Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 3
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
Reize naar St. Petersburg.
| |
[pagina 20]
| |
de zich zoodanig op elke der zeven Posten naar Petersburg, dat ik zes volle dagen met eene reize door moest brengen; waar toe ik er andersints ten hoogsten drie zoude behoefd hebben. In eene streek die veel bereisd wordt, en op een' tijd van verändering van Garnisoen, zijn zestien paerden, gelijk 'er zich op elke Post bevinden, en waarvan er altijd nog eenige voor Couriers moeten bewaard worden, met welken men in Rusland niets minder dan spaarzaam is, in der daad een veel te gering getal. Het voorüitbestellen was hier van geen vrucht hoegenaamd. Het huuren van boerenpaerden heeft men niet onder den dubbelen prijs der Postpaerden, en men moet geen' minderen tijd naar dezelven wachten. Op de vier eerste Stations, zoo lang naamentlijk Russisch Finland duurt, vond ik een soort van Caravansera: een steenenhuis, door de Kroon een jaar of drie te vooren gebouwdGa naar voetnoot(a), met vier kamers en eene keuken in 't midden; de vertrekken behangen, en met spiegels, een paar tafels en eenige stoelen, doch verder niets. Wanneer men het vraagt, krijgt men gemeenlijk eene slaapbank, doch wederöm zonder beddegoed hoegenaamd. Iets weinigs hiervan, zoo wel als eenige | |
[pagina 21]
| |
der eerste behoeften van het leven, vindt men in de nabuurige Cabak of Kioeg: doch te Lindova, een Landgoed, dat aan de Famille van Soltikow toebehoort, en waar van het Kasteel, met eene nette Kerk er bij, op eene hoogte ligt, konde ik noch uit de Cabak, noch, op mijn verzoek, van het Kasteel, iets dat naar linnen of matrassen zweemde, erlangen, en moest dus, gelijk meermaalen daarna, tot de kussens mijner reiskoets, en eenige kleedingsstukken onder 't hoofd, mijne toevlucht neemen. De Russen reizen in der daad allen met hun bed, en laaten gemeenlijk in het keukentje, in 't midden van dit gebouw, de spijzen die zij met zich brengen bereiden. Voor 't overige heeft de Postmeester het opzicht over deeze huizen, en ontvangt slechts eene fooi voor zijne moeite, doch de kamer betaalt men niet; en de geheele inrichting moet als eene herbergsaamheid der Kroone omtrent de reizenden beschouwd worden. Op de vijfde Station verlaat men Russisch Finland, om in Ingemerland in te rijden. Eenige Wersten na de plaats waar men van paerden verwisseld heeft, gaat men onder een' steenen Dorischen boog heen, met het Keizerlijk wapen er boven, en kort daaröp volgt de grenspaal tusschen het Gouvernement van Wiburg en dat van St. Petersburg. Russisch Finland, waar van ik bij den Gouverneur te Wiburg eene voortreffelijke getekende Kaart zag, is veel kleiner dan Zweedsch Finland, en loopt niet zeer hoog Noordwaards op. Er zijn enkele Rus- | |
[pagina 22]
| |
sische Dorpen in, van de Finschen altijd duidelijk te onderscheiden door de twee reiën huizen, aan weêrszijde eener zeer breede straat geplaatst, en twee of drie kleine venstertjes in ieder huis; terwijl op de Finsche Dorpen de hutten meest Groupswijze getimmerd zijn. De wooningen zelven anderssints gelijkenen ten opzicht van den bouwäart, zo men eenig snijwerk uitzondert, veel naar de andere. Buiten de boeren van deeze Dorpen, den Postmeester, en hier en daar eenige Militairen, die Russisch spreeken, is het Finsch de eenigste taal, die men in deeze landstreek hoort; en slechts in die Dorpen, waar zich in vroegere of laatere tijden Zweeden of Russen onder de Finnen zijn komen mengen, wordt iets van deeze beide taalen vernomen. Hoe zeer de knecht, dien ik te Stockholm gehuurd had, en die een Zweedsche Fin was, meest altijd even vlot met de lieden sprak, verzekerde men mij echter te Wiburg, dat er verscheiden Dialecten in deeze taal waren: zoo dat men in die Stad Kerkboeken, en andere noodzaaklijke geschriften voor de boeren had willen drukken, die zij in sommige Districten niet verstaan hadden. De Grieksche Godsdienst breidt zich op de Dorpen, die Russische Colonisten in de buurt hebben, daar door uit, dat de Kinderen uit gespikkelde huwelijken voortgesprooten, gelijk in 't gantsche Russische Rijk, noodwendig Grieksch moeten worden, waar mede schier eene doodelijke onkunde gepaard gaat. De minst domme Popes bevinden zich in deeze stree- | |
[pagina 23]
| |
ken nog op de eigen goederen des Adels: doch het tegenövergestelde grijpt plaats op de Kroons-Dorpen, waar zij niet anders bestaan kunnen, dan door geheel als boeren te leeven en te arbeiden. Sommigen onder de Geestelijkheid verkrijgen de vergunning van te mogen prediken, dat is Leerredenen op te stellen; de overigen mogen enkel gedrukte afleezen. Er zijn Grieksche Kerken op 't platte land in Finland, waar de Godsdienst in de Moedertaal wordt gehouden; een paar derzelven staan zelfs op Zweedschen bodem. Het land is over 't algemeen dor, zandig en steenächtig; en de eenigste zeldsaamheid is een Cataract, omtrent zestig Wersten ten Noorden van Wiburg, waar de Rivier eene aanëenschakeling van Watervallen vormt, de voornaamste van welken zich een nieuw bed tusschen Rotsen heeft uitgehold, en over de honderd voet in de schuinste nederstort. De bevolking der gantsche Provintie bedraagt geen 200,000 zielen. De baarden vangen aan deeze zijde van Wiburg reeds aan taamelijk algemeen te worden: de gezichten echter zijn er minder wild dan aan de andere zijde; ook in deeze streek vertoonen zich de Vrouwen weinig, en in de Posthuizen ziet men er in 't geheel geene. De landsdouwen door welke de groote Weg zich heen trekt, kwamen mij over 't algemeen weinig belangrijk voor, en leveren zoo goed als geene schoone gezichten op; men verwijdert zich van de Zee, en ziet ook weinig water. Somwijlen is de Landstraat breed, somwij- | |
[pagina 24]
| |
len weder eng; met hoogtens en laagtens, of weder effen; zand, slijk en steenen verwisselen op dezelve met elkander; 't geboomte is Dennen, met nog al veel Elst en Berken tusschen beiden. 't Getal der huizen en Dorpen onderweegs was over 't algemeen vrij geringGa naar voetnoot(a). | |
[Reize door Ingermanland]Van de eerste Russische Station, die men, uit Finland uitgetreeden zijnde, bereikt, zijn het er nog twee naar Petersburg. Op deeze beide plijsterplaatsen houdt de nieuwe bouwäart der Keizerlijke Post- | |
[pagina 25]
| |
huizen, die ik zoo even beschreeven heb, op, en de twee nog niet veränderde, in elk van welken ik een' nacht moest doorbrengen, zijn vrij bekrompen en slecht: zoo dat men nauwelijks zijn afgezonderd vertrek bekomen kan; de jonge Officiers zelven hadden hunne eigen bedden, en lieten ze door hunne bedienden in 't algemeen vertrek op den bodem voor zich spreiden. De taal blijf tot Petersburg toe, waar zich geen Russen ter neêr gezet hebben, Finsch. Den weg der eerste Station vond ik nog slijkeriger dan dien der voorige Posten; hier en daar, waar de modder door de regenvlaagen al te diep geworden was, had men dat soort van dwarsbalken over de Landstraat gelegd, welke ik daarna in al derzelver afschuwelijkheid beter heb leeren kennen; een paar hoogtens uitgezonderd, gelijk mede het diepe bed eener Rivier, daar men een reize of twee door heenen rijdt, en er stijl bij moet nederdaalen en weder opklimmen, is de streek hier taamelijk vlak. De laatste Station heeft den naam van vijf- en- twintig Wersten te tellen: doch men schijnt er opzettelijk geen paalen op geplant te hebben, om het geen aan dit getal te kort koomt, des te beter te verzwijgen. In 't begin bleef de modderigheid der Landstraat voortduuren, en de dwarsbalken gaven aan het rijtuig de ijsselijkste schokken; daarna wordt hij wel zandiger en drooger; doch een Werst of vijf van de Stad waat men op nieuw eene moerässige streek moet doortrekken, wierdt de slijk wederöm zoo afgrijsselijk, dat- | |
[pagina 26]
| |
agt paerden de grootste moeite hadden de reiskoets er door te sleepen, en men de meeste voorzichtigheid behoefde, om, met vermijding der gaten, behouden in de Hoofdstad aan te landen. Dit neemt zelfs toe in evenredigheid dat men deeze nadert, en duurt nog lang na dat men reeds de Barrière, waarmede zij gerekend wordt een' aanvang te neemen, is binnengetreeden, tot daar de straa[t]steenen beginnen. De eerste helft deezer Station loopt voorts over een' onëffenen bodem, en door geen onäangenaame landsdouw: gelijk de grond ook redelijk wel beteeld is; men ontdekt een of twee Heerenhuizen, een paar Dorpen, en even veel onbezette Forten; waar bosch is, bespeurt men al zoo veel Eiken- en Berkenhout als Dennen. De balken der boerenhuizen zijn van eene ontsagchelijke dikte, waar bij die der Noorweegsche het op geenerlei wijze haalen, doch anders sluiten zij, even als deeze, kort eer zij eindigen, door uithollingen die daar in gehakt zijn, in de geenen, met welken zij een' rechten hoek formeeren; alles is ongeverwd. Op het Landgoed der Graavin Woronsoff zag ik eene nieuwe houten Kerk, van even zulke balken. Men rijdt er eene Barrière door, waar men met eene kleinigheid het visiteeren afkoopt, en laat ter slinkerzijde eene lange Caserne liggen. De Mans hebben in deeze streeken geen onǎangenaame troniën; de Vrouwen in 't tegendeel, met den neusdoek als een spiraal om 't hoofd gebonden, vond ik, bij haare kleinte en dikte, vrij lelijk van gezicht. | |
[Aankomst te Petersburg]St. Petersburg ontdekt zich | |
[pagina 27]
| |
reeds vóór het Woronsofsche Landgoed; er loopt daarna een breede eenvormige weg door een laag bosch regt op de Stad aan, terwijl men, wat meer ter slinkerzijde, een groot Klooster onderscheidt. Kort bij de Stad, laat men aan de andere hand eene uitgestrekte Group van gebouwen liggen. De Stads Barrière heeft een groot en net gebouwd Wachthuis naast zich, terwijl het aan weerszijde afgepalissadeerd is. Hier koomt niet, gelijk elders, een Soldaat of Officier aan 't rijtuig vraagen doen: maar men zoude er (en dit is in geheel Rusland het gebruik) eene eeuw blijven staan, zo men zelf niet zijn' Pas in het Wachthuis bracht, of er hem door zijne Bedienden in liet brengen; en hier heb ik den mijnen wederöm zeer langsaam geheel zien overschrijven. Nu opent zich eerst de slagboom, en een Soldaat wordt mede afgevaardigd, om de reizenden terstond bij den Plaatsmajoor of deszelfs Adjudant te voeren. Het rijtuig met Vrouwen of Dienstboden kan men echter, zo men het verkoos, eerst naar het Logement, dat men zich heeft uitgeleezen, laaten heen voeren. Eer men, van de Wiburgsche zijde komende, aan de Schipbrug over de Newa is aangeland, die in 't midden van Petersburg voert, moet men alvoorens eene nog bijna geheel onbewoonde streek doorrijden, waar de huizen vervolgens allengskens toeneemen, tot dat men dan eindelijk weêr lang door eene gestraate Voorstad gebracht wordt. Om verscheiden redenen verkiezende de visite bij den Plaatsmajoor af te leggen, eer | |
[pagina 28]
| |
het rijtuig naar 't Logement gereeden wierdt, moest ik het zelve op een Plein in donker laaten stil houden. Na een half uur wachtens op een Bureau, waar een stuk of vier Amptenaaren met Uniform zaten te schrijven, die geen van allen een woord behalven Russisch verstonden, en waar heen de Soldaat mijn' Pas gebracht had, verscheen ten laatsten de Adjudant, las en onderzocht denzelven, en vroeg mij in 't Fransch, of mij de Keizer had toegestaan derwaards te komen, en welk het oogmerk mijner reize was; van waar ik kwam, en dergelijken. Hij gelastte mij vervolgens mij op het Slot naar den Commandant te begeeven, en binnen een' dag of twee bij hem terug te keeren, en den Pas weder af te haalen, met bijvoeging der plaats die ik als dan in de Stad tot mijn vast verblijf zoude genomen hebben. Op nieuw in mijn rijtuig getreeden, liet ik mij naar 't Slot brengen, en eene zijde-trap opgeklommen zijnde, wierd ik op de derde verdieping in eene groote Antichambre binnen gelaaten, in welke de Commandant zich wel dra vertoonde, en, wederöm na eenige algemeene informatie, mij zeide, dat, daar de Keizer mij toegestaan had in de Hoofdstad te komen, er oogenblikkelijk rapport van mijne komst aan hem gedaan moest worden: 't geen mij ook reeds te vooren door den Adjudant verzekerd, was; en nu eerst konde ik mij naar het Logement, 't geen ik voor het eerste aftreeden verkoozen had, en van waar weêr terstond de gewoone opgaave der naa- | |
[pagina 29]
| |
men aan de Police geschieden moest, heen begeeven; ik bleef er, tot dat ik kort daaröp in het Hotel de Londres bij de maand Vertrekken gehuurd had. Een jaar daarna, van Moscou terug keerende, ging het bij het binnenrijden omtrent op dezelfde wijze toe. Aan de Barrière, toen ik mijn Poderosch vertoonde, liet de Officier van de Wacht mij vraagen, wat ik te Moscou verricht had. Des anderendaags om agt uuren des morgens wierd ik gelast, mij op het Comptoir van den Plaatsmajoor, daarna bij den Adjudant deszelven, en eindelijk weder op het Slot bij den Commandant te begeeven; daar dat dit de eerste reize bij het binnenrijden geschiedde. Op alle drie de plaatsen wierd ik op artikelen gehoord, vooräl ten opzicht van mijn oogmerk met dit nieuwe verblijf te Petersburg; en van alles wierdt zorgvuldig boek gehouden. |
|