Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 3
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Frederikshamn.
| |
[pagina 2]
| |
de reize naar Coppenhagen, om vervolgens ook bij herhaaling op mijnen weg naar Rusland door Zweden door te trekken. Dit tweede verblijf in Denemarken duurde zelfs langer dan ik het mij had voorgesteld. Aan de ééne zijde had in den Voorzomer van 1798 de gesteldheid van ons Gemeenebest eene gedaante aangenomen, die het aan iemand, welke tot het getal van de Regenten der voorige Constitutie behoorde, en zijn Vaderland niet voor altoos verlaaten wilde, schier even onveilig maakte er langer uit te blijven, dan er weder binnen te treeden. Ten dien opzichte evenwel zag ik mij weldra door een' nieuwen Pas gerust gesteld, die mij vergunde uit Coppenhagen, naar mijne verkiezing, of onmiddelijk door Duitschland, of langs de Oostzee te rug te mogen keeren (het woord van Rusland had in mijn Verzoekschrift natuurlijker wijze niet kunnen ingevlogten worden); en deezen Pas zoude ik zelfs, daar hij juist getekend was op den dag toen dat Gouvernement om ver gestooten wierdt, en het misschien de laatste uitöeffening van deszelfs gezag geweest is, op den volgenden dag niet eens meer hebben noodig gehad. Dan nu deeden er zich zwaarigheden op van eene geheel andere zijde; en het kwam op het al of niet binnengelaaten worden in Rusland aan. De strenge verördeningen, aldaar omtrent de Vreemdelingen uitgevaardigd, de voorbeelden van Kooplieden en andere Reizenden, voor welke men, op de eertijds voldoende Passen, geweigerd had de | |
[pagina 3]
| |
Barrières te openen, vervulden te Coppenhagen alle monden; en noch de Russische Minister, noch die der Buitenlandsche Zaaken in deeze Hoofdstad, dorsten het op zich neemen, van mij de minste zekerheid dien aangaande te geeven. Het saisoen evenwel liep voort met rasse schreden, en veel laater dan Augustus zoude het onvoorzichtig geweest zijn eene reize, die ik genoodzaakt was langsaam te doen, te onderneemen, wegens het somtijds vroeg zich verzamelende ijs in den Finschen Golf, en de vroeg besneeuwde en nog niet plat bereedene wegen aan de overzijde. Intusschen wierdt er over mij naar Petersburg geschreeven, en een Pas van daar gevraagd, op eene wijze en door persoonen, welker tusschenkomst mij gegronde oorzaak gaf om te hoopen, dat het verzoek door den overleeden Keizer niet zou worden afgeslagen. Doch het antwoord te Coppenhagen te verwachten, dorst ik om de zoo even gemelde reden niet meer waagen; en ik moest mij op het onzekere naar Stockholm, waar de Russische Chargé d' Affaires de order om den Pas in gereedheid te brengen bekomen zoude, indien de zaak wierdt toegestaan, begeeven. Gelukkig was deeze reize niet vergeefsch; en ik vond den man reeds met het bevel tot het geen ik wenschte gelast. Doch dit tweede verblijf in de Hoofdstad van Zweden wierdt wederöm door nieuwe hinderpaalen, den dood naamentlijk van één' der Bedienden, die ik met mij dacht te neemen, en de desertie van de beide anderen, zoo wel als door eene | |
[pagina 4]
| |
zwaare ongesteldheid mijner Echtgenoote merkelijk verlengd, zoo dat ik niet vóór half October van daar vertrekken konde, en het in der daad als een groot voorrecht beschouwen kan, dat ik het half November, nog omtrent één of twee dagen vóór de sneeuw, te Petersburg heb mogen brengen: een voorrecht, het geen ik zoo veel te meer in staat ben geweest te waardeeren, na dat ik de wegen van Russisch Finland heb leeren kennen. Doch dit geval met mijne Bedienden ging nog van eene andere zwaarigheid vergezeld. Ik had de naamen der drie eersten natuurlijkerwijze in den Pas laaten uitdrukken; en toen ik drie anderen in derzelver plaats had aangenomen; vondt de Russische Chargé d' Affaires het niet noodzaakelijk, alleen om deeze reden een' nieuwen Pas te schrijven. Dit kwam mij, in de toenmaalige omstandigheden van tijd, niet zoo volkomen zeker voor, als hem: daar er althans buiten tegenspraak drie lieden door in 't land kwamen zonder toestemming van het Gouvernement; en daar een ieder, onder voorwendsel van bediening, op deeze wijze met zich in 't Rijk had kunnen voeren, wien hij slechts verkoos. Ook kan ik niet ontveinzen, dat deeze Pas mij dikwijls onderweegs bekommering heeft veröorzaakt: te meer daar het nog veel onvoorzichtiger zou geweest zijn in Rusland de waare naamen der nieuwe Domestiquen te verbergen, en hen voor de oude te doen doorgaan. Het zonderlingste is, dat bij het onëindig dikwijls viseeren van den Pas, 't geen sedert plaats greep, en te- | |
[pagina 5]
| |
vens bij het niet zelden opschrijven van onze naamen en die der onzen, met de onbegrijpelijke nauwkeurigheid welke de Police daar bij in acht neemt, het gebrek der overëenkomst evenwel eerst anderhalf jaar daar na, toen ik Petersburg voor de tweede reize verliet, ontdekt is. Welke gevolgen, indien de zaak den breeden weg was opgegaan, hier uit voor mij hadden kunnen geboren worden, is moeijelijk te berekenen; en dit zou in der daad van veel omstandigheden hebben kunnen afhangen. Gelukkiglijk rustte de ontdekking nog maar in den boezem van een' der Onder-policeij-bedienden; en met deezen ontbrak het aan geen middelen om alles ten genoege van ons beiden te verëffenen. | |
[Reize van de Zweedsche Grenzen naar Frederikshamn]Ik heb mijne Leezeren bij het einde van het voorige Deel tot aan de Russische wacht gevoerd, die, wanneer men het Eiland te Lilla Aberfors is overgereeden, op de hoogte de Reizenden opneemt. Zij was deels door gewoone Soldaaten, deels door Cosacquen bezet, welker hooge, ronde, en van boven platte mutsen, hunne tot naar beneden gaande kleederen, en hunne lange pieken, van de gedaante der eersten zich zeer onderscheidden. Mijn Pas wierdt mij, zoo dra ik naderde, afgevorderd, op deeze buitenpost onderzocht, en zonder verdere vraagen goedgekeurd; en dus de ingang in het Keizerrijk mij toegestaan. Het Corps de Garde hieröp zelve voorbij rijdende, kwam alles wat ik er van Politiquen en Militairen zag, in aange- | |
[pagina 6]
| |
zichten zoo wel als kleedingen, mij zoodanig verschillend voor van de tooneelen aan den tegenovergestelden oever, dat ik mij als in eene nieuwe Waereld meende te bevinden. Aan de Douane, die ook hier niet ver van het Wacht-huis verwijderd was, kwam ik, niet tegenstaande alle voorspellingen van de strengste visitatie, zoo volkomen niet alleen van de doorsnuffeling, maar zelfs van de opening der koffers vrij, dat het, zonder onmiddelijk bevel, ten mijnen opzichte deswegen uitgevaardigd, nauwelijks verklaard kan worden. Men vroeg mij slechts of ik iets tolbaars, en of ik Russisch geld bij mij had, welk laatste, zoo men mij berichtte, noch in- noch uitgevoerd mocht worden. Op de Landstraaten neemen nu de Werstpaalen een' aanvang, zonder aan dezelven de minste verciering toe te brengen. Op den hoogen en dorren houten paal staat slechts geheel van boven het woord met het getal. Men weet, dat er 104½ Wersten in een' Graad gaan; en op een' goeden weg strekt dus het dikwijls te rug keeren derzelven tot eenig genoegen. Zij zijn intusschen niet van ééne lengte in alle gedeelten van Rusland, welke ik doorgereisd ben. In Finland had ik een minuut of twaalf à dertien werk om er eene te bewandelen, en men rijdt ze doorgaans in vijf. Te Pyttis, eene halve mijl van de grenzen, verwisselt men het eerst van paerden (zo ik wel onthouden heb, brengen de Zweedsche boeren nog daarheen); en ik moest er op nieuw door eene | |
[pagina 7]
| |
Cosaksche Wacht mijn' Pas laaten viseeren. Alles sprak hier wederöm Finsch. Deeze streek, en die der volgende post, vond ik van den zelfden aart als de laatste in Zweden, maar nog onëindig dorder en steenächtiger; men zoude het eene Waereld kunnen noemen van rotsengruis, in grootere en kleinere klompen, welke op één gestapeld ligt; de weg loopt door dit Chaös heen, van onderen wel hard en goed, even als doorgaans die van 't Zweedsche Finland, schoon eene enkele reis wat steenachtig: doch zoo eng, wegens de verbaazende onkosten die het wegweeren der Steen-massa vorderde, en zoo draaijende, om dat men tusschen de grootere klompen heen de Route moest houden, dat het rijden met eene breede koets, en vier paerden naast elkaâr gespannen, zeer veel oplettenheid beiden in Koetsier en Postillon verëischt, behalven dat het wederöm telkens op en neder gaat. Op eens volgde daar na een schoone vruchtbaare vlakte, met verscheiden gehuchten, en toen weêr rots, zand en bosch, doch met wat breedere wegen, veel water, en eenige bruggen. Door den vallenden donker, dien het niet gereed vinden van paerden op de voorige Station mij hier reeds deed ontmoeten, miste ik te Suttola een' waterval, die mij zelfs bewoogen zoude hebben, er den nacht te vertoeven, indien ik er iets anders dan eene wacht en eene kroeg hadt aangetroffen. Ik liet den Commandant van een hierbij gelegen Fort, waar mijn Pas voor de vierde maal geviseerd wierdt, om een en- | |
[pagina 8]
| |
kel vertrek tot den volgenden morgen verzoeken: 't geen hij mij niet alleen deed verzekeren niet te bezitten, maar 't geen zelfs op den gantsche volgenden drie- en- twintig Wersten langen weg niet te bekomen was. Eerst tegen middernacht kwam ik te Frederikshamn aan, en moest er nog een uur voor de poort wachten, eer de vergunning tot het openen derzelve er mij door heen deed rijden. | |
[Beschrijving van Frederikshamn]Frederikshamn is een regelmaatige en sterke Vesting, met zeer veel binnen- en buitenwerken; op sommige plekken van de Wallen, die door ieder kunnen betreeden worden, hoewel dit niet dan eene zeer afgebrokene wandeling uitmaakt, liggen veel Canonnen en Mortieren. Naar de Zeezijde des Wals waait op een' witten Toren de Russische Vlag, waar van er drie soorten zijn, welke bij verschillende gelegenheden gebezigd worden. Er ligt slechts één vast Regiment hier in Garnisoen, doch, met de Troupes in den omtrek, bedraagt alles samen een 4000 man, welke tot in 't onëindige geexerceerd worden, en talrijke wachten moeten doen. Hun uiterlijk was niet onvoordeelig, doch de Uniformen ver van nieuw. Aan Casernen, Magazijnen, en wat verder tot eene Sterkte behoort, ontbreekt het hier mede niet. De Stad heeft voor 't overige slechts hondert en in de veertig huizen, en niet veel over de 700 zielen, na aftrekking des Garnisoens. Een nieuw Stadhuis, eerst even vóór mijne komst voltooid, maakt omtrent het middel- | |
[pagina 9]
| |
punt uit van Frederikshamn: het is een fraai en met een' Toren voorzien gebouw van gepleisterde klinkers, en met de Russische Natiönaale Couleuren, wit en groen, geverwd. Na dat eerst een ruime vlakte, die ook de Hoofdwacht bevat, dit Stadhuis omringd heeft, antwoordt een Star van zes straaten op het zelve, van welken ik echter vergeeten heb, of niet eene toegebouwd is; de drie rechte straaten voeren naar de Zweedsche, naar de Russische zijde, en naar de Haven. Tusschen beiden vertoont zich een houten Zweedsche Kerk, wat verder een oude steenen Finsche, en digt bij den Wal een Russische, gelijk mede, aan de tegen overgestelde zijde, een kleine houten Russische Kapel; de beide laatsten hebben schildwachten voor zich. Een cirkelende straat omringt daar na weder, buiten om, de geheele star; en naar de zijde der Wallen zijn insgelijks verscheiden huizen, met eene groote opene vlakte tusschen beiden, gekeerd. Men treft in deeze Stad eenige goede steenen gebouwen aan. Zij zijn doorgaans wel laag, doch van eene aangenaamere Architectuur dan in Zweden, en van deeze zeer verschillende; sommige van zichtbaare, andere van overplijsterde klinkers gemetseld; aan houten huizen ontbreekt het insgelijks niet, zoo ongeverwd als geverwd; onder de laatsten slechts weinigen van het droevige Zweedsche rood. Digt bij het Stadhuis hebben eenige woongebouwen van onderen eene houten gallerij, daar men bedekt onder heen gaat. Alle de doorsnijdin- | |
[pagina 10]
| |
gen van Frederikshamn zijn breed, doch, daar zij niet gestraat zijn, heeft men in het regenächtig saisoen met een bestendig slijk te worstelen. In de kleeding, behalven bij sommige Vrouwen de Russische neusdoek op het hoofd, vindt men hier nog weinig, dat zich van het voorige onderscheidt. Het gemeen spreekt er schier enkel Finsch, en het Militaire Russisch. Fatsoendelijke lieden verstaan meest allen daarënboven Zweedsch en Hoogduitsch. De handel is er niet van veel belang. In de Haven, welke een minuut of vijf buiten de Stad ligt, en door een Schier-Eiland omvangen wordt, vond ik eenige kleine Scheepjes binnen, en drie grootere buiten, voor anker liggen. | |
[Russisch geld, en de Poderosch]Van twee dingen was ik nu genoodzaakt, eer ik mijne reize wilde voortzetten, mij hier te voorzien: van Russisch geld, en van een Poderosch. Ten opzicht van het eerste merk ik thans alleenlijk aan, dat men mij te dier tijd den Zweedschen papieren Rijksdaler, tegen anderhalven papieren Roebel, verwisselde; en dat deeze papieren Roebel wel altijd gelijk staat met de honderd Kopeeken in koper, uit welken een Roebel saamgesteld is: zoo dat men voor een' Vijf-Roebel-cedel, de kleinsten die er zijnGa naar voetnoot(a), altijd, zonder de minste zwaa- | |
[pagina 11]
| |
righeid, zijne honderd Vijf-Kopeekstukken (en zelden ziet men laager koper, schoon ik er hier ook van twee Kopeeken ontving,) bekomen kan; doch dat in 't tegendeel de zilveren, en zes- en- dertig van onze stuivers inhoudende Roebel, die weinig in omloop is, wegens het steeds afwisselende der Agio, veel meerder waardij bezit. Ik weet niet, dat in eenig land dit zelfde verschijnsel van een verschil van Agio plaats heeft, niet zoo zeer tusschen papier en geld, maar tusschen zilver en koper; sedert een jaar of twaalf beliep dit omtrent veertig per Cent, daar er te vooren geen bestond; slechts in den aanvang van Pauls regeering rees de waarde, doch alleenlijk voor een' korten tijd, aanmerkelijk. Het lastigste intusschen, wat ik bij mijne eerste kennis-maaking met het Russisch geld ondervond, was de noodzaakelijkheid van mij, daar er tusschen de Vijf-Roebel-cedels en de Vijf-Kopeekstukken niets tusschen beiden is, en ik hier geen zilver aantrof, onderweegs met een' ontsaglijken zak deezer omtrent veertien duiten bedraagende kopermunten te bezwaaren. Den Poderosch moest ik bij den Commandant in persoon komen vraagen. Dit woord duidt de vergunning aan, om met Postpaerden naar de plaats die men opgeeft te mogen reizen, voor welke men een' Kopeek per Werst voor ieder paerd voor uit betaalt, behalven de twee Kopeeken, die men overäl onderweegs aan de Postmeesters betaalen moet: eene belasting, die eerst zeer onlangs was | |
[pagina 12]
| |
opgekomen: doch die hier evenwel het reizen nog niet duurder maakte, dan in het in dit en andere opzichten reeds zoo goedkoope Zweden. Van deezen Poderosch mag geen Postmeester een hairbreed afwijken, niet zoo zeer wat het getal der paerden betreft, 't welk zij taamelijk willekeurig vermeerderen, maar van de reisroute: zoo dat aan niemand onderweegs voor eene Station ter zijde, of, zo hij terug wilde keeren, weder achter uit, paerden zouden toegestaan worden. Men zoude in zulk een geval ze van de boeren moeten huuren, doch dan weder met den Pas, dien men in dit land ook voor binnenlandsche reizen noodig heeft, bij het inrijden der Steden, in verlegenheid geraaken. Voorts bediende ik mij, tot Petersburg toe, nog op de Zweedsche wijze van mijn' eigen Koetsier; doch sedert ben ik steeds in Rusland door de postillons of boeren gereeden. |
|