dorre streek, nog veel in het gezicht der Zee, brengt vervolgens naar Heiligen Aa, waar Courland zich van een stuk van Lithauen, door welk men dan nog een uur of twee moet rijden, afzondert, en dat spoedig door de Crucifixen voor ieder boerenhuis wordt aangekondigd; een smal Riviertje maakt de Grenzen tusschen de twee Gewesten. Eerst koomt men hier een' geruimen tijd door Dennenbosch, en dan weder omtrent even lang door eene zeer bloeijende Landsdouw, van allerlei geboomte voorzien, wel bebouwd, en bijna met wooning aan wooning. Eindelijk verschijnt Polangen, het Grens-dorp aan deeze zijde des Russischen Rijks, in welk, behalven nog eenige andere gebouwen, het Tolhuis in 't oog valt. Hier wierdt mijn Pas, dat is de vergunning van Pauls gebied te mogen verlaaten, onderzocht, en, nadien er geen tegenbevelen sedert mijn vertrek uit Petersburg waren aangekomen, 't geen ik mij steeds nog onder de mogelijkheden voor den geest stelde, tot mijne groote blijdschap goed bevonden; mijne koffers liet men, gelijk bij de intrede in het Rijk, ongeöpend. Een Joodsche Postmeester voorzag mij hier nog voor 't laatst van Russische Paerden, om de Station van slechts eene halve Mijl tot aan het eerste Pruissische Dorp af te leggen. Twee Barrières, beide van Cosacquen voorzien,
| |
| |
volgen eenige minuuten gaans buiten Polangen, kort op elkander, even omtrent gelijk ik het anderhalf jaar te vooren aan de Zweedsche zijde gevonden had; en welke gewaarwordingen er in mij opreezen, toen ik de laatste deezer Barrières achter mij zag toesluiten, en aan de gevaaren terug dacht, aan welken ik ontworsteld was, zal ieder ligtelijk gissen, die 't geen ik van Rusland onder Pauls regeering heb meegedeeld, met eenige oplettenheid geleezen heeft. Ik beken, dat de Pruissische grond, op welken ik mij opeens geplaatst zag, mij als de bodem der Vrijheid voorkwam, en dat ik meende mij thans op nieuw als meester mijner handelingen te kunnen beschouwen, inzonderheid in 't geen de eerste behoefte eenes Reizigers is, de vrijheid van zich te begeeven waar heen hij wil, en op welken tijd hij het heeft goedgevonden, zonder er aan iemand rekenschap van af te moeten leggen, of vergunning toe te vraagen.
|
|