Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 4
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 188]
| |
Riga.
| |
[pagina 189]
| |
Riga wederöm verliet. Langs dezelve schaaren zich dan gewoonlijk de kleinere schepen aan beide zijden: zoo dat de Brug in het goede Saisoen eene der meest begunstigde avondwandelingen wordt. Even voorbij de Rivier brengt een der uitgangen binnen een paar Bastions, die met den stroom gemeenschap oeffenen; en op deeze hoogte vond ik een aantal schepen in twee Bassins in winterrust liggen. Aan den tegenövergestelden kant, gaat men ook door de Citadel de Stad uit. Het Zweedsche Wapen, en het Cijffer van Karel XII, bespeurt men nog duidelijk voor haare Poorten. Inwendig ziet men er eene groote Grieksche Kerk, het Commandantshuis, nog een gebouw, 't welk tevens tot Gevankenis, Hospitaal en Dolhuis verstrekt, en meer andere. Vervolgt men den weg langs de Rivier, wanneer men zich weder buiten deeze Citadel bevindt, zoo voert een gestraat Dijkje (met den dooi was het zelfs hier en daar gekist) benedenwaards, althans eene Werst of twee, tot omtrent de plaats waar des Zomers de groote schepen verhinderd worden hooger op te zeilen, terwijl men tusschen beiden den Keizerlijken Tuin aan zijne rechterzijde laat liggen. Deeze laatste is een eenvoudig doch vrij uitgestrekt vierkant van Lindenboomen, met twee kruislaanen en een' Vijver, doch alles slecht onderhouden. Peter I heeft deeze openbaare wandeling doen aanleggen, en er behoort nog een gebouw toe. Naar de Landzijde gaan uit Riga wederöm drie | |
[pagina 190]
| |
of vier andere Poorten. De Esplanade, die de Stad van de Voorsteden afzondert, mag deels wegens de Exercitiën, deels wegens het gevaar, dat hier uit in tijd van oorlog zou kunnen ontstaan, niet beplant worden. De Voorstad is zeer uitgestrekt, en heeft verscheiden taamelijk breede, en meest rechte straaten, die weder door andere met rechte hoeken doorsneeden worden. Steenen huizen mogen hier zoo weinig worden opgericht, als houten in Stad, tot welk bevel het oogpunt eener Vesting van aanbelang, waar uit men Riga beschouwt, gelegenheid heeft gegeeven; eenige der hier geplaatste houten gebouwen zijn echter niet onäanzienlijk, en worden ook door lieden van rang bewoond; sommige daar onder hebben Tuinen. Ook bevinden zich hier een paar Luthersche en Grieksche Kerken. 't Is in de Hoofdstraat deezer Voorstad, zo ik mij niet bedrieg, dat men eene schandzuil opgericht heeft ter eeuwige gedachtenis, of zal ik zeggen ter verfoeijing, van de stichteren eenes zwaaren brands, met een' kogel vol ijzeren pennen boven op dezelve. De omtrek der Voorstad, indien men den halven cirkel meet, dien de Barrières, van het punt der Rivier van welk zij uitgaan, tot het punt der Rivier waar zij weder op te rug keeren, vormen, bedraagt omtrent een dertien Wersten: doch dit is op verre na niet alles bebouwd, en, gelijk de streeken in het rond een onbevallige zandige en duinächtige vlakte is, met eenig weinig en slecht geboomte, zoo kruit men, reeds in een | |
[pagina 191]
| |
gedeelte der Voorstad zelve, vreesselijk over Duinen of door 't mulle zand; daar en tegen ontdekt men enkele gebouwen, en, gelijk zoo even gebleeken is, zelfs eene geheele straat buiten de liniën. Ook op eenige Eilanden in de Rivier staan enkele huizen verspreid, doch die somwijlen veel van 't water te lijden hebben. Aan de overzijde der Duna, waar men tegen een groot Dennenbosch aanziet, vertoont zich nog een andere Voorstad, welke op eene Werst of zeven in den omtrek wordt opgegeeven, en een soort van geüniëerde Grieksche Kerk bezit. Doch ik keere tot het inwendige van het eigentlijke Riga te rug. Deeze donkere Stad is nauwelijks van eene enkel rechte straat voorzien; en zeer weinige, doch dan nog alleenlijk stukswijze, bieden eene redelijke breedte aan; de Markt, op welke het Stadhuis geplaatst is, heeft geen bijzondere grootte; het gebouw zelve is vrij goed, doch heeft een' gevel tegen zich over van eene zeer Gothique gedaante: de Façade naamentlijk van het Gildehuis der Schwarzhaüpter of ongetrouwde Vreemdelingen, 't welk nog eenige Oudheden bevatten moet, doch die ik verzuimd heb te bezichtigen. De in het Stadhuis gelegene Beurs is klein, en, wat het uitwendige betreft, van weinig aanbelang. Eene nog veel ruimere plaats dan deeze Markt, schoon van onregelmaatigen vorm, bevindt zich vóór het Slot. Dit insgelijks bejaarde Kasteel, 't welk van achteren 't gezicht onmiddelijk op de Rivier ge- | |
[pagina 192]
| |
niet, is van ruwe steenen opgemetseld; naar de Stadszijde heeft men er een' nieuweren witten gevel voorgezet, gelijk ook een dikke ronde Toren van het zelve aan deezen kant overpleisterd is. Gedeeltelijk strekt dit Slot tot eene Caserne, gedeeltelijk wordt het door den Militairen Gouverneur der Provintie bewoond, en, hoe zeer het Hôtel van den Civiel-Gouverneur insgelijks het Paleis heet, logeerde evenwel de Keizer, geduurende zijn vertoeven te Riga, op dit oude Slot. De zelfde ruime plaats strekt ook tot ingang in de Citadel, tot Paradeplaats, en verblijf der Hoofdwacht. Behalven een paar goede huizen van bijzondere persoonen, heeft men langs dezelve ook het Gymnasium opgericht, 't welk eene gewoone Latijnsche Schoole is, op den Duitschen voet: dat is, waar, buiten de Taalen, nog steeds de gronden van andere Weetenschappen geleerd worden; doch de jonge lieden woonen hier niet met elkander in het gebouw. De meeste huizen van Riga zijn van overpleisterde klinkers, 't zij dan wit gelaaten of met de eene of andere verw overdekt; sommige derzelve vrij ouwerwetsch, weinige groot of modern; over 't algemeen maakt de kleinheid en volkrijkheid der Stad, dat men er eng gehuisd is; in meer dan ééne wooning heb ik inwendig echter ruime Vertrekken aangetroffen. Het Vittinghofsche huis kan voor het fraaiste doorgaan der geenen, welke niet tot de allernieuwst gebouwde gerekend moeten worden. De Comoedie en de Club | |
[pagina 193]
| |
behooren tot het zelve, en worden voor 5000 Roebelen 's jaars verhuurd; de Zaal der eerste beduidde weinig, doch er speelde te dier tijd een redelijk goede Hoogduitsche troep; de Club had eene geheele reeks van Vertrekken, waar onder twëe Billiardkamers, behalven nog eene Danszaal. Er behoorden een 400 Leden toe, die er veel gebruik van maakten, en er de papieren en periodique Werken vonden, die in Rusland mogen binnengevoerd worden; tweemaal in de week was er een groot Diné van Mans. | |
[Dom, met museum en bibliotheek]Onder de Kerken verdient de Dom, 't welk een groot, hoog, doch tevens oud en somber gevaarte is, met een' vierkanten kloostergang, alleenlijk daaröm genoemd te worden, om dat men uit dien kloostergang eene Kamer of drie beklimt, welke het kleine Stad-Musaeum en de openbaare Bibliotheek bevatten. In het voorste Vertrek ziet men eenige oude Schilderijën, tot het Topographische en Historiëele van Riga betrekkelijk, benevens de ribben van een' Walvisch, op de Pommersche Kust in de Oostzee gevangen. In de tweede Kamer, en gedeeltelijk ook in het daaröp volgend Cabinet, heeft men de Himschelsche Verzameling van Natuurlijke Historie geplaatst; zij behelst van alles iets: gelijk eenige Mineraalen, Schelpen, Insecten, Kunstzaaken enz. Doch de opgezette Vogels kunnen daar onder voor het beste gehouden worden. Dit evenwel wordt wederöm overtroffen door de Mineraalen van den Heer Berens, welke eene rei- | |
[pagina 194]
| |
ze naar Siberiën gedaan, en in de Mijnen van Schlangenberg en elders schoone dingen, inzonderheid Goudërtzen, gezameld had, welker rijkdöm ik in de voortbrengselen dier Gewesten, schoon ik ze in Rusland in zulk een aantal ontmoet heb, mij niet herïnnerde. Ik vernam zelfs bij die gelegenheid uit zijn' mond, dat er aldaar plekken in de Mijnen zijn, die negentig perCent Goud opleveren. Van Zilver- en Koper-ertzen bevonden zich in dit Cabinet, zoo wel als van andere Siberische steenen, een goed aantal; ook nog een Herbarium, deels door denzelfden Reiziger geformeerd, deels uit een hondert stuks van Tournesort daar benevens bestaande; en daar hij tot de Chineesche Grenzen zijnen tocht heeft voortgezet, vindt men hier ook kleedingstukken en huisraad dier belangrijke Natie, behalven nog eenige dingen, die tot andere Volkeren behooren. Een Munt-cabinet van inlandsche Munten, 't welk deeze Vertrekken insluiten, verboodt mij de onpasselijkheid van een' der Stadspredikanten, welke den sleutel had, te kunnen beöordeelen. De geheele inrichting van het openbaare Musaeum heeft dit zonderlinge, gelijk men mogelijk reeds, uit het geen ik zoo even zeide, zal hebben opgemaakt: dat boven het geen in het zelve aan de Stad toebehoort, ieder hier zijn eigene zeldsaamheden, van wat voor soort dan ook, plaatsen kan: waar door hij wel aan de ééne zijde het genoegen mist van ze dagelijks in zijne wooning onder zijn oog | |
[pagina 195]
| |
te hebben, maar daarëntegen het voorrecht smaakt, dat ze door iederen vreemden kunnen gezien en bewonderd worden, zonder dat het hem eenigen tijd beneemt, en zonder dat de voorwerpen zelven hem van een gedeelte zijner dikwijls enge huizing berooven. Vlak naast de Vertrekken van het Musaeum wordt men in de groote en wel geëvenredigde, doch wat duistere Zaal der Bibliotheek geleid; zij heeft eene Gallerij in de hoogte, die op Colommen rust; en de kasten bewaaren een 11- à 12000 Boekdeelen, meest eenwel oude Werken; bij welke niet wordt bijgekocht. Men toont een paar oorspronkelijke brieven van Luther, een geschilderd Japansch Werk met Planten, en meer andere dingen. | |
[Peterskerk en overige godsdienstige gebouwen]De Peterskerk is mede een groot en een hoog gevaarte; beide Predikstoel en Altaar zijn er van Marmer; de Architectuur van het laatste mishaagt door het gebroken werk, en den slechten beeldhouwersarbeid; de ronde Predikstoel daarëntegen, geheel in Italiën vervaardigd, en eerst een jaar of agt geleeden hier geplaatst, voldeed mij zeer; een voortreffelijk Basreliëf, 't welk den Apostel, die aan de Kerk zijn' naam gegeeven heeft, verbeeldt, strekt aan deezen Cancel, die alleenlijk zijn verguldsel in 't land, voor welk hij bestemd was, had bekomen, tot verdere verciering. De Kerk is voor 't overige omtrent het jaar 1720 geheel af-, of ten minsten uitgebrand, en sedert naar het oude plan weder opgemetseld. De Toren telt tusschen de 4- en 500 voeten hoogte; ik beklom hem tot omtrent den eersten zijner | |
[pagina 196]
| |
drie omgangen, doch het deinzige weder vergunde mij geen verder gezicht van de omtrekken der Stad, dan 't geen ik er om laag even eens van bespeuren konde. Van de overige Luthersche Kerken behoeft geen bijzondere melding te geschieden; de Letten hebben de hunne in de Stad zelve, en, zoo ik meen, ook in de Voorstad; beide zijn enkel vervuld met gemeen. De Gereformeerde betekent wel op zich zelve weinig, doch is evenwel niet van de kleinste, die men in Luthersche landen ontmoet; ook vond ik ze, op Paaschdag, niet alleen, even als de Luthersche, vol van Toehoorders, maar er communiceerde ook op dien dag een grooter aantal lieden, dan ik het dikwijls, waar deeze Godsdienst niet de heerschende is, had bijgewoond. Of echter eene Leerrede, alleen geschikt om den Zielenslaap te wederleggen, op het Feest van Christus Opstanding juist de gepastste stof behandelde, mogen anderen beöordeelen. De Roomsche Kerk, ter zijde van het Slot, is donker en slecht; toen zij gebouwd wierdt, hebben ook de overige Gezindheden tot derzelver oprichting door toelagen medegewerkt. Behalven de Grieksche in de Citadel, bevondt er zich nog eene in de Stad, achter mijn Logement geplaatst, doch die weinig betekende, en van welke het Klokkengebrom, vooräl in de Paaschweek, des morgens vroeg, een ondraagchelijke last was. | |
[Voortzetting der algemeene beschrijving]De Hospitaalen en Godshuizen van Riga heb- | |
[pagina 197]
| |
ben niets dat dezelven bijzonderlijk onderscheidt. Voorts is de Stad ellendig verlicht en gestraat: doch een Machine, welke door agt paerden, die in een soort van Kaarnmolen rond loopen, in beweeging gezet wordt, pompt het water der Duna in een Bassin in de hoogte, van waar men het daarna door Canaalen in alle huizen der Stad kan leiden; driemaal het getal dier paerden is tot deeze inrichting noodig; en iedere vier koppel, na twee uuren geloopen te hebben, rusten weder het dubbele van dien tijd. Hier en daar, bij voorbeeld in een' ronden Toren aan de Wal, bespeurt men nog een hoope kogels van belegeringen, die de Stad ondergaan heeft; op de Bibliotheek bevindt er zich insgelijks een in den muur. | |
[Inwooners en zeden]Het getal der inwooneren van Riga wordt met de Voorsteden samen op 27000 Zielen geschat, waarvan misschien 22- à 23000 in de eigentlijke Stad hun verblijf houden, en, behalven de Magazijnen, tusschen de 6- en 700 huizen inneemen. Een goed gedeelte des Lijflandschen Adels verkiest, geduurende eenige maanden van het jaar, in de Hoofdstad van het Gewest te vertoeven; en deeze, zoo wel als een aanzienlijk aantal inlandsche en vreemde Negociänten, inzonderheid Engelschen, benevens verscheiden Russische Kooplieden, maaken er met de Civiele en Militaire Amptenaaren (te meer daar alle standen zich hier vermengen) de samenleeving niet onbevallig; en de Russische gastvrijheid huwt er zich op eene gelukkige wijze met den meer | |
[pagina 198]
| |
gecultiveerden geest der Duitscheren. Nergens baarde de strenge Censuur, die te dier tijd in Rusland plaats had, zoo veel ongenoegen dan hier; men was er in den eigentlijksten zin uitgehongerd naar de letterkundige voortbrengselen van andere landen, terwijl men zich gedwongen zag op te vooren verzamelde kundigheden te teeren. Het klaagen over de belagchelijke onkunde, zoo wel als over de onbegrensde dwingelandij van een paar Censors, die te Riga hun ijzeren Scepter zwaaiden, en de oogmerken des Keizers ver te buiten gingen, was onöphoudend, en de Anecdotes van hunne bedrijven ontelbaar. Het zelfs veränderde Titelblad van de Encyclopedie par ordre des Matières had dit uit zoo veel Deelen bestaande Werk doen verbeurd verklaaren, dewijl men wist, dat er te vooren de Fransche Jaartelling op was gedrukt geweest. Al wat de Censuur niet door staat, ondergaat dit lot, en het is noch aan een' Boekverkooper noch aan iemand anders geöorloofd, iets dergelijks weder buiten's lands terug te zenden. Door den meenigvuldigen arbeid, die aan zoo weinig lieden toevertrouwd is, blijven er boven dien een onëindig getal boeken lang onder hen liggen, eer het vonnis derzelven geveld heeft kunnen worden. Hard is de Keizer zelve, hoewel om geheel andere redenen, met een Lijflandsch Edelman, dengraaf Mellin, omgegaan. Deeze had zich jaaren achter één onledig gehouden met een' voortreffelijken en zeer uitvoerigen Atlas zijner Provintie in plaat te brengen, | |
[pagina 199]
| |
welke uit agt Kaarten bestond, iedere van welke een' afzonderlijken Kreitz, de vier Esthische naamentlijk, en de vier Lettische (het Eiland Oesel maakt nog een' negenden Kreits van het tegenwoordig Gouvernement van Riga uit), vertoonde. De eerste Kaarten waren door den Keizer zelven, 't zij dan vóór of na dat hij den Troon beklommen had, met genoegen ontvangen. Doch eensklaps beving hem de vrees, dat eene zoo juiste afbeelding van een Gewest, zoo digt aan de Grenzen gelegen, eens tot een kwaad gebruik der vreemde Magten, in tijd van Oorlog, zou kunnen strekken: gelijk men in 't geheel in Rusland met Plans en Kaarten toen duizend behoedmiddelen bezigde; en niet alleen verboodt hij nu de verdere uitgaave en het debiet; niet alleen moest de Eigenaar, zoo wel als alle Bezitters van den Atlas, al wat zij er van in handen hadden zonder vergoeding aan 't Gouvernement uitleveren: maar degraaf zelve verviel in de hoogste ongenade, en was op het punt van geärresteerd of gebannen te worden. Het is mij nogthans gelukt een Exemplaar daarvan magtig te worden. Aan Luxe in meubelen en maaltijden, gelijk ook aan vermaaken van allerlei soort, ontbreekt het te Riga niet: doch daarëntegen bespeurt men er ook met genoegen een' verlichten, Godsdienstigen geest; de Kerken worden er des Zondags door fatzoendelijke zoo wel als burgerlieden naarstig bezogt; en het Paaschfeest, 't welk ik hier doorge- | |
[pagina 200]
| |
bracht heb, heeft mij van het belang overtuigd, 't welk onder de Luthersche Gezindheid de Ouders in het Lidmaat worden hunner Kinderen stellen, gelijk zij deeze gebeurtenis ook aan hunne huizen gewoon zijn met onschuldige vreugd te vieren. De schommels, die men hier op Paasschen, naar de Russische wijze, in eene der Voorsteden had opgericht, bestonden slechts uit eene enkele verticaale en nog eene horizontaale: doch ik vond er geen toevloed van volk; ook wierden er geen touren van het minste aanbelang met rijtuigen, daarheen gedaan. Alle schepen vlagden voor 't overige op dien dag. De Verjaardag van 's Keizers Krooning viel in 1800 juist op den Maandag van het zelfde Feest. Twee Burger-Compagniën te paerd voerden na den Ochtend-godsdienst hunne jaarlijksche Exercitiën uit; iedere bestond omtrent uit veertig man, de eerste van ongetrouwden, in groene, de andere van getrouwden, in blauwe Uniform; die der Officieren was zelfs zeer prachtig; allen hadden goede paerden, en sommigen deezer laatsten van fraaije zadels en tuigen voorzien. 't Geschiedt op eigen kosten; en men neemt dus ook niet anders dan bemiddelde Kooplieden in dit Corps. Zij reeden eenige straaten door naar de Citadel, waar zij zich in twee rijën schaarden. Hier was alles reeds vol van ander Militair, en tevens van eene meenigte burgerlieden als aanschouwers, onder welke men veele Russen in hunne Nationaale dragt, en derzelver Vrouwen met de geruite Fatma's van Mos- | |
[pagina 201]
| |
cou bespeurde. Verscheiden koetsen reeden insgegelijks daar heen, om het Te Deum in de Grieksche Kerk bij te woonen, inzonderheid de Ambtenaaren, Generaals en andere Officieren, welken Godsdienst zij dan ook belijden mogten. De Militaire Gouverneur gaf een groot Diné, en de Civiele Gouverneur des avonds een Bal van omtrent honderd Menschen: de meeste Mans, behalven de Kooplieden, in Politique of Militaire Uniform; in eene groote Zaal wierden hier Polonoises en Engelsche Contredanssen gedanst, en in een paar Kamers gespeeld; vervolgens in eene andere Zaal aan twee Tafels koud gegeeten. Om half twaalf was alles voorbij. | |
[Tegenwoordigheid van Suwarow]Dit Paaschfeest bracht hier ook de beroemde Suwarow door, die, na den Veldtocht van het voorig jaar op de schitterendste wyze geöpend te hebben, ten laatsten, door een' Bondgenoot, dien hij gered had, verlaaten, gedwongen wierdt, om zijn leger door Zwitserland te doen terug keeren; en die nu zelf, afgeleefd en door vermoeidheden geknakt, naar Petersburg reisde, om er weinig weeken daarna, half in de ongenade van zijn' Meester, te sterven. De ziekelijke toestand, in welken hij zich bevondt, deeden hem, eer hij verder reisde, te Riga eenige dagen vertoeven, doch zonder uit te gaan. Overgegeeven aan al de kleine Godsdienstige gebruiken zijner Kerk, of zich van dezelven bedienende om zijn gezag over het Russisch Krijgsvolk zoo veel te beter te vestigen (want geen | |
[pagina 202]
| |
Generaal heeft het ooit verder in de kunst gebragt van zich invloed op hunnen geest te verwerven, en door het kennen van hunnen aart alles wat hij wilde van hun te verkrijgen), had hij, in het huis in welk hij logeerde, dagelijks in eene Kapel niet slechts voor zich laaten officiëeren, maar ook een hoope lieden van zijn geloof hierbij toegelaaten, aan welke hij Paaschëijeren, kussen, Heiligen schilderijtjes en dergelijke uitdeelde, en die hij tot getuigen zijner blaakende Devotie maakte. Zijn voedsel en zijne ligging waren hier, gelijk geduurende zijn' gantschen Veldtogt, ten uitersten Spartiaatisch. Het zoude de moeite waard zijn, een nauwkeurig bericht der tallooze Anecdotes opgesteld te zien, die men te dier tijd van hem hoorde verhaalen. Nimmer mogelijk heeft men eene zeldsaamer mengeling in iemand aangetroffen van de grootste Militaire Talenten, en van schranderheid en doorzicht aan de ééne, met meer nagebootste dwaasheid, en een soort van Bouffonnerie, of ten minsten de vreemdste zeldsaamheid in zijn gedrag, aan de andere zijde; gelijk tevens van hooggevoelenheid van zich zelven, die hij den Keizer meer dan eens heeft doen blijken, en van de vernederendste gemeenzaamheid met zijne soldaaten; van bijgeloovige gewoonten in den Godsdienst tot een' buitengemeenen graad; en van de onverschilligheid, waar mede hij, in het Krijg voeren, geheele stroomen bloeds, misschien niet altijd even noodzaakelijk vergooten, zag vloeijen. Te Petersburg hem gemist hebbende, ging ik bij zijn | |
[pagina 203]
| |
vertrek den Man, die sedert een jaar de oplettenheid van Europa zoo zeer op zich gevestigd had gehouden, in 't rijtuig zien stappen. Twee Adjudanten droegen hem meer de trappen af, dan zij hem ondersteunden. Halverwegen nam hij van de Gouverneurs der Provintie, die hem voor 't laatst waren komen begroeten, afscheid; beneden in het voorhuis kuste hij aan een' Pope hand en gezicht; en, nog eene mooije jonge Vrouw in 't voorbijgaan bespeurende, liet hij ook deeze naderen, om haar nog een overblijfzel van den Paaschzoen op de wang te drukken; hier op beklom hij zijne reiskoets, wierdt met eenige kussens overdekt, zegende, met het teken des Kruisses, de rondöm zijn rijtuig geschaarde Gemeente, en liet de Postiljons voortrijden. Hoe zeer het kaale hoofd en vervallen aangezicht des Mans, wanneer men hem zag voorbijgaan, weinig aan een' Suwarow zou hebben doen denken, stonden er echter een paar oogen in dat zelfde hoofd, die nog zeer veel vuurs hadden overgehouden. | |
[Koophandel]Wat den Koophandel van Riga betreft, zoo is mij te dier tijd het gewoone getal der in- en uitzeilende schepen op de 8- en 900 opgegeeven, waar onder er slechts een twintigtal, en deeze nog meest te Lubeck gekocht, onder Russische Vlag voeren. Doch de opgave van 1804, die mij sedert onder het oog gekomen is, verschilt hier merkelijk van: daar er toen 1251 schepen, en daar onder 80 Russische, binnen- en 1147 uitgevaaren zijn. | |
[pagina 204]
| |
Doorgaans, verzekerde men mij, dat de uitvoer wel het vierdubbele van den invoer was; in dit laatste jaar evenwel, wordt deeze gezegd eene som van vier en een half-; de eerste van twaalf Millioen bedraagen te hebben. Steeds intusschen brengt een zoo belangrijk onderscheid eene groote hoeveelheid van klinkende Munt in de Stad; ook ziet men hier geen papier; en niet alleen de Russische Bankcedels, maar zelfs de zilveren Roebel wordt als een Penning van Negocie, of als een koopwaare aangezien, en de Alberts-daler, dat is de Hollandsche Rijksdaler, is de gewoone Munt. Als een gevolg van deezen overvloed van geld kan men ook de vreesselijke duurte van Riga, en den hoogeren prijs der levensmiddelen en andere behoeften, dan in de Hoofdstad des Rijks, beschouwen. Vlas en Hennip zijn de goederen, waar mede zich de uitvoerende handel voornaamentlijk bezig houdt, van welke er 's jaars 50- à 60,000 Schipponden worden ingelaaden. Een ander belangrijk Artikel is het scheepsbouw-hout; het koomt voor het grootst gedeelte de Duna af; en men verwachtte, toen ik mij hier bevond, een aantal kleine Vaartuigen uit Polen, die het zelve hier heen moesten vaaren. Onder de voorwerpen van invoer moet de Suiker een der gewigtigsten zijn: daar het, onder de vierdehalf Millioen van het jaar te vooren, alleen op twee- en- een- half geschat wordt; de Coffij op bijna een half; de Kaas op omtrent een quart. Zo ik wel onthouden heb, is het Zout mij ook als een voor- | |
[pagina 205]
| |
naame post in dit opzicht genoemd. Het getal en de omvang der pakhuizen, waar alle deeze waaren, vooräl het Vlas en de Hennip, geborgen worden, zijn aanmerkelijk. Des Winters blijven er, gelijk ik reeds gezegd heb, alleenlijk eenige weinige schepen in de Stad en te Dunamünde, waar de Rivier in Zee vloeit, en waar een paar Sloten gebouwd zijn, liggen: doch zij vinden hier geen al te veilig verblijf, en de Reede is het nog minder. | |
[Provinciaal- en stadsbestuur]De Magistraat der Stad meen ik, dat uit vier Burgemeesteren en veertien Raadsheeren saamgesteld is, welke niet alleen het vertrouwen hunner Medeburgeren genieten, maar ook bij het Russisch Gouvernement zich een zeker aanzien hebben weeten te verwerven. Zij oeffenen het Politique en tevens het Rechterlijk gezag over de inwooners van den Burgerstand; deeze brengen hier, zoo wel als te Dorpat, hunne geschillen eerst voor een Departement van den Magistraat, daar na voor het geheele Ligchaam, van waar vervolgens aan het Justitie-Collegie te Petersburg geäppelleerd wordt. In Crimineele Zaaken doet de Magistraat de uitspraak naar Duitsche Wetten, en veröordeelt dus ook tot de aldaar gebruikelijke doodstraffen: doch tevens met de bijvoeging, dat, daar de doodstraf in Rusland afgeschaft is, dezelve in deeze of geene lijfstraf, in gevankenis, verzending naar Siberiën, of iets dergelijks veränderd wordt. | |
[Militair]Het Garnisoen van Riga liep, toen ik mij aldaar | |
[pagina 206]
| |
bevond, wel tot de 6000 Man; en de inquartiering was drukkend, niet tegenstaande de Burgers in de eigentlijke Stad het recht hebben van met geen Soldaaten belast te worden, en geld voor de Casernen hebben opgebracht. Er waren zelfs even te vooren gevallen van gantsch geen aangenaamen aart gebeurd, de gevolgen van Militaire stoutheid en overheersching, bij gelegenheid van het binnentreeden van Soldaaten in huizen zelfs van fatsoendelijke lieden; zij hadden tot de kennis van den Keizer moeten gebracht worden, welke ze ten minsten niet volkomen straffeloos heeft laaten gebeuren. | |
[Algemeene aanmerkingen omtrent Lijfland]Doch ik moet Riga niet vaarwel zeggen, zonder van Lijfland nog in 't algemeen te spreekenGa naar voetnoot(a). Het gedeelte van het zelve, 't welk ik doorreisd | |
[pagina 207]
| |
ben, zal men reeds uit het boven verhaalde hebben opgemerkt, dat weinig aanvalligs heeft: doch men zegt, dat, wanneer men de Duna om hoog vervolgt, en in 't geheel naar de Zuidelijke zijde, bergächtige en schilderächtige streeken liggen, en er daar door, gelijk men zich hier uitdrukt, Zwitsersche gezichten genooten worden. Voor 't overige ziet men er in 't algemeen, buiten de talrijke Bosschen, en den woesten grond, die zich nog op zeer veel plaatsen vertoont, meer Koorndan Wei-landen, en de bodem is voor een groot gedeelte zandig. Aan Wolven ontbreekt het in de Provintie niet; des avonds door een Bosch rijdende (hoe zeer ik niet recht weet, of dit niet reeds vóór Lijfland gebeurd zij), liepen er twee voorbij ons rijtuig, die mij nog eenigsints voor de Slede of Kibietke der op een' goeden afstand ons volgende bedienden deeden vreezen. Heym geeft in zijn Russisch Woordenboek aan dit Gouvernement 530,000 Zielen, waarönder een groote 2800 Adelijken, 32000 Vrijën, tusschen de 26- en 2700 Poolen, 488000 Lijflandsche Erflieden; en aan den Rigaschen Kreits in 't bijzonder 80,000 Zielen, waar onder 700 van Adel, 20,000 Vrijën, 3000 Russen, 2400 Poolen en 54,000 Lijfëigenen. De Lijfëigenschap in dit Gewest is door Catharina zeer bepaald geworden. De Adelijken mogen wel des noods hunne boeren zonder grond verkoopen, doch dit geschiedt niet dan ten uitersten zeldsaam; zij zijn verplicht hen van een stukje land en eene woon- | |
[pagina 208]
| |
plaats te voorzien: 't welk alles door de Wet schier afgemeeten is; hier voor arbeiden zij, en leveren het Koorn en de overige voortbrengselen, die men hen laat teelen, in Natura. Hunne meubelen behooren hun in eigendom toe, gelijk ook alles wat zij door hunnen arbeid voor zich hebben weeten te verkrijgen. Bij sommige Edelen werken zij nauwelijks een paar dagen in de week. Hunne overtreedingen worden doorgaans met roeden bestraft. De Adel bedient zich ook van hun, even als in Rusland, tot huisbedienden, doch lang niet in zulk eene hoeveelheid. Het ontbreekt niet aan meenigvuldige voorbeelden, dat zij met hunne Heeren buitenslands gereisd, en allen met hun terug gekomen zijn. Men kent Edellieden, die tot 5000 boeren toe bezitten; op de Landbouw valt evenwel in 't algemeen in Lijfland niet te roemen. De Dorpen liggen vreesselijk uit elkander, en men kan zich niet genoeg verwonderen, wanneer men hoort dat er in eene zoo uitgestrekte Provintie in 't geheel slechts een groote hondert geteld worden. Wanneer men dezelve doorrijdt, ziet men meest nog maar op zich zelve staande Kerken; terwijl de boerenhuizen op den grond van iederen landman liggen: iets, 't welk zekerlijk voor den akkerbouw ver te verkiezen is, boven het bij elkander woonen der landlieden in halve Steden, terwijl op 't veld geen enkel huis te ontdekken is, gelijk ik dit in Rusland, en nog meer, op eene vroegere reize, in Siciliën gezien heb: doch iets | |
[pagina 209]
| |
ter zelver tijd, 't geen, wanneer het weder tot een ander uiterste gebracht wordt, de beschaafdheid, beide in een' verstandelijken en in een' zedelijken zin, niet grootelijks bevordert. Verscheiden Adelijken, die zich, kort eer ik mij hier bevond, tot het leveren van brandewijn aan de Kroon verbonden hadden, hebben door den miswas van het jaar te vooren een' zwaaren slag ondergaan. De Branderijën zijn op hunne goederen iets zeer gewoons. De Ridderschap vergadert nog en Corps, en heeft haar Huis te Riga: doch de raadpleegingen van dit Ligchaam loopen enkel over zaaken van gering belang. Twaalf Landraaden worden altijd uit hun midden gekoozen, waarvan er drie in 't Hofgericht, 't welk mede in deeze Stad gevestigd is, zitting hebben, en door eenige Raaden in het beslissen der Rechtzaaken geholpen worden. Een Edelman is ook tevens altijd Landrichter in iederen der Kreitsen van het Gouvernement; voor hem en twee Assessoren komen in de eerste instantie de geschillen des Adels; van daar wordt aan het Hofgericht, en van dit laatste wederöm aan het derde Departement des Russischen Senaats geäppelleerd. De Crimineele Vonnissen van het Hofgericht worden gemeenlijk, eer zij hunne uitvoering bekomen, door den Gouverneur van Lijfland goedgekeurd. Over de twisten hunner boeren onder elkander houden de Adelijken zelven een soort van Gericht. In 't Rechterlijke, zoo wel als in het Militaire, hebben Esthland en Lijfland, of, gelijk men zich gewoonlijk | |
[pagina 210]
| |
uitdrukt, Riga en Reval, hun afzonderlijk bestuur en huishouding; doch in 't Politique staan zij onder éénen Generaal-Gouverneur, welke laatste te Riga nog een' zeer kundigen en geächten Onder-Gouverneur tot zijne hulp had. Lijsland, gelijk de overige Duitsche Provintiën, droeg onder Catharina den naam van een Stadhouderschap, en dit was zelfs nog van de Zweedsche tijden overgebleeven. Doch Paul heeft deeze inrichting, tot groot misnoegen der ingezetenen, geheel van natuur doen veränderen, en de Stadhouderschappen in Gouvernementen omgeschapen, hoe zeer men allengskens weder in sommige opzichten tot het voorige terug keerde. De Provintie wordt geächt, door dit afwijken van de oude grondbeginselen, zeer gedrukt te worden; en men meende in 't algemeen, dat, zo men het Stadhouderschap op nieuw weêr invoerde, de bevolking van Riga er zeer door winnen zoude, en er een hoope gelds door in het Gewest zou blijven, 't geen nu buiten het zelve gevoerd wordt. Onder de nadeelen der tegenwoordige huishouding telde men onder anderen, dat er verscheiden Gerichten op het platte land of in de kleine Landsteden weggenomen waren, die er te vooren bestonden. De Landrichters behoefden nu slechts tweemaal in 't jaar de Touren hunner Kreitsen te doen; 't geen voor de afdoening der zaaken niet genoegsaam was: terwijl het intusschen ieder niet gelegen kwam, zich verscheiden Mijlen ver naar eene Stad te begeeven. |
|