rechter zijde af, vertoont zich een aanzienlijk Plein, met het nog, zoo 't mij voorkwam, bewoonbaare Slot, achter welk een groote Boomgaard ligt; naast het zelve staat het huis des Gouverneurs van de Provintie, en nog iets verder de Cathedraalkerk, deeze laatste insgelijks op een ruim beslooten Kerkhof geplaatst. Zij staat te boek voor de grootste Kerk in Zweden, na die van Upsal. De Toren, en de geheele Voorgevel aan de zijde des Torens, zijn vernieuwd, doch zonder veel pracht, en slechts eenvoudig wit; het overige oud Gothicq; en 't gebouw, gelijk de meeste Kerken in het Rijk, niet hoog genoeg opgemetseld. Inwendig heeft men bij den bouw ieder paar Pijlaaren op eene verschillende wijze vercierd. Men treft hier geene andere merkwaardigheden aan, dan een hoope Familie-Graf kapellen, onder welke er ééne is van een' Hertog van Oostgothland. In het Consistorie vertoont men oude de en nieuwe zoo Choorkleederen als Bisschopst-staven en mutsen, met dergelijke zaaken, onder welken er eenige kostbaar en van modernen arbeid zijn. Zulk eene is bij voorbeeld een Kelk van Porphier, met eene slang van bronze doré, die zich om het kruis van onderen kronkelt. De Bibliotheek van het Gymnasium, boven het Westejijk Portaal der Carthedraalkerk in een groot Vertrek geplaatst, heeft eenigen naam. Zij is uit verscheidene schenkingen, onder anderen van den vermaarden Benzelius, saamgebracht; de twee zijde-vakken behelzen meest oude Werken; het middelste die van een veel laater