Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 4
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reize naar Riga.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot tijd op deeze geheele Route schoone Ossen, welke naar Petersburg gevoerd wierden, waarvan mij het soort van oogen, zeer verschillend van die der Nederlandschen, inzonderheid trof. De Postïnrichting plagt geheel onder het bestuur des Adels deezer streeken te staan, doch hij heeft er thans bijna niets meer dan de betaaling van overgehouden; de Posthuizen zijn alle naar één ontwerp gebouwd: met een paar goede Vertrekken naamentlijk en Cabinetten aan beide zijden. Van het eerste Posthuis af ziet men ook hier reeds de Duitsche wijze van timmeren, vooräl ten opzicht der vensteren. Vloering en deuren winnen het ver van de Russische woongebouwen: doch de Canapé's ontbreeken; het witte brood verdwijnt, even als ik dit aan de overzijde des Golfs, naar den Zweedsche en Finschen kant, heb opgemerkt, zoo dra men zich buiten het eigentlijke Rusland bevindt; de room en boter daarëntegen zijn hier voortreffelijk. De Postmeesters spreeken alle Hoogduitsch: doch de Landstaal is, zelfs nog ver in Lijfland, Estisch, een Dialect van 't Finsch. En waarlijk men behoeft op de afschuwelijke troniën, en het draaderige niet aan één geschakelde vloshair der boeren slechts het oog te werpen, om de Russische Finnen van de streeken van Frederikshamn en Wiburg terstond te herkennen, en er een Menschenras, van de Russen zoo wel als van de Letten, die op hen volgen wanneer men verder Westelijk op deeze Route voortreist, geheel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheiden, in te ontdekken; de Vrouwen zijn iets minder lelijk van aangezicht dan de Mans. De laatste Station der negenen welke eindelijk te Dorpat brengt, en vijf- en- twintig Wersten lang is, hieldt mij een' gantschen dag bezig, en, shoon de landstreek op dezelve het aangenaamste van deeze gantsche Tour was, zal ik echter de verveeling van dien rit niet ligtelijk vergeeten. De dooi had zich nu even, doch met kracht, beginnen te openbaaren, en mijne slede begon daar door ook tevens al haar glijvermogen te verliezen, en of eene aanhoudende wrijving op de vochtige sneeuw te ondervinden, of diep in dezelve in te snijden. De agt paerden, met welke ik af was gereeden, wierden reeds in 't gezicht van 't Posthuis met twee, en niet lang daarna nog eens met twee vermeerderd; en deeze twaalf evenwel bleeven tusschen beiden wel vijftig maalen steeken, zoo dat de koets met hulp van menschen of van windässen telkens weêr aan den gang moest gebracht worden; waarschijnlijk zou zij tot na den dooi onderweegs gebleeven zijn, indien ik niet, eenige Wersten van Dorpat, en reeds tegen het vallen van den avond, gelegenheid gevonden had, nog drie sterke paerden van een' Landbezitter, die hier een op zich zelve staande gebouw bewoonde, te huuren; en met dit vijftien-span reed ik Dorpat weldra triumpheerend binnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Beschrijving van Dorpat]Hoe veel belangrijker zouden de berichten, die ik in staat ben van deeze Stad te geeven, uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunnen aart niet geweest zijn, indien ik in een der beide laatste jaaren dezelve doorreist had, en dus van de Universiteit had kunnen spreeken, die er sedert opgericht wierdt, met alles wat de mildheid van Alexander aan derzelver luister heeft te koste gelegd! Dan, terwijl ik dit voor volgende Reisbeschrijveren moet overlaaten, zal ik hier niet anders dan ten uitersten kort kunnen zijn; daar ik een groot gedeelte van den dag; dien ik er rustede, met de schikkingen om mij van de slede te ontdoen, mijn rijtuig weder op de wielen te zetten, en 't geen de Kibietke der bedienden betrof, heb doorgebracht. Dorpat strekt zich taamelijk ver in de lengte uit; aan de Petersburgsche zijde daalt men van eene hoogte in hetzelve neder; aan de Rigasche daarëntegen, na dat men in de Stad weêr langsaam opgeklommen is, ziet men enkel vlakte. Een stroom, met eene fraaije steenen Brug van drie boogen, en een paar Poorten, of iets, dat hier naar zweemt, er over heen (den middelsten boog der Brug kan men ophaalen), scheidt de Stad van de Voorstad af. Deeze laatste ligt meest naar het Zuiden gekeerd, en bestaat voornaamentlijk uit houten huizen, die weinig van de Russische in gedaante verschillen. De Stad biedt eenige fraaije moderne gebouwen aan, vooräl rondöm de Markt, op welke het Raadhuis vlak tegen over de Brug geplaatst is. Tusschen beiden echter ontmoet men ook een hoope geverwde houten huizen. Een Kaai langs de Rivier, van verscheiden winkelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorzien, en een paar andere lange doch irreguliere straaten, welke de Markt doorsnijden, loopen met deeze Kaai eenigsins parallel. De Russische en Luthersche Kerken liggen digt bij elkander naar de Oostelijke zijde. De eerste maakt uitwendig meer vertooning, dan wanneer men in dezelve binnentreedt. De andere is oud. Des Zondags morgens wordt hier alvoorens in 't Hoogduitsch gepredikt; ik vond er, schoon de Leeraar eene talrijkere Vergadering verdiende, slechts omtrent hondert Toehoorders, doch deeze bijna zonder uitsluiting lieden van meer dan den burgerstaat. Tegen den middag neemt de Godsdienst in 't Estisch zijn' aanvang; en hier was alles wederöm zoo vol, als het te vooren ledig was geweest: doch moeijelijk zoude er in eenig ander gewest van Europa eene schaar van lieden, van Mans vooräl, kunnen opgeweezen worden, waar zich zoo veel door de Natuur misvormde troniën, en zoo veel afzichtig hair, bij elkaâr verzamelde. Veele Vrouwen hadden een soort van rij-rokje aan; het hair misstond haar minder, om dat zij het van achteren in een' staart gevlochten droegen, die bij sommige deezer Esthische Herderinnen, met roozenroode linten overdekt was, terwijl andere met eene Vitta van rood laken den schedel omwonden hadden. Op de hoogten, die ook van de Noordelijke zijde Dorpat bezoomen, ziet men insgelijks nog de Ruïnen eener Kerk. Het getal der inwooneren van deeze Stad zal omtrent 6000 bedraagen; verscheiden Adelijke Fami- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liën bevinden zich daar onder, die hier eene nog vrijere samenleeving genieten, dan te Riga, waar de Russische Civiele en Militaire Hoofden deeze ongedwongenheid, hoe weinig dan ook, toch steeds eenigermaate belemmeren. Voor den inlandschen Handel ontbreekt het niet aan Kooplieden. Fabriquen heeft men er niet aangelegd, doch van eene nabuurige Spiegelfabricq wordt binnen de Stad zelve het glas verfoelied. De doortocht is hier sterk; aan vreemdelingen echter laat men de meeste dingen, die er verkocht worden, duurder dan te Petersburg betaalen. In den omtrek van Dorpat neemen op het land reeds de huizen een' aanvang, welke van die groote steenen, die men op het Veld ziet liggen, althans van onderen, gebouwd zijn, en tevens pannen daken hebben. Andere huizen weder zijn op den Duitschen trant van staande en liggende balken opgetimmerd, met vierkanten vakken tusschen beiden, die men met klinkers opvult, welke daarna bepleisterd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Reize naar Wolmar]'t Was vooräl tusschen Dorpat en Wolmar, dat ik beproefde, wat het in zich heeft, om in een land, waar de sneeuw gewoonlijk een paar voeten hoog ligt, den dooi te gemoet te reizen. Ik bedien mij van deeze uitdrukking, niet alleen om dat men dien, gelijk van zelve spreekt, onderweegs in dit Saisoen tog eens ondergaan moet, maar inzonderheid, om dat, naar maate men Zuidwestelijker voortreist, men hem ook spoediger ontmoet. In de streeken, waar ik mij te dier tijd be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vond, was de sneeuw reeds aan 't smelten geraakt, toen ik in de buurt van Petersburg, nog zonder zweem van vochtigheid te ontdekken, over denzelven heen gleed. Op verscheiden Velden konde men reeds geen wit meer bespeuren; op andere plekken daarëntegen lag de sneeuw nog dik op één gepakt; 't geen op den dag van mijn vertrek van Dorpat tusschen de eerste en tweede Station ten gevolge had, dat mijn rijtuig onbeweegchelijk in een gat bleef steeken, uit welk het niet dan met hulp van paerden en menschen kon gered worden: terwijl drie sleden van een' Lijflandsch Edelman, hier als uit den Hemel gevallen, om onze persoonen intusschen uit de onäangenaame plaatsing in eene half ter zijde overhellende koets te redden, ons naar het nog negen Wersten afgelegene Posthuis heenvoerden; de Kibietke mijner Bedienden had op dien dag niet minder dan zevenmaalen omgelegen. Buiten Dorpat ziet men in de vlakten en dalen bijna geen Dennen meer, maar enkel Berken en Elst; op de hoogten daarëntegen, waarvan men er verscheiden ontmoet, waren dezelve genoeg te ontdekken, en stonden bloeiënd: gelijk de geheele landstreek, schoon steeds van weinig Dorpen of enkele huizen voorzien, hier ook aangenaam en afwisselend is. De derde Station was minder belangrijk, en bracht mij over Velden van gesmolten en stroomende sneeuw, en op 't laatst door een Dennenbosch van verscheiden Wersten, halverwege Wolmar, doch tevens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor een Riviertje, dat anders slechts eene zeer geringe breedte heeft, en des Zomers met eene Reeppont overgevaaren wordt, doch waarvan nu, na dat het ijs hier eerst een' dag of twee te vooren was losgeraakt, de gesmoltene sneeuw de wateren zoodanig buiten hun bed gebracht had, dat de reep ver te kort schoot om van den eenen tot den anderen Oever te reiken. Dit hieldt mij twee dagen lang te Teilitz stil; verscheiden andere Reizigers, die echter wegens hunne ligtere rijtuigen een' dag vroeger overgevoerd wierden, deelden er met mij in het zelfde lot; en onder deezen hielp inzonderheid de Generaal Dumouriez, die er langs een' omweg uit Petersburg insgelijks was aangekomen, mij de verveeling, of liever het ongeduld, dat zulk een blijven liggen op reize bijna steeds veröorzaakt, door het belangrijke zijner verhaalen, merkelijk verzachten; en ik belijde gaarne, dat de aandoeningen, die hij mij meenigmaalen in 1793 heeft doen ondervinden, zeer verschillend waren van die, welke zijne gesprekken thans in mij verwekten. Toen er aan deeze gebeurtenissen, welke te dier tijd reeds zeven jaaren heugden, gedacht wierdt, antwoordde hij lagchend: Ah vous vous seriez accoutumé a moi, je n'etois pas si mechant! Doch tevens vernam ik meer dan ééne gewigtige omstandigheid van hem, die tot deeze Epoque behoorde, en die het voorzichtiger is hier niet ter neêr te schrijven. 't Geen ik echter vrij stellig, schoon niet uit den mond des Generaals, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou durven verzekeren, is dat zijn oogmerk niet geweest is de Republicq voor zijn Vaderland, maar voor zich zelven te veröveren: 't geen zijn invloed op de Armée onder zijn bevel, uit welke hij in dit geval de Commissarissen der Natiönaale Conventie wel kans zou gezien hebben te weeren, en voorts de sterkte onzer Liniën, gevoegd bij de Hollandsche Bondgenooten, met welken hij kwam, en de nog talrijkere, welke hier op hem wachteden, hem zonder veel moeite zou hebben doen ten uitvoer brengen. Bij deeze gelegenheid heb ik ook den eigenhandigen brief geleezen, met welken Lodewijk XVIII hem even te vooren op nieuw in gunst had aangenomen: gelijk hij thans ook, voor de tweede reize, zo ik mij niet bedrieg, naar Mitau reisde, om aan denzelven zijn Hof te maaken, en hem van zijn wedervaaren te Petersburg, en den ongunstigen uitslag zijner voorstellingen aldaar te onderrichten. De grond, op welken hij zich bij dien ongelukkigen Vorst, over zijn Ministerie van Buitenlandsche zaaken in 1792, toen hij in dienst van Lodewijk XVI stond, en zijn' daar op gevolgden Veldtogt verdedigd had, was de ontwijffelbaare gewisheid, die hij beweerde door zijne Correspondentie verworven te hebben, dat de Pruissische en Oostenrijk-Arméen, die toen tegen Frankrijk aanrukten, het oogmerk om de Monarchie te redden alleenlijk voorwendden, doch in der daad met geen ander bezield waren, dan om Provintiën van het Rijk af te scheuren: 't geen hij als een getrouw Minis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter, en als een Vaderlandlievend Franschman, nooit meende den Koning te mogen aanraaden van straffeloos te dulden. Of intusschen, onder andere omstandigheden, de Raad van het tegenwoordige Hoofd der Bourbons zich met deeze Apologie vergenoegd zou hebben, is eene vraag, die mij meer dan twijffelächtig voorkoomt. Doch men meende den kundigen en doorsleepen Generaal, van wiens bedoeling men nu genoeg verzekerd was, om op hem staat te kunnen maaken, voor het tegenwoordige noodig te hebben, en toetste daaröm mogelijk zijne verklaaringen niet aan de regelen der strengste Geschiedkunde. Hoe dit zij, Dumouriez, dien ik daarna nog eens te Hamburg terug gevonden heb, geraakte ligter over het opgezwollene Riviertje in Lijfland, dan welëer over den Moerdijk. Dan, dit geluk wedervoer niet tevens aan een' anderen Reiziger, die insgelijks op den zelfden avond met ons allen te Teylitz was aangekomen. Hij had reeds bij het eerste hooren, dat de overtocht onüitvoerlijk was, de zichtbaarste ongerustheid doen blijken, doch moest zich, zoo wel als wij, aan zijn lot overgeeven. In den nacht of morgenstond haalt eene op hem afgezondene Kibietke, met twee Policeij-bedienden van Petersburg, hem in; deeze, na den Postmeester van hunnen last onderricht te hebben, arresteeren hem; zijn geheele rijtuig wordt doorzocht, alle zijne papieren voor den dag gehaald, geöpend, doorsnuffeld, en toen verzegeld en medegenomen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar mede verscheiden uuren nog van den volgenden dag verliepen. Het was een Koopman, die een' Pas bekomen had, om voor vier maanden buitenslands te reizen, ten einde zijne zaaken voort te zetten, doch die zich bewust moet geweest zijn, van, wegens het een of andere gezegde, of wegens een vermoeden tegen hem opgevat, gevaar te loopen, van in deeze reeds voor hem te korte afweezenheid gestoord te zullen worden. Ieder in het Posthuis (en hij was bij sommigen bekend) deelde in zijne omstandigheden; en de voorspraak, inzonderheid van den Postmeester, die voor hem instond, en zich verbondt hem tot nadere orders als zijn Arrestant te zullen houden, bracht eindelijk te weeg, dat de Petersburgsche Kibietke alleen met zijne papieren, en niet met zijn' persoon terug trok, schoon een der twee bedienden van de Police hem echter hier bleef gezelschap houden. Ik heb lang daarna toevallig vernomen, dat alles nog taamelijk wel met hem afgeloopen is. Mijn overtogt over het Riviertje, 't welk weder iets gevallen was, ging op den derden dag nog met zeer veel moeite gepaard; het rijtuig wierdt in de gewoone Pont geplaatst, uit welke het aan den tegenövergestelden Oever met kracht van manschappen en paerden door het water heen gesleept moest worden. Van hier waren het nu nog nog drie Stations naar Wolmar; de eerste is meest vlakte met Koorn- en eenig Weiland, terwijl men onderweegs langs het Stedeken Walk rijdt, dat weinig betekent, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts eene onvoltooide Kerk heeft; de Godsdienst wordt er in de Voorstad in de Kerk van een' Edelman waargenomen; de andere Station is enkel Bosch; de derde insgelijks, schoon er tusschen beiden meer opene plekken zich vertoonen, en de Dennen der voorige Post zich hier en daar tegen Berken en Elst verwisselen; eenige streeken zijn er ook wat bergächtiger dan te vooren. De aankomst te Wolmar is bevallig en schilderächtig, ter rechterzijde laat men, eer men het Plaatsje genaakt, het landgoed van den Baron van Löwenstern, Wolmarhoff, op zekeren afstand ter rechterzijde liggen: een goed, 't welk voor een der aanzienlijksten van de Provintie doorgaat, en van een groot woongebouw, schoon maar van ééne verdieping, voorzien is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Beschrijving van Wolmar. Iets over de Esthen en Letten]Wolmar zelve ligt aan de Aa, een Riviertje waar over men eene Brug gebouwd heeft, van welke men op eene hoogte, die de Markt is, oprijdt, de vrij goede Kerk, met de Ruïnen van een Slot er naast aan, ter linkerzijde laat, en ter rechter eene korte straat met eenige nette huizen van steen of van geverwd hout inslaat, waar op eene Voorstad volgt, met Tuinen achter de meeste wooningen; het Posthuis heeft men eerst een klein quartier uurs verder geplaatst. Het beste gebouw van Wolmar is het Schoolhuis op de Markt; het Plaatsje is anders zeer klein, en weinig meer dan een Hollandsch Dorp; in den omtrek ontdekt men nog hier en daar eenige andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heerenhuizingen, doch van minder aanzien dan Wolmarhoff. Ook in deeze Stad wierdt, even als te Dorpat, de Godsdienst in twee Taalen gehouden, doch nu niet meer in 't Hoogduitsch en Esthisch, maar in 't Hoogduitsch en Lettisch; het Riviertje, voor welk ik een paar dagen stil gelegen had, scheidt omtrent (want de Grenzen zijn, gelijk van zelve spreekt, zoo nauwkeurig niet te bepaalen) twee Volkeren van elkaâr, die, noch in uiterlijke, noch in Taal, het minste onderling gemeen hebben. De Letten, welke zich in dit Westelijke gedeelte van Lijfland, en geheel Courland door, tot over de Pruissische Grenzen uitbreiden, zijn in der daad een geheel ander Menschen-ras, dan de misvormige Esthen of Finnen; de Mans, hoe zeer hen niets, ook in de kleeding, bijzonder onderscheidt, hebben ten minsten geen onbevallig gelaat, en een soort van bruin en wel aan één verbonden hair, gelijk in het grootste gedeelte van Duitschland en onder ons. De Vrouwen zijn minder schoon, en veröntcieren zich, des Zondags althans, door eene lelijke karpoetsmuts zonder klep, en een paar mantels of Schaals boven elkander: de onderste doorgaans gecouleurd, de bovenste wit of grauw, en korter dan de voorige. Algemeen wierdt mij verzekerd, dat er met de Letten meer te verrichten is, dan met de Esthen; dat zij zich veel beter tot bedienden schikken, en het Hoogduitsch of andere Taalen gemakkelijker leeren: daar de Esthen in 't tegendeel, gelijk in het uiterlijke, zoo ook in vermogens, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich ver beneden de eersten in de rang der redelijke schepselen van onzen Aardbol geplaatst vinden, hoe zeer hun Caracter voor niet erger gehouden wordt dan dat der Letten. De Landlieden spreeken ook hier, even als aan de overzijde van het Riviertje, bijna geen andere dan hunne oorspronkelijke Taal, die met de Litthausche gemeenschap heeft; en de Duitsche Godsdienst, die te Wolmar tweemaal des Zondags, zoo wel als de Letsche, gehouden wordt, en wel door de twee zelfde Leeraars, doet slechts een zeer gering getal van Toehoorders, en deeze nog geen lieden van den eersten rang, bij één komen, terwijl de schaar der Letten een uur daarna onëindig gedrongener is. Daar men onder de beide zoo na aan elkander grenzende, en tevens zoo zeer van elkaâr verschillende Volkeren, voor hun Christelijk onderwijs door den opentlijken Eerdienst gezorgd heeft, spreekt het ook bijna van zelve, dat men op de vertaaling der Gewijde Boeken in de Moederspraak deezer lieden insgelijks is bedacht geweest; en dat dit wederöm heeft aanleiding gegeeven, om de Taalen op zekere regelen te brengen. Ik heb van dit alles daarna te Riga gekocht, wat ik er van heb kunnen bekomen. Het bepaalt zich, wat het laatste betreft, tot hupels Esthnische Sprachlehre für die beyde Hauptdialecte, den Revalschen und den Dörptschen, nebst einem vollständigen Wörterbuche. Riga und Leipzig 1780. 8vo. en stender's Lettisches Lexicon. Mitau 2 Th. 8vo. (1789.); en, ten opzicht der Heilige Schrift, tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een Esthonisch. Nieuw Testament, reeds in 1727 in 8vo te Riga uitgegeevenGa naar voetnoot(a); en een' Letschen Bijbel, in 2 Deelen 8vo, in 1794, in dezelfde Stad gedrukt. Het Onze Vader in beide Taalen, in de Noot onder deeze Bladzijde overgebracht, zal het onderscheid, 't geen de spraake der twee Volkeren kenschetst, genoeg doen opmerken; bij het Esthische zal ik echter het Finsche tevens voegen, om weder tusschen deeze twee hier en daar de overëenkomst aan te toonenGa naar voetnoot(b). Behalven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deeze Volkeren, heeft men mij verzekerd, dat er nog oorspronkelijke Lieven hier en daar in de Provintie verspreid zijn, welke hunne eigene Taal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben overgehouden; meest zijn het boeren, doch eenige derzelven liggen niet onder den band der Lijfëigenschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Reize naar Riga]Naar Riga zijn het nu, wanneer men Wolmar verlaaten heeft, nog zes Stations. De eerste, schoon niet buitengewoon belangrijk, laat echter niet na aangenaam en vruchtbaar te zijn; de tweede is bergächtiger, en vertoont, een klein half uur eer men aankoomt, een Heerenhuis met een' vrij vercierden Tuin, en tevens een Dorp er bij; beide voorwerpen zijn in Lijfland onderweegs bijna zeldsaam genoeg om eene aantekening te verdienen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoon de Dorpen over 't algemeen aan deeze zijde van Wolmar toeneemen. Het viel te dier tijd op de Posthuizen niet ligt aan paerden te geraaken, deels wel door het aantal reizenden, doch meer nog door dat der Couriers. De Postmeesters waren genoodzaakt overäl van hunne vijf- en- twintig paerden er zestien voor Estafetten gereed te houden, van welken twee op een' dag bijna het geringste getal was; waarbij nog kwam, dat het aantal paerden, 't geen elk deezer Couriers beweerde noodig te hebben, insgelijks vermeerderde. Het gevolg hier van was, dat men de andere Reizigers bijna overäl dwong het dubbele van den gewoonen prijs te betaalen. De duurte en schaarsheid van den haver, door den miswas van het jaar te vooren, had boven dien de ongelukkige dieren zoo doen vermageren, en hen van kracht beroofd, dat ik in plaats van zes stuks, welke genoeg in staat waren mijn rijtuig voort te trekken, er telkens tien behoefde. De derde Station ging voort bergächtig te zijn, aanvankelijk met Bosch, daarna met eene meer geöpende landsdouw, en met Koornvelden. Op de vierde neemt een zeer zandige streek haren aanvang met laage Dennenstruiken, welke vervolgens volkomen Duin wordt; men moet zich onderweegs de Aa op een Vlot laaten overzetten. Neuermilen, het laatste Plaatsje, waar men van paerden verwisselt, en waarvan het Posthuis tevens tot een Logement dient, waar de Rigaërs zich van tijd tot tijd met maaltijden komen verlustigen (die hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter waarschijnlijk duur te staan komen, zo de Logementhouder hen zoo onmededogend als mij behandelt), ligt mede wel in eene zandige en duinachtige dreef, doch welig met Dennen begroeid. Van het hoogste deezer Duinen ziet men de gantsche vlakte van Riga vóór zich. De Stad, slechts elf Wersten van hier verwijderd, biedt er zich met haare drie spitse Torens op de voordeeligste wijze aan; doch vlak vóór zich ziet men eenige Lagunen, met een soort van Dijk er door heen; daar na evenwel koomt men aan een beter water, 't welk zich met de Zee verëenigt. Van achteren heeft men mede een fraai stuk waters, doch verder eene laage boschächtige streek. Ter zijde liggen een paar Buitenplaatsjes. Ook de breede, gulle, en meest met boomen bepoote weg naar de Stad wordt door een hoope kleine Heerenhuisjes, herbergen enz. bezoomd. De Voorstad, saamgesteld uit laage houten huizen, aan beide zijden eener ruime straat geplaatst, en sommige daar onder geverwd, neemt reeds op de agtste Werst een begin, en brengt in eene tweede Voorstad, binnen de Barrière. Hier is de straat wel smaller, doch van min gemeene gebouwen voorzien, hoewel nog steeds van hout; eindelijk rijdt men, over eene breede Esplanade, het eigentlijke Riga binnen. Van sneeuw was er op 't laatst bijna geen spoor meer zichtbaar geweest; doch de Duna, die één of twee dagen vroeger losgeraakt was, vond ik bij mijne komst nog bezig met ijs te kruiën. |
|