| |
| |
| |
Gripsholm, Mälby, Nyköping.
Maart, en augustus 1798.
[Südermanland weg naar Gripsholm]
Op een' veel grooteren afstand van de Hofplaats rijst eindelijk nog een Lustslot, 't welk door den overleeden Monarch zeer geliefd wierdt, en waar zijne vercierende hand mede veel aan heeft te koste gelegd: zoo dat een Reiziger, dien de groote Landstraat naar of van Coppenhagen door Nyköping voert, zich den omweg over Gripsholm (dit is de naam van het Kasteel) niet zal beklaagen. De Provincie van Südermanland, door welke deeze gantsche Route heen voert, op dat ik dit vooräf in 't algemeen zegge, is, voor ver het grootste gedeelte, berg-, bosch-, en rotsächtig. De bosschen bestaan wel meest uit Dennen; evenwel ontmoet men tusschen beiden ook meenigerlei ander soort van geboomte, van welk echter de hangende Berk zich het meest door haare hoogte en weligheid onderscheidt: een gewas, 't welk het mij verwondert dat den Bothanischen rijkdom onzer Hollandsche Lusthoven nog niet is komen vergrooten: daar het, schoon minder vol van loof dan de Treurwilg, het deeze echter in verhevenheid afwint, en dezelfde bevallige gedaante van overbuiging aan den beschouwer aanbiedt. Tusschen beiden leveren eenige shoone en vruchtbaare dalen, met talrijke
| |
| |
Binnen - zeeën, ten hoogsten afwisselende gezichten op; hier en daar ontmoet men een taamelijk dorp, en eenige Heerenhuizen of Kasteelen, doch, even als ik dit te vooren ten Noorden van Stockholm heb opgemerkt, meest allen zonder Buitenplaats, behalven een' omringenden Boomgaard of kleinen Tuin. De lieden, met welke ik hier onderweegs in Posthuizen heb te doen gehad, heb ik over 't algemeen in 't stuk der eerlijkheid en zedelijkheid ver beneden die van andere Provintiën gevonden; over hun vloeken, gedruisch maaken en bedriegchelijke streeken zouden de overige Zweedsche boeren, die van de buurt van Gothenburg mogelijk uitgezonderd, zich schaamen. Doch ook de aangezichten zijn mij voorgekomen hier anders getekend te zijn, dan in het verdere Rijk.
De beide eerste Posten, 't zij men den kortsten weg naar Nijköping, 't zij over Gripsholm rijdt, zijn dezelfden: doch te Södertelge scheidt hij van één. Dit Plaatsje, aan een' boezem des Maehlers gelegen, is een klein Stedeken met een Marktplein, aan de ééne zijde van welk het Stadhuis, 't geen tevens de de Herberg is, aan de andere een Koninklijke Fabricq van geweeven koussen, Pantalons en dergelijke, staat. De Kerk heeft van buiten eene naar vooren springende Begraaf-Kapel voor de eene of andere Famille, van vrij moderner Bouwkunde dan de Kerk zelve: 't geen in deezen omtrek meer het gebruik is; op de tekening evenwel van deeze zou vrij wat aan te merken zijn. Buiten het Plaatsje
| |
| |
ziet men een groot wit gebouw, 't welk tot Lazareth dient. Men beweert, dat het te Södertelge is, dat het onderzoek der brieven geschiedt, die van en naar de Hoofdstad gaan, wanneer de Post er zoodanigen aanbrengt, van welker inhoud de Police of het Departement van buitenlandsche zaaken wenscht onderricht te zijn.
| |
[Stedeken Mariafred, en kasteel van Gripsholm]
Drie andere Stations brengen dan naar Gripsholm, en het vlak daar bij gelegen klein Stedeken Mariaefred, 't welk niet veel meer dan eene straat of twee in de lengte en in de breedte met eene markt heeft, en slechts een paar goede huizen vertoont; het getal der inwooners zal niet veel meer dan 400 bedraagen. 't Half oude, half moderne Kasteel, dat men reeds van verre ontdekt, wordt van een groot en aangenaam Meir, 't welk met den Maehler gemeenschap heeft, omspoeld. Het vertoont van achteren of van de Stadzijde een Voorhof, met twee zeer groote Russische Canonnen beplant; en voorts een klein onregelmaatig Binnenhof met wit beplijsterde muuren. Uitwendig is de vorm van het geheele Slot inderdaad niet regelmaatiger. Zijne vier ronde Torens zijn daarënboven niet eens in Symmetrie geplaatst, noch elkaâr in gedaante gelijk. Alles is van roode klinkers opgemetseld, en de muuren wel een voet of agt dik. De trap van binnen smal en slecht; geen Tuin er bij, dan even een laag Terras tusschen het gebouw en het water; ook een hoope Vertrekken, zoo wel als derzelver Meubelen, beduiden weinig; en zo men over het geheel
| |
| |
dit Gothique gevaarte met Friedrichsburg in Denemarken vergelijken wilde, zou de weegschaal zeer naar het laatste deezer Lustsloten overhellen. Doch er zijn evenwel verscheiden voorwerpen, die Gripsholm, gelijk ik reeds gezegd heb, zeer zienswaardig maaken. Hier toe behoort bij voorbeeld, dat alles vol Portraitten hangt, niet alleen van de Zweedsche Koninklijke Famille, en andere aanzienlijke lieden uit het Rijk, maar ook van buitenlandsche Vorsten en derzelver geslachten, vooräl van het Deensche, Holsteinsche en Schlesswigsche Hof, De gantsche reeks van Turksche Keizers, in 't klein bij een gebracht, verdient opmerking: zoo wel als een getekende afbeelding van Gustaaf Wasa, door zijn' Zoon Eric XIV vervaardigd. De ouwerwetsche Rijkszaal hangt vol met de Tijdgenooten van dienzelfden Monarch, vooräl van de Duitsche en Deensche Vorsten dier eeuw; onder de overigen vertoonen zich Franciscus I, Hendrik VIII, de Doge van Venetiën, Karel V, Maximiliaan I, de Koning van Bohemen, en aderen. Dit denkbeeld heeft de overleeden Koning gevolgd, en een' der ronde Torens ook met de levensgrootte Portraitten van zijne Tijdgenooten, in het bestuur van groote Staaten, vervuld. Men ziet hier in een' kleinen cirkel bij één de van elkaar, beide in een' Geögraphischen en Moreelen zin, zoo ver verwijderde George III, Lodewijk XV, den tegenwoordigen Koning van Napels, en de overleedene van Spanje en Sardiniën, de Koningin van Portu- | |
| |
gal, Maria Theresia, Joseph II, Catharina II, en Gustaaf III zelven; ook den laatsten Koning van Polen, en den nog leevenden van Denemarken: doch deezen in 't klein; en eindelijk Frederik II. In de Penanten verschijnen nog de Paus, de Hertog van Parma, en Gustaafs beide Broeders. De Portraitten zijn allen in fraaije lijsten ingevat, en de Zaal in een' goeden smaak vercierd. In een vierkant uitgetimmerd Vertrek op deeze verdieping wordt men door het gezicht voor het
binnentreeden beloond; het vangt van alle zijden de Zee. Op eene hoogere verdieping treedt men in een' Divan, waarvan Catharina aan Gustaaf de breede banken ten geschenke gegeeven heeft. Hier wordt men ook in den Schouwburg geleid; de Zaal formeert een halfrond met twaalf gecanneleerde vergulde Colommen, en tusschen beiden Loges en Spiegelglas. De overige banken zijn beneden, en gaan Amphitheätraal in de hoogte. Tegen deeze voorwerpen, die Luxe, vermaak, en zinnelijk genot voor den geest brengen, steekt vreesselijk af de vlak hier bij geplaatste akelige ronde gevankenis van dien Erik XIV, dien ik zoo even noemde, in welke hij drie jaaren heeft moeten doorbrengen. De vensters, bijna uitgesleeten door de bestendige aanroering en wrijving des gevangenen, hadden wel nog eenig uitzicht over een' ronden omgang heen: doch op deezen omgang wandelde bestendig de wacht die hem bewaakte; het eeten wierdt hem door de deur toegediend. Voor 't overige moet ik nog bij Gripsholm, zelfs
| |
| |
in het nieuwste gedeelte, de aanmerking van het Pavillon van Haga herhaalen, dat het Stucadoorwerk der Plafons er gantschelijk ontbreekt.
| |
[Mälby, buitenplaats van den minister van Carlson, met huis, cabinet van opgezette vogelen, en tempel van Theseus; ysvisscherij aldaar in het meer]
Een bezoek bij den geweezen Oorlogs-Minister van Carlson, op deszelfs Buitenplaats Mälby, een weinig zijdwaards van den weg naar Nyköping gelegen, noodzaakte mij verscheiden moeijelijke, smalle en gladde bijwegen, met een rijtuig dat voor dezelven niet berekend was, en in een oogenblik van hervatte vorst, te moeten inslaan. Doch het vriendelijk onthaal, en het belangrijk gezelschap van deezen sedert overleeden Man, zoo wel als al wat zijne plaats merkwaardigs bevattede, vergoedde rijkelijk deeze voorbijgaande onäangnaamheden. Het huis, 't welk niet zeer hoog is opgetimmerd, bestaat uit een Corps-de-logis van twee, en twee zijdevleugelen van ééne verdieping. De gantsche linkervleugel maakt eene enkele vierkanten Zaal uit, doch met niets dan eenige Medaillons langs de muuren vercierd. Van achteren, naar de zijde van een Binnen-Meir, Sille geheeten, loopt een reeks van Vertrekken, waarvan er één geheel behangen is met afgezette plaaten uit des Eigenaars Werk over de Vogelen, waarvan ik zoo even spreeken zal; de overigen, behalven allerlei kostbaar en elegant Meubelwerk, bewaaren tevens eenige Portraitten en Schilderijën, van welke laatsten er echter eenige weinige slechts van prijs zijn; voorts een superbe Vaas van Alabast-achtig Marmer: een geschenk van Gustaaf III; eenig Etruscisch grof ge- | |
| |
schilderd potwerk, in dien smaak als het in Siciliën veel wordt opgedolven, eene kleine doch uitgezochte en goed geconditioneerde Bibliotheek. Ook in de nette Bovenvertrekken verëenigen zich een partij Boeken en Portraitten; en ik zag hier eenige door een' Italiaan niet onäardig op papier opgeplakte Vogels; de pooten en bekken alleen geschilderd; het overige de weezentlijke vederen, doch alles plat. De Heer van Carlson bezat ook eene groote Verzameling van Caricatuuren en andere tekeningen, uit het vindingrijke hoofd en de vruchtbaare pen van zijn' Vriend von
Ehrenschwerdt, ook deeze sedert gestorven, voortgekomen. Sommigen derzelven zien op te veel personeele of plaatselijke betrekkingen, om door een' vreemdeling beöordeeld te kunnen worden: in de meesten echter straalt zichtbaar een goede maat van Genie door. De Buitenplaats strekt zich meest in de lengte ter linkerzijde van het huis langs het Binnen-meir uit. Zij is, behalven naar den Zeekant, geheel omheind, en in den grootschen Engelschen trant aangelegd, schoon zonder die Gazons en andere natuurlijke vercierselen, die de Zweedsche bodem minder toelaat; de paden gaan slingerend tusschen meenig eene rots, en over hoogtens en laagtens heen; en allerlei geboomte, hoe zeer te deezer tijd nog dor (want Dennen begrijpt men ligtelijk, dat niemand in dit Rijk voor zijn vermaak zal planten), gaven genoegsaam te kennen, dat deeze plaats des Zomers gantsch geen onaangenaame
| |
| |
plek moet zijn. De Kerssen, onder de andere boomen ter nedergezet, kwamen er, gelijk men mij berichtte, zoo goed als de Aardbeziën voort. Op een' taamelijken berg geniet men hier een allervoortreffelijkst gezicht, zoo op de plaats en derzelver gebouwen met de bergen van den achtergrond, als over de Zee en haare nog al rijzende oeveren, met rotsen en donkergroen geboomte. Een paar onbeduidende Statuën staan hier in de hoogte, en niet ver van daar, op eene andere verhevenheid, een open Sallon met lange dunne Pylaaren, gelijk men er veele in de Herculaansche Schilderijën ontmoet. Digt bij het woongebouw ziet men in nog een geslooten Sallon eenig huisraad van de Pelew-Eilanders: waarvan de Heer van Carlson ook in een zijner Vertrekken een' prachtigen helm met meest roode vederen bewaart, welke welëer door den Erfprins dier verre Gewesten gedraagen wierdt. Doch het is voornaamentlijk door twee andere gebouwen, dat Mälby zich van de overige Zweedsche Buitenplaatsen onderscheidt. Het ééne, niet ver van het huis, vertoont noch uit- noch inwendig eenige vercieringen, maar bevat daarëntegen een der kostbaarste Cabinetten van opgezette Vogelen: waar aan de Eigenaar, die tevens Lid is van de Stockholmsche Academie der Weetenschappen, en niet zonder door verscheidene Verhandelingen tot het doel van derzelver oprichting te hebben mede gewerkt, lang verzameld heeft; zij is thans reeds het eigendom dierzelfde Academie, aan welke hij ze bij
| |
| |
uitersten wil vermaakt had, geworden, en naar Stockholm overgevoerd. De vier muuren der taamelijk groote Zaal van dit gebouw, en boven dien de beide kanten van een middelvak, vonden zich van onderen tot boven vol met houten kastjes van verschillende grootte, in ieder van welken één of meerdere Vogels, somtijds wel een geheele Famille, achter glas bewaard wierden. In de schikking en verciering was juist geen bijzondere elegantie te koste gelegd: doch de inhoud zelve verdiende zoo veel te meerder opmerking. Reeds over de 1100 soorten, en in ieder wederöm een meenigte variëteiten, verëenigden zich hier. Ik beken, dat ik er wel eenige gemist, andere minder wel heb opgezet gevonden, of eenigsints bedorven: doch ver het grootste gedeelte is voortreffelijk geconditiöneerd: gelijk de Heer van Carlson zelf niets minder dan ongeschikt was, om aan een' gesneuvelden Vogel zijnen voorigen zwier te rug te geeven; en over 't geheel kan niet alleen deeze Verzameling onder de eerste Cabinetten van dit soort in Europa gerangschikt worden: maar ook een geïllumineerd Werk in 4to, 't geen de Minister er over heeft uitgegeeven, en waar van een Deel of vijf het licht zien, gerustelijk, wat de uitvoering betreft, naast die van Buffon en le Vaillant gelegd worden. Er is een korte Text bij gevoegd; en het loopt alleenlijk over de nog onbeschreevene Vogels uit alle landen. De Rhyncops nigra hieldt de Heer van Carlson voor
| |
| |
het zeldsaamste stuk zijner Verzameling; deeze zonderlinge Vogel is van een' bek voorzien, waarvan de opper- en nedergedeelten, in plaats van in de breedte, in de lengte over elkaâr staan, en inwendig eene zaag formeeren. Onder de Indiaansche en Americaansche Vogels ziet men hier de heerlijkste schepsels bij elkander. De gantsche belangrijke famille der Trochylussen vertoont er zich mede; onder welke zich de Trochylus Pella onderscheidt: het schoonste wat men zien kan, zoo door het goudächtig roode zijner verwen, als door het goud zelve, indien men zich dus mag uitdrukken, dat er plekswijze nog over heen geworpen is. Het andere zienswaardige gebouw van deeze plaats, op een' meerderen afstand van 't huis verwijderd, is een Tempel van Theseus, naar dien van den zelfden naam te Athenen, en voorts naar dien van Paestum, en de Siciliäanschen gevolgd. Hij staat op eene vlakte, en wordt in 't vierkant, met eene aanmerkelijke tusschenruimte, door Vasen, Candelabren en dergelijke omringd, die van buiten grof Etruscisch geschilderd, en des Zomers van binnen met allerlei soort van Planten voorzien zijn. Dit Schilderwerk is wederöm van den Heer van Ehrenschwerd, die hier veel in deezen smaak geäbeid, en den Tempel zelven geördonneerd, en voor een gedeelte gemeubeld heeft. Het gantsch gebouw staat, als of het een enkel Vaas of Beeld ware, op een uitgestrekt houten Soubassement, 't welk men met trappen beklimt. Uitwendig heeft men aan deezen Tempel eene witte verwe
| |
| |
gegeeven. Hij heeft zes zeer dikke gecaneleerde Dorische Colommen zonder Piedestal in de breedte, en dertien in de lengte. De Colommen zijn van zoo veel lange stukken hout, als er zich Canelures aan iedere derzelven bevinden, saamgesteld, en inwendig met een solide stuk door armen verbonden. Een gallerij, natuurlijker wijze van boven overdekt, loopt in 't langwerpig vierkant tusschen 't gebouw en de Colommen. De hoeken zijn nog door twee Pijlaaren en twee vierkante Pijlasters verrijkt. Het dak is geheel met ijzeren plaaten belegd, even gelijk het woongebouw zelve van deeze plaats: het geen, hoe zeer het aanvankelijk wel wat hoog loopt, op den duur evenwel de veiligste wijze van dekken is, vooräl wanneer het ijzer van tijd tot tijd op nieuw vernist wordt. Inwendig ontvangt de Tempel alleen zijn licht door de groote en dubbele deur. Drie Statuën van plijster staan in de lengte: de bekende Venus aux belles fesses, de Antinous van het Capitool, en de Mediceïsche Venus. Langs de witte muuren ziet men, op eene gepaste hoogte en twee verdiepingen boven elkaâr, eene reeks der beste oude koppen, met eenige weinige nieuweren, insgelijks alle van plijsterwerk. De lengte des Tempels zal omtrent van 110 voet zijn, en hij heeft, buiten het ijzeren dak, 5000 Rijksd. gekost. Jammer dat zijne eenvormige witheid hem een weinig van de antique houding ontneemt, hoe zeer de verw er vrij wat af begon te gaan. Maar meer nog jammer, dat hij op geene
| |
| |
gere plek gebouwd is, waar hij buiten twijffel nog eene veel grootere uitwerking doen zoude.
Eer ik Mälby verlaate, moet ik nog met een woord van eene visscherij gewaagen, welke ik hier op het Meir, dat toen nog (den 6 Maart) met eene ijskorst van drie vierde el overdekt was, heb bijgewoond. Men boort, om hier des Winters onder het Ys te kunnen visschen, op een aanmerkelijken afstand van elkaar, een hoope kleine gaten in het zelve. Een zege - net wordt door één derzelven in 't water neêrgelaaten, en met een' stok van ontzagechelijke lengte naar de volgende opening heen gestooten, en uit deeze wederöm met een' krommen stok aangehaald; dit hervat zich eenige reizen van opening tot opening, tot dat men het eindelijk goedvindt de zege geheel uit het water op te haalen, 't welk uit een veel grooter gat geschiedt. Ik zag door deeze bewerking hier eene goede meenigte Baars en Voorn zich voor de tafel mijnes Gastheers komen aanbieden.
| |
[Nyköping]
Op nieuw brachten smalle, kronkelende, en daarbij afhellende en spiegelgladde wegen, mij binnen eenige uuren op de groote Landstraat, en vervolgens te Nyköping binnen. Deeze Stad behoort niet tot het getal der uitgestrektsten van het Rijk. Men overziet gemakkelijk, wanneer men de hoofdstraat door een' boog is binnengereeden, den boog aan de andere zijde, dien men weder uit zal gevoerd worden. Deeze straat brengt eerst over eene brug, onder welke van het Noord-Westen naar het Zuid- | |
| |
Oosten een Riviertje loopt, dat in eene schuinsse linie de Stad verdeelt, en, na een' fraaijen val beneden de Brug gevormd, en de molens eener Koperfabricq in beweeging gebracht te hebben, zich rondom een Schier-Eiland gaat slingeren, en onder nog eene houten Brug of drie gaat heen sluipen, om zich dan op geen' verren afstand, schoon uit de Stad onzichtbaar, in een' boezem des Finschen Golfs te ontlasten. Niet ver van van deeze Brug doorkruist de Hoofdstraat eene groote vierkanten Markt, met Kerk en Stadhuis: doch die, zoo weinig als de meest houten woongebouwen der ingezetenen, iets beduiden. De slechtste huizen staan, van de Stockholmsche zijde gerekend, eer men de Brug is overgereeden; daarëntegen vindt men hier op eene hoogte het Slot van den Gouverneur van Sudermanland, die te Nyköping zijne residentie houdt: gelijk er op eene andere hoogte, zoo goed als buiten de Stad, nog een Parochie-kerk voor de bewooners van 't platte land gebouwd is. Ter rechterzijde der Hoofdstraat ziet men weinig betimmering, en het oog valt er meest op een' rotsächtigen rijzenden grond: doch ter linkerzijde, wanneer men de Brug over is, loopt nog eene Paralelstraat; en in de dwarste wederöm eenige anderen, die deeze beide doorsnijden, onder welke er ééne van redelijke breedte op het oude Kasteel, dat thans alleen tot eene gevankenis strekt, aanloopt. Eenige minuuten gaans buiten de Stad ligt het nauwelijks noemenswaardig aantal kleine
scheepjes, met welken de inwooners hun- | |
| |
nen handel drijven, in een soort van haven aan de rivier. Het bepaalt zich bijna enkel tot het uitvoeren van wat ijzer; en er woonen slechts een paar ordentelijke Kooplieden in Nyköping. Norrköping, schoon verder van den Golf verwijderd, en moeijelijker te genaaken, heeft al den koophandel der nabuurschap verzwolgen. Het getal van zielen wordt hier op een paar duizend gerekend. Doch er woonen echter verscheiden fatsoendelijke lieden in de Stad, die, tevens met de landgoed-bezitters in de buurt, eene aangenaame verkeering onder elkander houden.
|
|