Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 4
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Troïtza, Pereslaw.
| |
[pagina 148]
| |
gen, was naar het vier dagrijzens verwijderde Jaroslaw bestemd. Het Klooster Troïtza ligt ten einde van de eerste dier dagreizen, en omtrent zestig Wersten ten Noord-oosten van de Stad, in welke men aan deeze zijde nog een goed uur rijdt, eer men de Barrière gehaald heeft. Ik leide den weg met dezelfde paerden, het pleisteren daar onder gerekend, in omtrent twaalf uuren af, en kwam dus, daar ik eerst in den nademiddag vertrokken was, in het vroegste van den morgenstond te Troïtza aan; de duisternis heerscht in dit Saisoen hier nauwelijks een paar uuren, waar na de eerste schemering van den terugkeerenden dag zich reeds doet opmerken. De Landstreek tusschen Moscou en het Klooster heeft niets bevalligs; zij is meest plat, behalven tegen 't laatst, hier en daar zelfs vrij moerässig, zoo dat des avonds er een rook als van vuur over heen waassemde. De Landstraat vond ik overäl van eene onmaatige breedte, doch reeds de tweede helft ten uitersten slecht, en geheel aan de Natuur overgelaaten, behalven waar de noodzaakelijkheid het werpen van dwarsboomen gevorderd heeft, om te verhoeden, dat de rijtuigen niet geheel in den bodem zouden verzinken; hier en daar zijn Bruggen over de Moeräs aangelegd, die men, als het niet geregend heeft, somwijlen onder door rijdt. Dennen en Berken was al wat men aan beide kanten bespeurde, en deeze laatste waren tegen 't eind van Meij nog op verre na niet in haar blad. Op geen zeer grooten afstand van Moscou trekt men, hoewel een weinig van den | |
[pagina 149]
| |
weg af, een prachtig Buitenpaleis voorbij; en hier en daar vertoonen zich boven dien in 't rond op deeze hoogte meer andere Zomerverblijven, schoon niet zeer talrijk, benevens eenige Kloosters. Aan Dorpen ontbreekt het onderweegs van tijd tot tijd wel niet, doch zij zijn meest alle armoedig. In eene boerenhut bij het pleisteren binnentreedende, vond ik de Ouders van een Kind van weinig weeken bezig met het zelve te reinigen, bezeepen, en verder toestel te maaken, om het in een' baköven, opzettelijk daar toe op eene gemaatigde wijze gestookt, te leggen. Het Vertrek zelve, waar deeze voorbereidselen geschiedden, was reeds bedompt en warm. Zoo wordt de inboorling deezer Gewesten van zijne eerste jeugd af aan tot dat heete dampbad voorbereid, waarvan hij zich, zijn geheele volgend leven door, naar de gebruiken zijnes Vaderlands bedienen zal. Onderweegs, vooräl bij het naderen van Troïtza, ontmoette ik verscheiden Groupen van lieden, die de Bedevaart naar het Klooster ondernamen, of van dezelve terug kwamen. Meest waren het oude Vrouwen, boven de Furiën lelijk, met vreesselijk korte rokken, en eene ook andersins zonderlinge kleeding. Die der boerinnen van deeze streek is voor 't overige niet onäangenaam. | |
[Beschrijving van het klooster en keizerlyk paleis in hetzelve]Troïtza-Sergiëfska-Monastir, of het Klooster der Heilige Drieëenheid, naar den Heilige Sergiëf gedeeltelijk genoemd, is een der voornaamste Monnikskloosters en Pelerinage-plaatsen van het Rijk, en wordt door een' hoogen en dikken witten muur | |
[pagina 150]
| |
van ijsselijken omvang ingeslooten, boven welken al deszelfs Torens en Koepels uitsteeken. Aan den Zuidwestelijken kant heb ik de Landstreek, welke er onmiddelijk tegen aan stoot, nog al rijzend en bevallig gevonden, doch aan de andere plat. In een vlak hier bij gelegen Dorp verhuurt men Kamertjes aan de reizenden en verdere bezoekeren van Troïtza. Het openbaare Hospice, dat zich hier tevens bevindt, en waar men logeeren kan wanneer men alles medebrengt, is eigentlijk slechts voor lieden van geboorte bestemd, die van den Griekschen Godsdienst zijn, en zich met vroome bedoelingen herwaards heen begeeven. Aan 't hoofd van 't Klooster vindt zich de Aartsbisschop van Moscou, de vermaarde Platon, gesteld: zonder echter binnen de muuren van 't zelve te woowen, gelijk de Petersburgsche binnen die van St. Alexander Newski zijn verblijf houdt: doch een gebouw in het drie Wersten van hier afgelegene Klooster Bethaniën, waarvan ik zoo even spreeken zal, strekt hem tot Residentie. Van een' brief aan hem voorzien zijnde, dien ik hem onmiddelijk liet ter hand stellen, verwierf ik een bevel van zijnentwege aan den Archimandriet, welke over een honderttal Monniken te Troïtza onder hem gezag voert, om mij alles, wat er zienswaardig was, te vertoonen: doch eene waare of gemaakte ziekte van den laatsten deed hem die taak aan één' der Studenten van het Seminarium opdraagen, wiens gebrekkig Fransch mij verhinderde, van de kundigheden, die hij dan nog mogt bezitten, de be- | |
[pagina 151]
| |
geerde vruchten te plukken. De uitwerking, wanneer men de groote Poort binnentreedt, is zelfs voor iemand, die den Kreml van Moscou gezien heeft, treffend. Een prachtige modern gebouwde Toren, in 't midden op zich zelve geplaatst, verscheiden Kerken, een Keizerlijk Paleis, eenige laanen van Boomen, en een Tuin met een' Vijver, maaken samen reeds in een bepaald bestek een niet onbelangrijk geheel: doch het geen bij nadere betrachting de oplettenheid nog sterker naar zich trekt, zijn de uitwendige vercierselen, en het schilderwerk tegen de buitenzijde der gebouwen aan. Meest alles is in den Tartaarschen smaak, doch, even als aan het oude Paleis des Kremls, van het aangenaamste soort. Van de negen Kerken, wanneer men alles samen rekent, welke Troïtza insluit, wees men mij de drie voornaamste. In die der Drieëenheid heerscht zoo groot eene pracht, als er zich meenigvuldige voorwerpen van Devotie in opdoen. De Reliquiën van St. Sergius rusten er in een' hoek, naar de zijde van het Choor in eene Zilveren kist onder een Baldaquin. Het geheele hek vóór dit Choor is, volgens de gewoonte der Grieksche Kerk, met rijke geschenken, waar aan geen Edelgesteente gespaard is, uitgedost, en het Choor zelve bewaart eenige heerlijk gewerkte Instrumenten, tot Mis, Nachtmaal en andere Kerkelijke plegtigheden behoorende. Van onderen tot boven heeft men het inwendige van het gantsche gebouw beschilderd. De Uspenskische Kerk is volkomen de Cathedrale | |
[pagina 152]
| |
van Moscou. Nog eene andere, boven het graf van Sergius gebouwd, behaagde mij uitneemend: daar zij min of meer afwijkt van den gewoonen Griekschen form, en eer de gedaante van eene groote, eerwaardige, langwerpig vierkanten Zaal draagt, dan van een Heiligdom. De Spijszaal der Monniken bevindt zich vlak hier bij. De wooning des Metropoliets vercieren eene meenigte Schilderijën, en andere kleinigheden, doch geen van alle van eenig aanbelang. Een Terras van achteren werpt het gezicht op een' taamelijk grooten, doch verwaarloosden Tuin. Aan de Bibliotheek ontbraken op dien dag de sleutels: doch zij bestaat slechts uit een 4000 Boekdeelen; en het gemis van deezen schat te hebben kunnen bezichtigen, drukt mij naar al wat ik er van vernomen heb, niet grootelijks. Het Seminarium, binnen de muuren van Troïtza gevestigd, wordt door een paar honderd Leerlingen bewoond; en eenige weinige Professoren en Meesters geeven er les. Het schijnt geheel op den voet van het Moscousche, waarvan ik boven verslag heb gedaan, te zijn ingericht. Alle behoeften der Jongelingen, zoo wel als die der Monniken, tot de Geneesmiddelen toe, moeten van Moscou gehaald worden: want noch het Klooster zelve, noch het daarbij gelegen Dorp, zijn van het minste voorzien. Ook met dagelijksche levensmiddelen moet het in deezen omtrek schaars gesteld zijn. Behalven den schoonen Toren ontmoet men op de opene middelplaats binnen de Klooster- | |
[pagina 153]
| |
muuren nog een soort van Monument, waar de gebeurtenissen deezer Geestelijke Stichting, vooräl toen zij in den oproer der Strelitzen aan 't Hof tot vluchtplaats en tot redding strekte, op aangetekend staan. Het Keizerlijk Paleis maakt de laatste der merkwaardigheden uit, die men hier den vreemdelingen aanwijst: een laag gebouw, 't welk uit eene lange reeks van Apartementen saamgesteld is. De Vertrekken wierden om deezen tijd schier alle vernieuwd in een' trant, die met opzet niet geheel naar 't moderne overhelt: 't geen ook de verwulfde zolderingen der meesten niet gedoogen zouden; grootendeels is het Fresco schilderwerk geworden van gezichten, Historische en andere voorstellingen, in Medaillons. Men kan zich niet genoeg verwonderen over de geringe pracht, welke de Russische Czaaren, nog slechts eene eeuw geleeden, althans in hunne huisvesting, ten toon spreidden. Sommige Vertrekken zijn zelfs naar hunne bestemming gantsch niet groot: doch een meubel, welk men gewis in geen één derzelven vergeeten heeft, is een kagchel van onbegrensden omvang. Men toont, onder alle deeze Apartementen, ook de Zaal, waar in Czaar Peter gericht hieldt, en zijn' stoel. | |
[Beschrijving van Bethaniën: het klooster, in welk platon, de aartsbisschop van Moscou, resideert]Kort na dit grootere Klooster verlaaten te hebben, begaf ik mij naar het kleinere, waar Platon zijn verblijf houdt. De streek is hier uitneemend landelijk. Eer men Bethaniën genaakt, rijdt men voorbij eene uitgestrekte Buitenplaats, die hem mede toebehoort; doch hij verkiest op zijne hooge jaa- | |
[pagina 154]
| |
ren het minder omslagtige gebouw, dat hem tegenwoordig huisvest. Het is in der daad niet meer dan eene goede en niet eens zeer groote Particulierswooning, met eene allerliefste Huiskapel, eenige tekeningen van Campanesi tot cieraad der Vertrekken, en uit zijne vensteren een fraai gezicht: onder anderen ook op een nieuw Seminarium, 't welk de Keizer laat stichten, op dat het meer onmiddelijk onder het oog des Aartsbisschops zou kunnen bestuurd worden: zonder echter, indien ik wel begreepen heb, dat dat van Troïtza daar door zal ophouden aanweezig te zijn. Platon intusschen stond, terwijl ik in Moscou vertoefde, niet meer zoo diep in de gunst van Paul, als welëer; ook verscheen hij zelden in de Stad, en het is reeds gebleeken, dat op de groote Feestdagen alles door andere Geestelijken uit zijnen naam verricht wierdt. Men houdt hem voor één' der geleerdste Geestelijken van zijne Kerk, en behalven door zijn' Cathechismus, van welken ik boven iets gezegd heb, heeft hij zich ook door verscheiden andere Godgeleerde schriften beroemd gemaakt. Voor zijne hooge jaaren was hij nog een vrolijk aangenaam man, dien zijne langduurige verkeering aan het Hof van Petersburg meer waereld, dan men bij Grieksche Kloosterlingen doorgaans aantreft, heeft doen erlangen: gelijk zijn natuurlijk schrandere geest zich hier door nog meer ontwikkeld heeft. De Kerk, het eenigste wat ik, door hem, in zijn violet zijdenen Thalaar, verzeld, in het kleine Bethaniën gezien heb, heeft | |
[pagina 155]
| |
mij door haare aardige inrichting getroffen, bij welke ik echter niet ontveinzen kan, dat, gelijk er geen sprongen in de Natuur zijn, zoo ook hier in de Bouwkunde de overgang van de Kerk tot het Tooneel mij vorgekomen is niet in één smeltender te kunnen uitgedacht worden. Zoo dra men in dit langwerpig vierkant, 't welk, tegen de gewoonte der Grieksche Tempelen, met eene Gallerij omgeeven is, binnentreedt, ziet men terstond tegen een' Berg aan, welke van twee zijden door een' nagebootsten ruwen Berg- of Rotsen-trap beklommen wordt. Het stelt den berg der Verheerlijking van Christus voor. Om hoog bevindt zich het Altaar, waar des Zomers de Godsdienst wordt waargenomen; de Winterkerk is om laag beneden het Altaar. De geheele Decoratie kan, op zich zelve beschouwd, niet anders dan zeer behaagen. | |
[Pereslaw, en terug reize naar Moscou]Drie Stations brachten mij van hier naar Pereslaw, halverwege tusschen de Hoofdstad en Jaroslaw, door eene over 't algemeen veel bevalliger streek dan die aan de andere zijde: schoon de Landstraat ook hier ongelijk van verdiensten was. Om twaalf uuren des nachts hier aankomende, en mij reeds zeer ongesteld gevoelende, kostte het mij de grootste moeite, om in het Quartier, waar ik te land gekomen was, op de naakte houten brits, die mij wierdt aangebooden, ten minsten een paar hoofdkussens (want de kussens mijner Reiskoets strekten mij toen, gelijk meenige andere keer, tot matras) bij één te bedelen; en in een nabuurig | |
[pagina 156]
| |
groot huis, waar alles nog op de been was, weigerde men ze volstrekt. Des morgens liet ik naar een' Geneesheer verneemen, of ten minsten naar eene Apotheek: doch deeze laatste bevondt zich in het gantsche Stedeken niet, hoe zeer het, in het Geögraphisch Woordenboek van Heym, als een plaatsje wordt opgegeeven, dat duizend Kooplieden, al sluit men dan van deeze benoeming ook de Winkeliers niet uit, binnen zijn' omkring bevat; en de eenigste Doctor, dien men er kende, lag zelf te dier tijd in een zeer armoedig huis doodziek, en bezat hoegenaamd geen Geneesmiddelen. Dit deed mij tot het terug keeren naar Moscou besluiten, daar ik te Jaroslaw, indien ik mijne reize doorzettede, wel even spoedig had kunnen aankomen, maar er mogelijk, hoe zeer eene Gouvernementsstad, in den beginne althans, noch veel meer gemakken, noch veel meer hulp dan te Pereslaw ontmoet zou hebben. Al wat ik van deeze laatste plaats heb kunnen oordeelen, is dat zij mij vrij uitgestrekt, en op de Russische wijze zeer uit één gebouwd is voorgekomen; en dat het er, gelijk overäl, aan geen Kerken en Kloosters ontbreekt. De levensmiddelen waren er echter, volgens de getuigenissen van anderen, naar evenredigheid van veel geringer waarde dan in de Hoofdstad. Ik vertrok in den namiddag, en moest den nacht doorrijden: daar er, noch op de Stations onderweegs, noch op eenig Dorp, aan onderkomen, dat is aan het verkrijgen van een Vertrek, hoe gering ook, voor ons zelven, kon gedacht wor- | |
[pagina 157]
| |
den: want alle boerenkamers waren met groote Familiën opgevuld; en in den Zomer zijn deeze Vertrekken nog onëindig bedompter, dan in den Winter, dewijl het open zetten der kleine vensteren er dan geen lucht hoe genaamd in binnen brengt. In den morgenstond zag ik de door de Zon verlichte gouden Torens van Troïtza weder schitteren; en, na hier één' dag te hebben uitgerust, bracht ik het op den volgenden nog even bij tijds te Moscou, om op mijn eigen bed, en onder de tederste bezorging, eene ziekte van veertien dagen, veelal van wezenloosheid verzeld, te kunnen doorstaan. |
|