| |
Nieuw Jerusalem, terugreize naar Klin.
October 1799.
[Beschrijving van het klooster Nieuw Jerusalem]
Toen ik tegen het eind van het voorig Deel mijne Leezeren van Klin naar Moscou voerde, heb ik van de terugreize niets kunnen melden, daar ik tot deeze laatste een' anderen weg verkoozen heb, ten einde het Nieuw Jerusalem, 't welk geen' grooten omweg ten Westen vordert, in 't voorbijrijden niet onbezocht te laaten. Dit aanzienlijk Klooster, ook het Woskresenskische of dat der Opstanding geheeten, en in zeer veel opzich- | |
| |
ten niet minder belangrijk dan Troïtza, ligt omtrent de helft nader bij Moscou. Snamenskoi, dat ik zoo even beschreeven heb, bevindt zich op den weg, en het overige, zoo wel als het voorige, is meerendeels een platte landstreek. Men ontmoet onderweegs nog een paar andere Buitenplaatsen, en enkele goede Dorpen. De plek, waar men het Klooster gebouwd heeft, is wel gekoozen. Met zijne muuren omringd, beslaat het geheel alleen eene hoogte, in 't rond door eene Valleie, en gedeeltelijk door een Riviertje en nog een water bespoeld; aan de overzijde is de streek, of vlakte met verschillende wateren, en een ondigt Berkenbosch of Park op groene vloeren, met wandelingen tusschen beiden ('t geen onder allen de aangenaamste partij is), of weder andere hoogten. Men kan den gantschen muur van buiten langs de Vallei rondwandelen, en deeze gang zelve is belommerd. De groote poort van het Klooster heeft men aan de Oostzijde geplaatst, en van daar daalt de afgang langsaam hellende naar Woskresensk, een irregulier open klein Stedeken, dat vlak hier bij ligt, en aan het Klooster zekerlijk zijn aanzijn te danken heeft; het beduidt slechts weinig, doch het strekt zich langs de slingering van de Rivier op eene hoogte uit, beneden welke, zoo wel als achter het Klooster, de wandelingen weder ten uitersten bevallig zijn. In 't geheel verëenigt deeze streek Bosch, Water, Bergen, Dalen, Koorn- en Grasvelden enz. In de laagte ontdekt men nog een
| |
| |
afzonderlijk gebouw, 't welk min of meer de kentekenen en vercierselen eener Russische Kerk draagt, zonder dat ik evenwel stellig zou durven verzekeren, dat het geen gebouw van vermaak der Kloostergeestelijken zij. Het Nieuwe Jerusalem dagtekent eerst van de zeventiende eeuw, en bevat binnen zijne muuren niets merkwaardigs dan enkel de Kerk. Uitwendig zelfs is ook deeze van geen ongewoone schoonheid; en men heeft haar door aantimmering vergroot, die haar eene onregelmaatige gedaante geeven: een' hoogen Toren bij voorbeeld slechts aan de ééne zijde; een paar Koepelen, die niet op elkander antwoorden; en eene Kapel in de laagte, die zich niet in 't midden geplaatst vindt. Inwendig echter is deeze Kerk een schoon en zienswaardig Gedenkteken. Zij wordt gezegd nauwkeurig naar de voetmaat en alle de evenredigheden der vermaarde Kerk van het Heilige Graf, in de Hoofdstad van Palaestina, gebouwd te zijn (om welke reden men opzettelijke reizen daar heen heeft laaten verrichten): evenwel met eenige kleine veranderingen: als bij voorbeeld, dat het geen in het oude Jerusalem Marmor is, hier slechts gewoone steen heeft kunnen worden: waar tegen evenwel, gelijk zoo even blijken zal, dit gebouw wederöm zijne merkelijke voordeelen boven het oorspronkelijke bezit. Alle de Kapellan, en de navolging van alle de Heiligdommen van dit laatste, vindt men intusschen hier te rug. Kapellen en alles er bij gerekend, telt men in de dertig Kerken onder
| |
| |
dit ééne dak. Een Monnik voerde mij van de linkerzijde, wanneer men zich naamentlijk met het aangezicht tegen den Koepel plaatst, door eene kruisdeur ter Kerke in, zoo dat men zich alsdan in het middelste gedeelte derzelve bevindt. Dit vormt een langwerpig vierkant, en is van een ander gedeelte ter rechterzijde, door een beschot, dat zich tot aan het dak verheft, afgezonderd; er bevinden zich hier slechts eenige Schilderijën, en eigentlijk is het de plaats voor 't Volk bestemd. De volgende afdeeling maakt een half ovaal uit, met Gradijnen, op de wijze der oude Theäters, die aan de rondloopende zijde achter elkander zich om hoog verheffen. 't Is hier zoo heilig, dat ik nauwelijks de vergunning verkrijgen konde, er te mogen ingaan. Of ik, wegens de moeijelijkheid om met den Monnik te spreeken (meest door de vertolking van een' onkundigen Huurknecht), de rede hiervan wel begreepen heb, weet ik niet: doch ik meen, dat het de plaats des Oud-Jerusalemschen Tempels verbeelden moet, daar Christus gepredikt heeft. Mijn Leidsman noemde het slechts den rechten Tempel. Tegen het beschot aan, had men eene Gallerij of drie boven elkander doen rijzen. Achter de Gradijnen zag men door Arcades heen, zoo dat men, in den buitengang wandelende, het oog wederöm in deeze gewijde plaatse kon werpen. Hoe zeer ik mij niet herïnnere hier eenig gewoon Altaar ontdekt te hebben, moet het tog in dit Heiligdom zijn, dat men officiëert. Ter
| |
| |
linkerzijde des ingangs treft men eindelijk het derde en fraaiste gedeelte der Kerke aan, 't welk weezentlijk door zijn' hoogen kegelächtigen Dôme eene treffende uitwerking doet. Het is, om laag ten minsten, door niets van het eerste deel afgezonderd; doch men bespeurd den Dôme pas wanneer men er onmiddelijk onder koomt. Te Jerusalem moet hij, naar de Tekeningen en Prenten die ik er van gezien heb, naar evenredigheid onëindig laager zijn; ook heeft hij aldaar slechts eene enkele vensterlooze opening om hoog, waar het licht door nederdaalt. Hier in 't tegendeel, waar vorst en sneeuw dit niet gedoogen zouden, heeft men op eene zeer bevallige wijze vijf rijën vensters in 't rond boven elkander geplaatst, waarvan, gelijk van zelve spreekt, iedere hoogere rij een' kleineren cirkel formeert, dan de geen, die hem vooräfgaat; elke rij heeft eene rondloopende Gallerij vóór zich. De benedenste evenwel vertoont zich, van binnen gezien, slechts even met haare Arcades, doch tusschen deeze daarëntegen en de vensteren loopt hier de wandeling; en er bevinden zich op deeze plek nog een meenigte Kapellen, die het echter, wegens de gelijkvormigheid der Kapellen om laag, niet de moeite waard was te bezichtigen. Vlak onder den Dôme, en dus midden in dit gedeelte der Kerk, staat het Heilige Graf, onder een Tempeltje op zich zelve, 't welk in een' goeden smaak gebouwd, en uitwendig geheel verguld is. Van vooren daalt men er langs
| |
| |
trappen in neder, kruipt dan onder een' binnenmuur door, en ziet aan de rechterzijde het Graf, van mans lengte, omtrent drie voet hoog, en twee breed, met een' zerk er boven op, op welken een Christusbeeld geschilderd was. De muuren van dit Tempeltje zijn mede beschilderd, en van vooren hangt het in Italiën genoeg bekende Volto santo, of het afdruksel van Christus aangezicht op een' zweetdoek, de vrucht van gantsch geen onkundig penceel. Achter het Heiligdom, dat ik zoo even beschreeven heb, nu rondgaande, zag ik de Kapellen, van welken het grootste aantal zich hier geplaatst vindt: sommige in de hoogte, en onder deeze de Kapel der kruissiging, andere weder gelijksvloers of nog laager, gelijk die van St. Helena, die geheel uit de Kerk uitgetimmerd is. De belangrijkste is buiten twijffel die der kruissiging. Men heeft naamentlijk bij het bouwen der Oud-Jerusalemsche Kerk in de dwaaling verkeerd, niet alleen dat de plek waar men ze gesticht heeft, het weezentlijke Graf des Zaligmaakers insloot, maar zelfs dat de Kruisberg zich zoo nabij dit Graf heeft bevonden, dat één gebouw de beide gewijde Tooneelen overdekken konde. De onwaarheid van de eene en de andere stelling is lang beweezen, en ieder weet, dat beide Kruisberg en Graf buiten het tegenwoordige zoo wel als het vroegere Jerusalem aan de Westelijke zijde, en in de laagte moeten gelegen hebben, waar nooit geen Stad geweest is. De dwaaling intusschen, welke, ook zelfs in Palaesti- | |
| |
na's Hoofdstad, de Kerk van het Heilige Graf veel minder belangrijk maakt, dan zij anders nog zou kunnen geächt worden te zijn, is, gelijk uit het boven gezegde blijkt, letterlijk in de nabootsing gevolgd. Men toont dan in deeze Kapel de drie openingen in den klippigen bodem van Calvariën, in welke de Kruissen zijn geplant geweest; en de spleet in de Rots tusschen twee Kruissen in, bij het beeven der aarde ontstaan. Deeze en de overige Kapellen hangen alle
vol, gelijk zoo veele Grieksche Godsdienstige gebouwen, met Schilderijën, die, zonder eene meesterlijke hand te verraaden, voor een gedeelte evenwel niet onbevallig voor het oog zijn.
Ook onder de overige Kapellen hebben er verscheidene tot de Lijdensgeschiedenis betrekking, en men is daarbij aan Maria, Johannes en de verdere omstanders niet ongedachtig gebleeven. Men toont ook een soort van hok, in welk een levensgrootte Christusbeeld, gelijk de Monnik zich uitdrukte, in arrest zat, dat is gereed, om, wanneer alle toebereidselen gemaakt zouden zijn, de wreede straf te ondergaan. In nog eene Kapel bewaart men het Bekkeneel van Adam, in hout nagevolgd naar het oorspronkelijke dat Jerusalem bezit; het heeft iets meer dan de gewoone grootte, en vertoont een' uitwas van been, in den vorm van een' ring, aan beide wangen: 't welk ik betuig onkundig te zijn, wat, volgens het stelsel van Gall, in onzen eersten Vader voor bijzondere
| |
| |
gemoedsneigingen of zielsdriften moet aanduiden. 't Geen zekerder is, is dat dit doodshoofd geen tronie van Grieksche vormen tekent. Den schat der Kerke beloofde mij mijn Leidsman insgelijks te doen zien, zoo dra ik eenig geld in eene armbus zou geworpen hebben: doch toen 't geschied was, bracht hij mij, in plaats van zijn woord te houden, buiten de Kerk, en vertrok: 't geen ik echter liever aan een kwalijk verstaan, dan aan het verbreeken zijner belofte wil toeschrijven. De wooning des Archimandriets is voorts het eenigste gebouw in dit Klooster, wat nog eenige uitwendige gedaante heeft. Het getal der Monniken bedroeg te dier tijd, indien ik wel verstaan heb, slechts drie- en- dertig.
| |
[Terugreize naar Klin]
De vroeg overvallende avond, en een weg, dien het niet raadsaam geöordeeld wierdt in donker af te leggen, verbooden mij, na met het Nieuwe Jerusalem gereed te zijn, het verder op dien dag, dan tot het groote Dorp Petnatza, of Vrijdag (een Markt die op dien dag gehouden wordt, heeft er den naam aan gegeeven), te brengen, waar ik in een paar nette boerenkamertjes nog al een redelijk Nachtquartier aantrof. De Kerk, die ik des anderendaags morgens, een' Zondag, bezocht, was zeer vrolijk, in een' goeden smaak vercierd, en stikkend vol. Toen, na de Consecratie, de deuren van 't Choor zich openden, drongen er verscheiden lieden op den Pope in, om den beker te kussen; vervolgens naderden een Vrouw of tien met jonge Kin- | |
| |
deren, aan welken hij met een lepeltje de Communie, zoo 't mij voorkwam, toediende, ten zij dit een andere mij onbekende plegtigheid geweest mag zijn. Het overige van den weg naar Klin leverde, gelijk het geheele Gouvernement van Moscou aan deeze zijde, eer men het dorre Twersche bereikt, eene vruchtbaare, aangenaam golvende, en aan verscheidenheid van gezichten niet armoedige Landstreek op.
|
|