Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 2
(1805)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
Stockholm.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den kleine Zeeën in 't oog, met taamelijk hooge oevers. Tusschen beiden ontmoet men vier of vijf dorpen, en omtrent even veel. Heerenhuizen. Niets kondigt zelfs in de buurt van Stockholm eene naderende Hoofftad aan, dan eer paar enkele Buitenhuizen: terwijl men Haga op een' iets verderen afstand aan de linkerzijde laat liggen. De dennenbosschen en bergen duuren tot vlak voor de poort, of liever tot den boog, dien men, zonder van deezen kant noch torens, noch iets dat naar eene stad gelijkt, bespeurd te hebben, op het onverwachste voor zich ziet, Slechts een Vergunningsbriefje van het Gouvernement, dat te vooren door iemands tusschenkomst moet verkreegen worden, en dat niet dan in enkele gevallen verleend wordt, onslaat den vreemdeling van bij het inrijden van Stockholm aan het Tolhuis bij de poort zelve gevisiteerd te worden. Door het brifie krijgt men de Tollenaars aan zijn eigen Quartier, wanneer alles uitloopt op eene enkele formaliteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Algemeene uitwendige beschrijving der stad en haare afdeelingen met derzelver eilanden, het slot en andere hoofd-gebouwen]Stockholm behoort buiten twijffel tot het getal der grootste steden van Europa. Van het Noordelijke tot het Zuidelijke einde heeft men ten minste een uur van nooden om ze te doorwandelen, en ruim een half van het Oosten naar het Westen Dikwijls heeft men van het zonderbaare haarer ligging met rede als van de grootste merkwaardigheid die zij bevat, gesproken. In der daad ze Venetiën slechts het eentoonige verschijnsel oplevert van een zeventig - tal platte eilanden, door Ca- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naalen doorsneeden, wiselen in de Hoofdstad van Zweden, op slechts eenige weihige, doch deeze veel grooter eilanden, de bergen, rotsen, en dennen, met Paleizen en Woongebouwen af; terwijl een Binnen - meir en een Boezem des Finschen Golfs hier tegen elkander aanstooten: stroomende op twee plaatfen het eerfte met eene storting in het laatste; en vaarende op de derde plek de schepen door eene sluis, welke drie voet vals heeft, in Zee. Een Kaai, met Koopvaarders rijkelijk geborduurd; een Slot; dat zich in 't laagere gedeelte der stad boven alles verheft; en, waar men ook in 't rond mag heen zien, een stoute en wilde natuur, voltooit het geheele tafrcel. De drie Hoofdverdeelingen van Stockholm zijn de Noorder- en de Zuider - Malmen of Voorsteden, en tusschen beiden de eigentlijk gezegde oorspronkelijke, en in vergelijking der voorigen in der daad zeer kleine stad, welke in het water schijnt te drijven, en het Meir van den Zeeboezem afzondert: haare lengte is iets minder dan de breedte van 't eerste, en omtrent de helft van die des laatsen. Iedere deezer verdeelingen heest een of meer eilanden, die van haar afhangen, en die men omtrent als haare Satellieten beschouwen kan. De Noorder - Malm, met het ten Oosten daar aan vastgehechte Quartier Ladugords - landet, is het eenigste stuk der Hoofdstad, dat noch Eiland noch Schier - eiland genoemd kan worden. De Koninginnen - straat, die men voor de voornaamste van Stockholm houden mag, doorsnijdt het in zij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne geheele lengte, en maakt slechts bij den berg van het Observatorium, dien zij voorbijloopt, even eene bocht. Ook Ladugôrds - landet wordt door eene hoofdstraat, doch in eene gansch andere richting, doorsneeden. De overige zijn paralelle of dwarsstraaten, meest allen met rechte lijnen, en rechte hoeken. Zonder op de hoogte der Zuidervoorstad te kunnen roemen, is evenwel de Noorderlijke ver van op een' effen bodem te zijn aangelegd. Niet alleen rijst zij langsaamerhand naar bove, hoe meer men van het water zich naar de poort begeeft, maar men ontmoet ook in haar midden aanmerkelijke verhevenheden: zoo dat men somtijds of een' bergrug tusschen de eene straat en de andere, of eene Vallei tusschen twee verschillende Quartieren ontdekt. Men droeg nog, toen ik mij in Zweden bevond, den zoogenoemden Brunckeberg, die zich te vooren veel verder uitstrekte, en een gedeelte van de Noordermarkt overdekte, allengskens af. In de bovenfte helft deezer Voorstad zijn de houten huizen, en zelfs met zoden daken, nog niet minder dan schaars, gelijk er ook een meenigte tuinen in aangelegd zijn: doch naar maate men afdaalt, vermeenigvuldigen zich de grootere en aanzienlijkere gebouwen, en verzamelen zij zich digter bij elkaâr. Men kan schier zeggen, dat de gantsche Adel zijne huisvesting in den Noordermalm gekoozen heeft. In weinig huizen evenwel is eenige Architectuur te bespeuren. Geheel anders als die van Coppenhagen in dit op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zicht, vertoonen zij in 't algemeen een' effenen platten gevel, van klinkers opgemetseld, met eene witte of andere ligte couleur bestreeken, en van drie of vier laage verdiepingen, iedere van welken, met slechts geringe uitzonderingen, door eene Familie op zich zelve bewoond wordt, terwijl ze verscheidene gemakken missen, aan welken men in andere landen gewoon is:, gelijk er zelfs maar een gering getal gebouwen hunne eigene pomp hebben. Eenige pleinen en mankten geeven nog meerder ruimte aan de Voorstad waarvan ik spreek. Van deeze markten heeft die, welke aan de Rechtspleegingen toegewijd is, een par geessel- en pronk - paalen, met Inscriptiën over de misdaaden van Armfeldt, Ankarström, en eenige schuldige Officieren. Doch de Noordermarkt strekt niet alleen aan Stockholm tot een van zijne hoofd-cieraaden, maar is ook het groote verëenigingspunt van de Voorstad met de Stad. De huizen aan den bovenkant zijn slechts gewoone gebouwen, en dit belet ook in der daad dit plein om een regelmaatig geheel te maaken: te meer daar ee een staart, die hier op uitkoomt, een' schuinssen loopts heeft. Dan, de twee Zijde - façades van 't plein, die naamentlijk van de Opera, en die van het Paleis der Princes van Zweden, geeven, haar eene anngenaamer Decoratie. Beide zijn van dezelfde Bouwörde: dat is van vier Corinthische Colommen aan de tweede veerdieping, en van een Attique boven dezelve. Naar de vierde zijde is alles open; en van hier begeeft men zich naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de brug, en heeft het, stoute Slot op geen' grooten afstand vóór zich. In 't midden van het Plein staat de vergulde Statue Equestre van Gustaaf Adolf, met vijf Medaillons van zijne Generaals op het Voetstuk gebijteld. Uit deeze plaats koomt men, indien men wil, op eene Kaai, die zoo ter rechter- als linkerzijde langs het water loopt. Die aan de rechterzijde vertoont het schoone gebouw der Sociëteit of Club, door zes Jonische Colommen en een Fronton vercierd, welke, juist als bij de Paleizen die ik zoo even beschreef, eerst boven de onderste verdieping, welke Rusticq en met eene poort voorzien is, een' aanvang neemen. De linker Kaai voert voorbij het gewezen Arfenaal, nu den Schouwburg van waar men, voortgaande, een klein uitsteekend punt van de Noorder - voorstad bereikt. 't Welk Blasii - holm heet, en door eene lange brug met Ladugords - landet eene nadere gemeenschap heeft. Er staan op deezen Uitham deels verscheiden huizen, deels de nieuwe en niet onäardige door Gustaaf III gebouwde vleeschal en vismarkt. De Noorder - voorstad heest, behalven eenige Kapellen, vier Kerken, waarvan de eene een Loots is. Ladugôrds - landet det heeft zijn eigen Godsdienstig gebouw: de achtkante Hedwig Eleonora's-kerk, van boven ook met eene achtkante Koepel voorzien, doch die inwendig rond is. Twee aanzienlijke openbaare tuinen helpen nog de ruimte des Noordermalms vervullen; de eene is de groote Koninklijke tuin, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vlak over den Schouwburg; hij vormt een langwerpig vierkant, door een hek van de sraat, aan welke de ingang geplaast is, afgezonderd; in 't midden met open breede paden, ter zijde met geboomte; aan 't eind staat een lang Pavillon dat tot de Danszaal der Vauxhall verstrekt. De andere tuin, onder den naam van Hummelgôrden of Hoptuin bekend, ligt hooger op. Voor een gedeelte is hij slechts aan moezerijën toegewijd; doch voor 't overige vindt men er een paar laanen van hooge linden, die elkander doorkruissen; een Octogoon, vlak over het hek van den hoofdïngang, met houten pylaaren aan de eene, en met uitsteekende vierkanten aan de andere vier zijden, en een' Dôme van boven. Het is vervallen, gelijk de geheele tuin, doch doet anders geen kwaade uitwerking, en er is in dit geheele verblijf iets Iandelijks, dat in 't midden eener stad niet kwalijk voldoet. Wat nu de Satellieten deezer Voorstad betreft: zoo is het eiland Kongsholm ten Westen, en dus naar de zijde van den Maehler, door twee bruggen met dezelve verbonden; van welken de eene zeer lang is, en het schoonste gezicht op het Meir, den Zuidermalm en de eigentlijke stad oplevert. Slechts een kfein gedeelte van het Eiland is aangebouwd; het heeft evenwel verscheiden straaten en goede huizen; ook eene meenigte tuinen; en de oppervlakte daarvan is bergächtig, even gelijk die van de overige gedeelten der Hoofdstad. Aan de Oostelijke zijde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dus in den Zeeboezem, voert een brug uit Blasii - holm op het Admiraliteits - eiland, en uit dit wederöm een andere op het nog kleinere Castelholm, van welk ik nader gelegenheid zal vinden te spreeken: gelijk ik ook daarna van het Park gewag zal maaken, op een afzonderlijk Eiland aangelegd, dat met het eind van Ladugôrdslandet, bij het tegenwoordige Arsenaal, door eene brug gemeenchap heeft, en waarvan het voorste punt, vlak tegen het Admiraliteits - eiland overliggende de Galeij - docken bevat. Ik begeef mij nu met mijne Leezeren uit de Noorder - voorstad in de kleine stad zelve. Een fraaije brug met drie boogen, en met eene leuning van graniet aan beide zijden, heeft wel haare richting vlak op de Noordelijke Façade van het Koninklijke Slot, doch was nog maar halverwege gebracht; en de Stad zoude als een Huwelijks - geschenk aan den Konings voor de voltooijing zorgen: intusschen, liepen er van waar zij eindigt een paar zijdelingsche houten bruggen, de eene links naar de Skipsbro of Scheepsbrug: eene heerlijke breede Kaai, eerst door het Paleis, en daarna door schoone gebouwen, meest al van- Kooplieden, gezoomd, en met schepen van alle Natiën er langsGa naar voetnoota; de an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere ter rechterzijde, naar het H. Geest - eilandtje, tusschen de Koninklijke Stallen en eenige winkels heen, en dan over eene niuwe brug naar de stad, Van deeze bestaat het Koninklijke Slot den Noord-Oost - hoek, Dit hooge en eerwaardige gebouw heeft een Binnenhof in 't midden, van geen kwaade Bouwörde. Van de buitengevelen is de Noordelijke Façade de minste; men gaat er met twee stilje schuinsse toegangen op; en twee bronzen leeuwen vercieren den ingang. De gantsche vleugel aan deeze zijde is van de zeventiende Eeuw en in den brand bij Karels XI dood alleen blijven staan. De Zuidelijke gevel wendt zich naar eene opene en schuins naar 't water afhellende plaats, met de Stads - Hoofdkerk ter zijde, en goede gebouwen aan den overkant. Zes enkele Corinthische Colommen, die ieder maar zijn eigen, en sammen geen gemeenschappelijk Entablement draagen, bederven er de Architectuur van: terwijl de Rijkszaal en de Slotkapel deezen gantschen vleugel vervullen. Aan de laage zijde van deeze plaats, vlak aan 't water, was men, bij mijn laatste verblijf te Stockholm, beziig het voetstuk te bouwen, waaröp de Statue van den overleeden Koning gesteld moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden; het rustte op eenige ronde steenen trappen, en was zelve vierkant en van schoon gepolijst Porphier, met het Opschrift, in 't Zweedsch: Aan Gustaaf III, den Wetgeever, den Overwinaar, den Vredestichter, de Stockholmsche Burgerij 1790. Het Gedenkteken wierdt hem bestemd bij gelegenheid zijner terugkeering van den Russischen oorlog. De Oostelijke gevel heeft twee uitsteekende laagere vleugels, en een soort van Tuin - terras, het welk men van de Kaai met trappen beklimt. De Westelijke eindelijk, die van de beste Ordonnantie is, maakt den hoofd - toegang uit. Een halfronde Arcade, doch van buiten te veel door huizen belemerd, brengt tot denzelven. Even achter het Plein ten Zuiden van het Slot, ontmoet men weder aan eene andere markt de fraaije Beurs, waarvan de Façade van onderen eene Dorische, van boven eene Jonische Architectuur heeft. Nog ligt er in dit gedeelte van Stockholm een marktplaats bij de Bank, en een Plein bij den overgang naar Ridderholm, 't welk het Riderhuis en Stadhuis (het laatste met twee uitspringende vleugelen) en in 't midden de Statue te voet van Gustaaf Wasa van bronze op een rond Pièdestal, tot verciering heeft, behalven nog de fraaije brug van inlandsch Marmor en Graniet, die naar het eiland voert. Drie rechte straaten komen op dit Marktplein neder. Behalven deeze, en eene vrolijke doch afgebrokene Kaai, welke een schoon gezicht op den Zuidermalm oplevert (gelijk men van de Hoofdkaai, be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halven een stuk van die zelfde Voorstad, ook het Admiraliteits - eiland en Park voor zich heest), is het overige der eigentlijke stad, tegen, de Zweedsche gewoonte aan, doch anders op het voetspoor van zoo veel andere Europaeische steden van vroegere vermaardheid slechts een Samenweefsel van nauwe, donkere en kronkelende straaten. Zij heeft eene Zweedsche, eene Hoogduitsche en eene Finsche Kerk (waarïn echter ook in 't Zweedsch gepredikt wordt) van de Luthersche Gezindheid; eene Fransche Gerefomeerde, mitsgaders eene Synagoog. Het kleine met de stad verbondene Ritterholm is maar van eene of twee, en deeze nog stuitende straaten; behalven de Ridderkerk, vlak bij de brug, en weinige huizen van bijzondere persoonen, vereenigt het meest Collegiën en openbaare gebouwen. Hier staat aan 't eind het zoogenaamde oude Paleis, 't welk de Koninklijke Familie bewoonde, terwijl in 't begin der achtiende Eeuw het voorige opgemetseld wierdt, Men bracht er zelfs het lijk van Carel XI, die, toen de vlam het overige verteerde, nog op 't Paradebed lag. Een Edelman, aan wien het toebehoorde, boodt het aan het Hof ten gebruike aan, Het gebouw is wel groot, doch heeft weinig uiterlijke pracht. Het ligt taamelijk hoog (gelijk gantsch Ritterholm een bergächtige klomp is), en wordt van achteren in een halfrond door het water bespoeld. Van de zijde van Kongsholm doet het gezicht tegen deeze stijle rots aan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het oude gebouw er boven op, eene zonderlinge uitwerking. In een der Binnenhoven trekt men op een stellagie de zoogenaamde Nommerloterij. Eindelijk koom ik in de Zuider - voorstad, die geheel gerekend kan worden een Eiland uit te maaken De kant, welke naar de stad gekeerd is, biedt eene hooge stijlte aan. De huizen liggen of aan den voet derzelve, gelijk, die langs de kaai, die zich ter zijde, van den Zeegolf heentrekt; of om hoog, of Terraswijze, waar de berg het gedoogt, er tegen aan: 't geen van de overzijde, ook des, avonds waneer alles verlicht is, eene voortreffelijke uitwerking te weeg brengt. De hooge Koepel der Catharinekerk, berkoont het geheele. Deeze Kerk, zoo we1 als die van Maria, welke samen de twee Parochiën van dit gedeelte van Stogkholm zijn, worden, door schoone Kerkhoven omgeeven; en de eerste is daarënboven van geen kwaadee Bouwkunde. De Zuider - malm heest ook eene ruime vierkanten marktplaats, op te wijzen en nog eene andere, wanneer men uit de eigentlijike stad zich naar dezelve om hoog begeeft. Aan beide zijden van deeze ziet men in de laagte onnoemelijke hoopen van stafijzer. De straaten zijn hier meest, alle recht, en gedeeltelijk we1 gebouwd, doch verscheiden daar van loopen bestendig op en neder. De beide hoofdstraaten richten zich vlak Zuidelijk en vlak Westelijk. De laatste opent den weg naar Denermarken en het overige Europa aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deeze zijde. De eene en de andere zijn aannmerkelijk lang. Doch van de geheele Zuider - voorstad is slechts de helft bebouwd; het overige bestaat uit tuinen, en fomwijlen een op zich zelve getimmerd huis. Weinig bekende lieden woonen in dit gedeelte van Stockholm. De Kaai langs den Zeeboezem, vann welke ik zoo even sprak, vertoont zich eerst wel breed, en met hooge huizen vercierd, doch spoedig krimpt hij in, en ten laatsten wandelt men een' geruimen tijd als over eene smalle brug van planken, met schepen aan de eene, en stijle rotsen aan de andere zijde. In deeze rotsen heeft men hier en daar spleeten weeten te vinden om door dezelven, langs houten of uitgehouwene trappen, den berg op te klimmen; en het is hier omtrent op de hoogte, dat men van den zoogenoemden Mofe - Backa, of Mofes - berg, een der onbepaaldste schoonste gezichten over stad, haven en Eilanden, de Zuider - voorstad zelve er van uitgezonderd, geniet. De toren der Catherinekerk biedt natuurlijkerwijs een niet min uitgestrekt gezicht aan. De Zuidermalim heeft aan het Eiland Lôngholm, waar op het Spinhuis gebouwd is, zijnen Gevaart. Voor 't overige is de geheele Hoofdstad in al derzelver deelen slechts maatig gestraat; en bij denminsten dooi of regen, moeten voetgangers zich bijna dezelfde slijkerigheid getroosten, als in de meeste Zweedsche steden. Men verlangt dus, zoo dra de Zomer voorbij is, zeer naar sneeuw en vorst, om eene effene en harde baan te bekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bevolking van stad en rijk]De bevolking van Stockholm wordt vrij algemeen tusschen de 70- en 80,000 zielen geschat, welke zich omtrent in 5000 huizen verdeelen. In dien het waar is, gelijk men in Zweden beweert, dat die van 't gantsche Koninkyrk de vierdehalf Millioen kan haalen, zou dit ten ruwen den veertigsten onderdaan tot bewooner der Hoofdstad maaken. Die van alle de Steden samen, waarvan er 105 in het Rijk zijn, hieldt men, althans een dertig jaar geleenden, voor tusschen een achtste en een negende van het geheele. In 't begin der agttiende Eeuw rekende men de Natie op drie Millioen Binnen de grenzen van dien tijd: doch de oorlogen van Karel XII brachten dit tot de vreesselijke laagte van een derde, het Militair en de inwooners der drie voornaamste steden, Stockholm, Gothenburg en Carlscrona er nier mede onder gerekendGa naar voetnoota. In een vijftig jaaren evenwel verdubbelde zich we- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deröm dit getal; omtrent 1780 bereikte het, met de Duitsche Staaten, die men op even 100,000 telt, de voorige drie Millioen; en sedert is dit, zonder de minste tegenspraak, op eene aanmerkelijke wijze vermeerderd: vooräl in Finland, waar omtrent 1740 alle inwooners samen nog op verre na geen 150,000 uitmakken, terwijl ze in 1790 reeds de 700,000 overtroffen. Het is noodeloos het getal der zielen van elke Provintie afzonderlijk op te geeven, Het eigentlijke Zweden en het geheele Zweedsche Noorden wordt door Gothland overtroffen. Lapland haalt slechts 8-à 9000 inwooners. Op Schonen alleen, dat ver de bevolktste Provintie is, gelijk het ook benevens Blekingen voor de schoonste en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vruchtaarste gehouden wordt, worden or 2442 op elke vierkanten mijl gerekend. De Adel makt omtrent tusschen de 10- en 11000 zielen uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gedaante der Zweeden, en taal]De Natie behoort in,'t algemeen tot het getal der geenen, die schoone en welgemaakte menschen van beiden Kunnen opleveren. De Vrouwen; zelfs in de Hoofdstad, waar het zedenbederf, voor een verblijf zoo ver ten Noorden, tot eene geduchte hoogte gereezen is, hebben een gezond en bloozend gedaat, doch hellen meest tot het vette over; haare dikächtige tronie, met iets uitstekende bovenwang, geeft haar veeläl eene onderlinge gelijkheid, die zelfs wanneer men eene meenigte vrouwen van den burgeristand, gelijk bij voorbeeld in eene Kerk, bij één ziet, den vreemdeling nog blijft treffen. Van haare Deensche Zusteren onderscheidt zich haare vorm zoo zeer, dat er niet een smalle Sund, maar uitgestrekte Zeeën tusschen beiden schijnen te liggen. Ook bij de Mannen ontmoet men hier bijna nimmer dat hooge blond, 't welk Denermarken zoo dikwijls aanbiedt. De Zweedsche taal, hoe zeer van het Deensch zoo weinig verchillende, dat men elkander met de geringste moeite verstaan, en elkanders schriften leezen kan, overtreft mijnes oordeels haare mededingeres ver in schoonheid en welluidenheid. Tot de laatste werkt het meerdere aantal Vocaalen, en inzonderheid de zoo dikwijls terugkeerende eindiging der woorden op a onbegrijpelijk mede. Deeze letter met een o er boven is geheel eigen aan het Zweedsch; zij heeft dan denzelfden klank als de dubbele a bij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Deenen, dat is dien van het diepste Fransche au, of wanneer ze zich in 't midden van. Consonanten bevint, van een enkele doffe o. En men doet dus zeer verkeerdelijk, wanneer men dit otje boven de a in Nieuwspapieren of buitenlandsche werken door twee scrapjes vervangen wil, die hier, zoo wel als in Duitschland, de a in eene c of Fransche ai veränderenGa naar voetnoota. Het Zweedsch van woord tot woord, gelijk het geschieden moet, te leeren uitspreeken, valt niet zeer zwaar: dewijl er geen letter of toon in deeze taal gevonden wordt, dien de tong, althans van iemand die meerdere Europaeische taalen spreekt; niet ligt kan nabootsen: doch geheel anders is het met den toonval gelegen, wanneer men meerdere woorden één hecht. Het zal den vreemedelingen niet dikwijls gelukken, denzelven meester te worden. Men ontdekt hem onëindig minder op 't platte land, dan in de steden, vooräl te Stockholm. De boeren, schoon zij ook wel met een soort van gezang zich uiten, geeven echter aan hunne woorden veel meer de rechten die aan dezalven toekomen, en ik heb hen bijna terstond voor een groot gedeelte kunnen verstaan, toen ik nog ver verwijderd was van een stedelijk gesprek te kunnen volgen. Het zelfde kan van de Predikstoels declamatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezegd worden, welke ook gemeenlijk zeer duidelijk is. In den omgang met eene hoogere Classe in 't tegendeel ontmoet men eene luiheid in de tong, die eene meenigte letters doet inzwelgen, en woorden in elkaâr smelt; behalven nog een soort van Prosodie van het geheele, die moeielijk na te volgen is, en die men zoo wel op het Tooneel, als wanneer men Prosa of Poësie hoort leezen, ten duidelijksten ontdekt. De inëensmelting, waarvan ik spreek, maakt ze zekerlijk nog zachter, en ontneemt haar veel van de ruwheid, die sommige toonen of Dyphtongen er nog in zouden over doen blijven. Bij mij, en ik ben hier niet alleen in het geval, heeft de Zweedsche taal die zonderlinge uitwerking gehad, dat, zoo dra ik er eenige vorderingen in had gemaakt, zij alle vaardigheid van Esgelsch ts spreeken, die ik te vooren bezat, geheel heeft weggenomen mij steeds, wanneer ik het weder beproeven wilde, in 't Zweedsch heeft doen terugvallen; en die mij zelfs nu, nu ik mij in geen gelegenheid meer bevinde mij in die taal te uiten, nog met oneindig meerder moeite, en onëindig minder zuiver, dan eer ik mij naar 't Noorden begaf, het Engelsch doet spreeken. Ik heb er te vergeefsch de reden van poogen op te spooren, daar ik omtrent het Hoogduitsch, met welk tog het Zweedsch eene nog nauwere overëenkomst heeft, het zelfde verschijnsel niet ondervonden heb. Mogelijk moet men het in eenige Monofyllabes zoeken, gelijk bij voorbeeld in de Conjugatie van het werkwoord Zijn, 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen zekerlijk in de twee bedoelde taalen zeer in elkaâr loopt. Althans in de Constructie geloof ik niet dat de reden kan gezocht wordenGa naar voetnoota. Voor 't overige kan ieder Hollander, die er nog een paar der gewoonste Europaesche taalen bij bezit, het Zweedsch, even als het Deensch, zich zelve leeren. In de Poësie evenwel ontbreekt het niet aan eene meenigte woorden, die men vruchteloos uit de Analogie zou willen verklaaren, en die het leezen der Dichters zeer vermoeiëlijken.Ga naar voetnootb | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Climaat, en invloed van hetzelve op het physique der natie]Niet tegenstaande dat het ruwe climaat des, Koninkrijks, vooräl in deszelfs meer Noordelijk gedeelte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Zweed in zeer veel opzichten Verhardt, is het er echter ver van daan, dat het hem van Rhumatique ongestedheden bevrijden zoude. In 't tegendeel is hij voor dezelven, zoo wel als voor Haemorröidale krankheden ten uitersten vatbaar. Een kouwelijkheid, die geen vreemdeling, althans in het eerste jaar van deszelfs verblijf onder hen, beproeft, ontdekt zich bij den inlander spoedig. Den redelijk zachten winter van 1797 en 1798 te Stockholm voor een goed gedeelte doorgebracht hebbende, die tusschen beide, zelfs sneeuw, en ijs geheel deed verdwijnen, en maar kort eene gevoelige koude deed ondervinden, heb ik het ligtelijk zonder pels kunnen uithouden, en in een rijtuig zittende, zelfs doorgans zonder, overrok. Van de Zweeden daarëntegen wentelden zich sommigen reeds geduurende de regenbuiën van den vóórwinter in hunne wildschur, of omgekeerden wolfs - pels, en verlieten hem niet vóór de volgende Lente. In de vertrekken daarëntegen van hunne huizen, die door de voortreffelijke inrichting des Zweedschen kagchels op een' redelijk effen graad van hette gestrookt worden, behoeven zij het geheele jaar door huune kleeding niet te veränderen. Van dit soort van kagchels, die in Rusland nog tot een' veel hoogeren graad van volkomenheid gebracht zijn, schijnthet mij beter toe, wannneer mijn taak mij daar heen voert te spreeken. Ik zal hier slechts aanmerken, dat zij op het beginsel ingericht worden, van, na de uitbranding van 't vuur, door het afsnijden der gemeenschap tusschen den kagchel zel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ven en den schoorsteen, uit welken de rook uitslaat, de hette allengskens eerst door inwendinge pijpen, en dan door den steen en de tegels zeleven heengevoerd, in 't vertrek te brengen. Sluit men deeze gemeenschap niet, gelijk ik, tot vermijding van benauwdheid en zwavelleucht, bij nij zelven deed zoo verandert de kagchel, die van vooren eene groote opening heeft in een soort van schoorsteen: doch dan verslindt hij ook eene geweldige hoovelheid hout, daar hij anders slechts twee vuuren op een' dag behoeft, en dan men in dit geval te Stockholm voor weinige Dalers meer of minder naar maate men berken of dennen - hout stooks, eene kamer geduurende een' gantschen winter verwarmen kan. 't Natuurlijke gevolg van deeze weldaadige inrichting is dat niet alleen alle bewoonde vertrekken van een huis dagelijks bestookt worden, en dat het iets onbekends is bedienden van beide Kunnen 't zij des daags of des nachts in koude vertrekken te plaatsen: maar dat er onder den gemeenen maan ook nimmer die ellende geleeden wordt, die, bij de jammerlijke wijs op welke wij ons hier te laude verwarmen, onze winters tot tooneelen der smert en schoolen den lijdzaamheid maakt, en waarin zoo ligteijk hervormingen te weeg te brengen waren. In 't tegendeel is het in de kamers der geemente, en in de boeren hutten steeds het warmste: waarbij zelfs het onbegrijpelijkste is, hoe men geduurende den flaap dien graad van hette niet alleen verdraagen kan, maar zelfs bij voorkeur bemint. De Zweeden be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienen zich ook dikwijls van schoorsteenen, waar men even eens, na het uitbranden van 't vuur, de klep slechts toesluit, en de warmte dus in 't vertrek lokt. Over 't algemeen beweert men, dat de winters sedert eenigen tijd in Zweden korter, zachter en ongerelder zijn, dan te vooren: 't geen men onder anderen aan het uitdroogen van verscheiden moerässen en het afneemen der bosschen toeschrijft. Sedert eenige jaaren was de hoogste koude op den Thermometer van Celsius, dien men hier gewoon is te bezigen, en waarvan ik meen dat de graaden 1/5 kleiner zijn dan die van Reaumur (althans o is er het vriespunt, en 100 graaden de hette van kookend water), omtrent 24 geweest: doch in 1762 à 1763 moet hij eens op 36 gestaan hebben. Van het Observatorium van Upsal, waar het echter steeds iets kouder is dan te Stockholm, heb ik van 1774 tot 1797 de aantekening der felste koude en hevigste hitte bekomen. In 1779 en 1787 viel deeze Thermometer nimmer dieper dan 14 ½ en 15; in 1792 bereikte hij den 29sten graad. Geduurende dit zelfde tijdperk rees hij in 1785 niet hooger dan 25; in 1781 daarentegen tot 33 graaden. Doch deeze 25 zelfs, 't geen het kleinste getal van de lijst is, toont genoegsaam, van welk eene wamte de Zweedsche zomers vergezeld gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Voedsel]Indien ik den Luxe, welke zich bij maaltijden in groote huizen, en nog het meest van allen bij rijke Kooplieden aan de tafels openbaart, mag uitzonderen, eet men over 't algemmen in Zweden, en zelfs in de Hoofdstad, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slecht. Bij een' Traiteur, welke voor den besten in Stockholm doorging, en honderden van menschen in zijne eigene wooning of in de hunne spijsde, had ik gewoonlijk slechts de keuze tusschen eenige maatig toebereide schotels vleesch met weinig toespijze; en konde, althans des middags, voor geen geld iets bekomen, 't welk ik zelf zoude hebben willen bestellen. Het gebrek aan groenten vooral, die men ook op maaltijden dikwijls miste, is mij ten uitersten lastig gevallen. Men vindt er echter, zelfs in den winter, verscheidene soorten van op de markt liggen, doch de Zweeden verkiezen dit voodsel ten hoogsten 's avonds, wanneer men ook in der daad sommige goed gedroogde groenten eet: schoon ik meen dat dit meer van buiten 's lands koomt, dan in het Koninkrijk zelve geschiedt. De bodem evenwel zou, bij eene zorgvuldigere cultuur, schier alle groenten van ons Climaat kunnen voortbrengen. De toebereiding van sommigen, waarvan wij het niet gewoon zijn, met veel suiker, staat een' vreemdeling doorgaans tegen. Van ingemaakte grootere en kleinere Komkommers wordt sterk gebruik gemaakt, en de Agurkjes verschijnen er op tafels, waar men ze bij ons gewis niet zou durven plaatsen. De snoek en baars zijn de gewoonste visschen, doch, 't geen hier zonderling bij is, men vangt de besten, welke te Stockholm gegeeten worden, niet in den Maehler, maar in de Scheeren: een bewijs hoe gering de graad van zoutheid is, welken deeze boezem der Oostzee behou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den heeft. Van tijd tot tijd ontmoet men nog een paar andere soorten, wier voortreffelijken smaak wij hier te lande niet kennen. Den eigentlijken zeevisch krijgt men somtijds van Gothenburg, doch zelden versch genoeg om verhemeltens, aan iets beters van dien aart gewoon, te kunnen streelen. Over 't algemeen leveren de Binnenmeiren niet zeer veel visch op: doch de Dal-Elbe in het saisoen eene meenigte salm. In zouten visch, vooräl in haring, heerscht geheel Zweden door de onbegrijpelijkste consumptie. Indien de inmaaking van denzelven zoo goed geschiedde, en het voedsel, op den duur, en in zulk eene hoeveelheid gebruikt, zoo gezond was, als het voor een' laagen prijs te bekomen is, zoude het vordeel daarvan nog grooter voor het Rijk zijn. Op het land leeft men boven dien voor een groot gedeelte van melkspijzen, met brood daarïn geweekt. Het Nationaale Zweedsche brood, onder den naam van Knikkebrö bekend, is dikwijls beschreeven. Het is zoo hard als scheepsbeschuit, en slechts waneer het van het fijnste tarwenmeel gebakken, en als een soort van lekkernij bij den brandewijn vóór het eeten, aangebooden wordt, heb ik het met eenigen smaak kunnen nuttigen; 't overige zelfs nauwelijks doorzwelgen. De boeren bakken het slechts eens of tweemaal in 't jaar; en men ziet het in hunne hutten, met een gat in 't, midden, aan den zolder gereegen hangen: zoo dat, wanneer men iedere geelächtige schijf (want dit is er de gedaante en couleur van) gebruiken wil, het eene zorgvuldige reiniging van stos en vui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligheid ondergaan moet. Bij het Knikkebrö, zelde mij eens een Man van den eersten, toen ik het gemis van kruim daarbij als iets beschouwde, 't welk het bijna van de hoofdhoedanigheid van brood beroofde, bij het Knikkebrö zijn wij allen groot gebracht. Thans evenwel neemt, ook op het land, het gebruik van ander brood, met meerder dingen waar aan men te vooren zoo zeer niet gewoon was, toe: doch het wittebrood heb ik reeds boven aangemerkt, dat men buiten de steden slechts zeldsaam kan bekomen; en nog minder den wijn, die in Zweden door dun bier en brandewijn vervangen wordt ook bij eene meenigte van zulke lieden, die er zich zelven hier te lande niet van zouden berooven. Tegen dit alles steekt, gelijkt ik bij den aanvang vang van dit Artikel begon te zeggen, de Luxe der groote tafels in de Hoofdstad, en hier en daar ook in andere plaatsen, verbaazend af; gelijk hij ook natuurlijker wijze door hun, die den winter in deeze steden, den zomer op hunne buitengoereden doorbrengen, dewaards wordt overgevoerd. De eerste Kooplieden leeven vorstelijk; en 't is bij deezen dat een reizende, veel meer dan bij den Adel, wiens gastrijheid zich veelal tot zijne Kasteelen beperkt, en die doorgans zijne huizen in de stad voor vreemdelingen slechts geduurende de beide uuren van het Thoebezoek ontsluit, zich in de gelegenheid bevindt een getuige der Zweedsche tafelpracht te zijn. Alle gewesten van Europa worden hier gerantsoeneerd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om er hunne lekkernijën, hunne wijnen, hunne vruchten te leveren Tot de watermeloenen van Portugal toe heb ik hier in 't hart des winters van eene volkomenheid gegeeten, die mij, zelve onbekend was. Evenwel was het getal der geenen die mislukken tegen éénen die gunstig uitviel, zeer aanmerkelijk: 't welk er intusschen de duurte slechts van vermeerdert. Voor 't overige brengt Zweden in den zomer, vooräl in zijne zuidelijke gedeeltens, verscheidene onzer vruchten voort. Doch de eigentlijke Nationaale Noordsche vrucht zeide ik reeds, van Noorwegen spreekende, dat een soort van zuurächtige roode bes is, die slechts gestoofd of ingemaakt kan gegeeten worden, doch dan ook zoo aangenaam van smaak als antiscorbuticq is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Kleeding]De kleeding, door den overleeden Koning als eene Landskleeding ingevoerd, heeft nergens dan aan het. Hof kunnen stand houden; en 't is hier alleen, dat men dit Spaansch gewaad, dat gewis voor het Zweedsch climaat niet berekend is, op gewoone dagen in zwarte zijde met roode linten, (mindere Amptenaaren gaan in enkel zwart) op Gala-dagen in hemelsblaauw en wit, nog aantreft. De vrouwen verschijnen er in zwart taf met opengesneeden Spaansche mouwen, en bij feesten in 't wit; en deeze beide couleuren alleen, doch zonder de Spaansche mouwen, worden ook in de samenleeving door haar, die gewoon zijn ten Hove te verschijnen, gedraagen: doch wanneer zij ten haaren eigenen huize ontvangen, kunnen zij aandoen wat haar be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haagt. Vreemdelingen zijn van de gantsche wet omtrent de kleeding en de beperking van derzelver Luxe ontheven; alleenlijk de uitlandsche vrouwen, wanneer zij zich aan 't Hof vertoonen, moeten de Nationaale dracht, zoo wel als de inlandsche, aanneemen. Bij plegtige gelegenheden heb ik eene enkele reize in de binnensteden nog een soort van zwarte manskleeding, naar, het voorschrift des overleeden Konings, gezien: doch hier grensde de rok vrij meer aan dien van het overige Europa, dan het Stockholmsche Hof-gewaad. Voor 't overige is de kleeding, geheel Zweden door, bij Vrouwen zoo wel als Mans, eenvoudig; alleenlijk vertoont er zich in de Hoofdstad taamelijk veel pracht in de zijdenen of satijnen bonte Pellisses der eersten van allerlei verwen, gelijk mede in haar gecouleurd satljnen of ook wel eens goudof zilverstof kapje. Het ligt plat op het hoofd, en tekent, gelijk het Noordhollandsche tooisel, er den geheelen vorm van, bedekt evenwel voornaamentlijk slechts het achterhoofd, doch aan de twee zijden loopt het met eene bocht een weinig voorwaards. Over het geheel staat het niets minder dan onbevallig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Huizen, ameublement en rijtuigen]Ik heb zoo even reeds gezegd, dat iedere Famille zich te Stockholm meest aan eene enkele verdieping bepaalt. Daar de huizen, gelijk doorgaands buiten 's Lands, meer breed zijn, dan wel zich in de lengte uitrekken, levert ook elke verdieping doorgaans eene suite van vertrekken naar de straatzijde op. Veeltijds bevindt zich in 't midden derzelven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het voorvertrek, en het staat, wanneer de Meester; of Meesteresfe t'huis is, doorgaans open, niet tegenstaande men het meenigvuldigmaalen zelfs van bedienden ledig vindt: 't geen, bij gebrek van vóórbel, een' vreemdeling, vooräl wanneer hij zijn eerste bezoek wil komen aflëggen, in de onäangenaame noodzaakelijkheid brengt, die mij ook in andere landen wel eens heeft tegengestaan, van zich zelven aan te kondigen. Wanneer men bedienden met zich medebrengt, verwijlen deezen altijd in dit vóórvertrek, terwijl men zelf in een der volgende Apartementen gelaaten wordt: 't geen, daar deeze Antichambre niet zeldsaam tot spijsvertrek tevens dient, ten gevolge heeft, dat men op dat uur zich van de besmeerde stoelen, die zij op alle andere uuren bezigen, bedienen moet. Er heerscht in de statievertrekken over 't algemeen veel pracht, zoo in het Alfresco geschilderd muurwerk, en de plafons, als in tapijten of parquetten, lustres en andere vercierselen; en men zoude ook in andere steden, en zelfs op het land, in die roode houten huizen met het zoden dak zoo veel elegantie en verciering, als men in sommigen bespeurt, gewisselijk niet verwachten. In rijtuigen is over 't algemeen de vertooning veel minder zichtbaar; en de huurkoetsen van Stockholm inzonderheid zijn zoo slecht als zij ergens zijn kunnen. Zoo dra er sneeuw valt, rolt er geen rijtuig meer op wielen: maar de bakken worden allen op sleden gezet, en de bezoeken worden glijdende afgelegd. Ook de gewoone arresleden dienen hier zoo wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten weezentlijken gebruike der overvoering van het eene deel der stad naar 't andere, als tot enkel vermaak. Des zomers maakt men veel gebruik van ligte chaisen met één paard, met welken ook zeer veel reizen per post worden afgelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Kersmis-geschenken]Onder de Zweedsche gewoontens verdient nog van den Juëlklap melding gemaakt te worden. Jul of Juël, betekent, gelijk ik reeds bij Oud-Upsal heb aangemerkt, het Kersfeest. De andere syllabe ziet op het kloppen aan de deuren der geenen, aan welke men Kersgeschenken den avond vóór het Feest koomt brengen of in de kamer werpen. Nergens, zoo veel ik weer, is het gebruik deezer geschenken, niet alleen aan kinderen maar zelfs aan alle vrienden en betrekkingen, zoo algemeen als hier; reeds veertien dagen te vooren zijn alle winkels vol met nieuwe waaren, en de Zilversmids inzonderheid poogen als dan van allerlei soort van arbeid, tot hunne kunst behoorende, rijkelijk voorzien te zijn. Geduurende dien geheelen tijd vervullen de rijtuigen een goed gedeelte van den morgen de straaten; en de meeste hoofden houden zich buiten alle tegenspraak meer bezig met het geen zij uitdeelen of bekomen zullen, dan met het belangrijkere onderwerp, 't geen aanleiding tot die gewoonte gegeeven heeft. Zij laat niet na een hoope lieden zeer bezwaarlijk te vallen, en voor de Hoven des Konings en der Prinssen wordt het in der daad een uitgave van gewicht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Zeden en caracter]Aan de Zweeden in 't algemeen zal niemand wei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geren een vriendelijk gevallig voorkomen, en eene natuurlijke gedienstigheid en welleevenheid. Op het platte land en in de kleine steden, zo ik slechts eenige postboeren in de buurt van Gothenburg en Stockholm uitzonder, heb ik, na het doorkruissen van een goed gedeelte van het Koninkrijk, geen teden gehad een ander oordeel over hen te vellen. De zeden zijn onder den landman taamelijk zuiver. De dronkenschap, de groote Noordsche ondeugd, laat wel niet na ook onder hen haare verwoestingen aan te richten: ik heb op mijne reize evenwel door Zweden er slechts zeldsaam de voorbeelden van bijgewoond, of van de kwaade uitwerkselen derzelve hinder gehad; op de eerlijkheid en goede trouw der inwooneren kan insgelijks nog met rede worden roem gedraagen. Om hier van een bewijs te geeven, hoort men hondertmaal de geschiedenis verhaalen van eene aanzienlijke geldsom en andere goederen, die los, en met een enkel adres voorzien, van een' zeer verren afstand naar Stockholm zijnde afgevaardigd, met extra-post en zonder dat iemand ze verzelde; van station tot station wierden voortgereeden, en niet verminderd in de Hoofdstad aankwamen, dan alleen door 't geen iedere Pöstmeester voor zijne paarden er zelf uit genomen had. Het openzetten der deuren des nachts, zelfs in steedjes, heb ik reeds boven opgemerkt. De Hoofd- en andere groote steden zijn altijd als kweekschoolen, en, indien ik mij zoo uit mag drukken, als broeikassen van het zedelijk bederf te beschouwen. En het is een stelling, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan ik niet twijffel of de doorzichtigsten mijner Leezeren zullen gaarne hun zegel hangen, dat, naar maate een meerder aantal Menschen zich in een' engeren kring bij elkaâr verëenigd vindt, dit bederf ook in Geometrische evenredigheid toeneemt: daar ieder met zijne bijzondere gebreken de algemeene Massa vermeerdert; daar men met ondeugden gemeenzaam wordt, die nauwelijks, zoo lang men van elkaâr verspreid leefde, bij naame bekend waren; daar voorbeeld en verleiding ter rechter en ter slinker zijde hunne slachtöfferen doen vallen; en daar er zaaden van verkeerdheid tot rijpdom komen, die anders voor eeuwig van derzelver vruchtbaarheid zonden beroofd geweest zijn. Het Nationaal caracter verloogchent zich daaröm in deeze steden niet geheel; en het houdt, behalven eene meenigte der inlandsche gebruiken, ook verscheiden der inlandsche zeden over: doch zij worden alsdan maar al te zeer gewijzigd naar neigingen, welke reeds in het hart de overhand bekomen hebben. Zoo is het bij voorbeeld ligtelijk na te gaan, dat die aanvalligheid en gulheid in den omgang, welke de Zweeden kenschetst, hen in de grootere waereld, en in 't geen dezelve 't zij van nabij of meer van verre nabootst, ook niet verlaat, en tot die meer verfijnde welleevenheid overgaat, welke hen de Franschen van het Noorden heeft doen noemen. Maar zijn de oprechtheid, de eerlijkheid en goede trouw van 't platte land, ook tevens zoo algemeen binnen de muuren van Stockholm doorgedrongen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zoude mij smerten zoo veel lieden van beginselen, die zich gewis ook hier in verschillende standen vertoonen, eene vlek aan te wrijven, waar van zij volkomen zuiven zijn; en ik heb reeds dikwijls mijne afkeerigheid te kennen gegeeven van algemeene schilderingen, die tog altijd meenigvuldige uitzonderingen dulden. Men zoude echter met de Geschiedenis der voorige eeuw weinig moeten vertrouwd zijn, indien men niet wist, hoe veel het vreemde goud, door de handen der buitenlandsche Gezanten uitgestort, vooräl ten tijde toen de Koning nog onder het juk der Grooten van het Rijk gekromd ging, onder den Zweedschen Adel vermocht. Waaröm ook, sedert de omwenteling van Gustaaf III., de omgang tusschen den Adel en het Corps diplomatique, op begeerte van het Hof, merkelijk verminderd is. Zelfs gelukte het aan een' vreemd Minister bij mijn verblijf niet, een vast weekelijksch Soupé en danspartij te kunnen vestigen. Reeds de eerstemaal kreegen eenige verzochte Hof-Freules bevel om er niet te verschijnen. En kan het ook bijna anders zijn, wanneer deeze verzoeking beproefd wordt aan eene Natie, welker armoede haar aan de eene zijde alle buitenspoorigheid van uitgaaven, en alle botviering aan Luxe verbieden moest: en die aan de andere zijde, ik spreek hier wederöm van groote steden, door een' hevigen graad van Vaniteit gedreeven wordt? Deezen trek van het Nationaal caracter zal zekerlijk geen Vreemdeling, die eenige maanden te Stockholm heeft door- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebracht, en onder allerlei soort van Menschen verkeerd heeft, ligtelijk over 't hoofd hebben gezien. Niet alleen verleidt zij, gelijk overäl, eene meenigte heden tot pracht en onkosten, die, daar zij slechts uiterlijke vertooning kan zijn, hen dwingt zich voor hun zelven sober te behelpen, of vroeger of laater met betaalen op te houden: maar, van de gunstigste zijde beschouwd, vervult zij de ingezetenen met een denkbeeld van hun Vaderland en van alles wat Zweedsch is, gelijk men het elders, althans door alle Classen heen, zoo meenigmaal niet aantreft; en 't geen in der daad voor lieden, die in de gelegenheid geweest zijn de voorwerpen, waaröp dit roemen plaats grijpt, te vergelijken, somwijlen zeer in 't belagchelijke valt: gelijk ook in der daad de geenen onder hen, die gereisd hebben, wel eens, 't welk men even min kan goedkeuren, tot een ander uiterste overhellen. Het vreemde werkvolk kan het daarom onder de gemeene lieden van het zelfde handwerk moeijelijk uithouden. Gelukkig evenwel heb ik deeze verheffing der Vaderlandsche zeden nooit hooren in 't werk stellen, ten opzichte der huwelijkstrouw in een' hoogeren stand, waar van ik intusschen liefst nog onëindig betere denkbeelden voede, dan lieden, die hier lang vertoefd hadden, er mij de onstichtelijke verhaalen van hebben willen mededeelen. Dit is zeker, dat toen Catteau in 1790 zijn Tableau général de la Suedo uitgaf, (en een vreemdeling, die in een land gevestigd is, zal zeker het kwaade niet ligtelijk vergrooten) hij, tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een bewijs der algemeen toeneemende ontucht in de Hoofdstad des Rijks, verzekert, dat binnen twaalf à zestien jaaren het getal der onëchte kinderen verdubbeld was, 't welk nu reeds het zevende der geenen die geboren wierden, bedroeg; terwijl de huwelijken, van welke men er in 1767 nog 732 telde, in 1782 tot 476 waren afgenomen. Ook gaat het getal der gestorvenen, gelijk dit het natuurlijk gevolg van zulk eene levenswijs is, dat der geborenen ver te boven. Dronkenschap is onder den gemeenen man, en in 't bijzonder onder dienstboden, een zeer algemeen gebrek; men klaagt ook hevig ever toeneemende dieverljen, tot welke die behoefte zoo wel als de speelzucht aanleiding geeven. Ik moet hier evenwel in 't voorbijgaan aantekenen, dat ik twee Zweeden, in Stockholm door mij opgenomen, en aan de fouten van welke ik zoo even sprak, aan den drank vooräl, in een' hoogen graad onderhevig, een' geruimen tijd daarna in mijn dienst gehad heb, zonder immer iets te missen, of eenig bedrog in de opgaaf hunner verschotten te kunnen ontdekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Vermaaken, bals, club, vauxhall]De zucht tot vermaak, welke de grenzen van haar gebied hier insgelijks al ver heeft uitgebreid, verslindt niet alleen geld, maar ook een' tijd en zielsvermogens, die buiten twijffel aan voorwerpen van meerder belang beter zouden besteed zijn. De dans is, inzonderheid bij de Kunne, hier in den winter eene der voornaamste uitspanningen, en wordt er met een' ijver behartigd, welken men in een zoo Noordelijk climaat niet zou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de moeten verwachten. Behalven de Bals, welke aan het Hof, bij de Ministers en bij bijzondere persoonen gegeeven worden, zijn die boven de Beurs, die bij intekening op bepaalde tijden plaats hebben, en op welke in eene grootere of eene kleinere zaal gedanst en gegeeten wordt, door derzelver glans, door het vermengen des Adels met de Kooplieden, en door de meenigte van schoone troniën vermaard. Er vereenigen zich hier verscheiden honderden persoonen. Van een minder soort zijn de partijen, welke in de agttien vensters lange gallerij van den Koninklijken tuin eenige reizen in de week door ieder, die een klein Entréegeld betaalt, kunnen bijgewoond worden. In den Zomer wordt deeze Vauxhall meer met wandelen in den tuin zelven doorgebracht. De Leden van de groore Societeit geeven ook in de rei hunner fraai vercierde vertrekken wel eens danspartijen aan een gedeelte van het Publicq. De inrichting van deezen Club wint het van verscheiden van denzelfden aart in andere groote steden. Behalven dat men er steeds goed gezelschap, en voor die er verkiezen te eeten, een' goeden Traiteur vindt: zoo heerscht er in de kamer, welke tot het leezen bestemd is, een stilte, die aan niemand de oplettenheid wegneemt; en op eene ronde tafel liggen in 't rond, gelijk de Couverts op een' maaltijd, de in- en uitlandsche nieuwspapieren, ieder op zijne gezette plaats: zoo dat een leezer, die er verscheiden achter elkaâr doorloopen wil, telkens van stoel dient te verwisselen. Vreem- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delingen worden hier door de Leden ingeschreeven. De Ministers van andere Hoven hebben er van zelve toegang toe. Het aantal Leden is tusschen de 2- en 300. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Dramatisch en comicq tooneel]Twee Zweedsche Tooneelen vergunnen de meeste dagen van het jaar, beurtelings of te gelijk, eene avonduitspanning aan de geen die er hunnen tijd aan besteeden willen. Het eene heet het Dramatische Theater, en vervult de plaats die te vooren door het wapentuig en de zegetekens van het Arsenaal wierden ingenomen. De zaal is, zonder groot te zijn, niet ongäangenaam gebouwd noch gedecoreerd. Men speelt er over 't algemeen niet slegt, en gelijk de stukken al veel uit Duitschland overgenomen zijn (want van oorspronkelijke Blij- of Treurspellen heb ik slechts weinig naamen op de briefjes, en zoo veel ik weet geen voorstelling gezien): zoo vormt men zich ook meest in de wijze van spreeken en gesticuleeren op den Duitschen trant. Alzire heb ik er echter in zeer vloeiënde Zweedsche versen zien vertoonen. De Balletten zijn insgelijks niet onäardig. Aan de kleeding en het. Machinenwerk wordt veel te koste gelegd. Ik zag er onder anderen in een stuk, uit de Russische Geschiedenis ontleend, het prachtig Nationaal Costume van een groote 1OO jaar geleeden, met zoo veel smaak als kostbaarheid nabootsen. Somtijds oeffenen zich hier de Eléves der Opera. Het Comique Theater is kleiner dan het voorige, en zoo slegt gebouwd, dat het eerder naar een Boulevards-dan een Stads-tooneel gelijkt. Evenwel is de troup | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog al taamelijk. Nocht het eene noch het andere worden zoo druk bezogt, of er valt meest gemakkelijk plaats te bekomen. Op Zondag staat te Stockholm, zoo wel als op andere dagen, de Schouwburg open. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Opera, en apartmenten des konings in dit gebouw]Van meer belang dan de twee tot nu toe genoemde Tooneelen, en slechts van al te veel belang voor een land, dat zijne geldsommen beter besteeden konde, is de groote Opera, waarvan ik reeds te vooren het gebouw van de buitzenzijde beschreeven heb: de stichting, zoo wel als een der geliefkoosde vermaaken, van Gustaaf III., tot welke hij niet alleen als enkel aanschouwer, maar ook door zijne ontwerpen tot het opstellen der stukken, en tot al wat derzelver bekende pracht verëischt, niet zelden medewerkte: doch tevens het toonel van de verraaderlijken schoot, die hem op een gemaskerd Bal, 't welk hij voorgenomen had, niet tegenstaande alle waarschuwigen, bij te woonen, in hetzelve wierdt toegebracht. De Zaal is breed, doch bezit, even eens als het Theater, niet de elders gewoone lengte van een Schouwburg, tot Opera's bestemd; vier reiën Loges verheffen zich boven elkander; en de couleur, waar alles mede overtrokken is, is wit en goud. In het geheele heerscht zeer veel pracht. Dit zelfde kan men van de Decoratiën, van het Machinenwerk, van de kleeding der Zangers en Danssers, en van de Balletten zeggen, welke laatste doorgaans in de stukken ingeweeven zijn. Of de Zangeren zich ver boven het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelmaatige verheffen, laat ik ter beslissing aan grootere kenneren der Toonkunst, dan waar ik mij voor uitgeeve, over. De eenigste taal, waarin ook hier gezongen wordt, is de Landstaal. Men geeft van tijd tot tijd wel verscheiden buitenlandsche Opera's in het Zweedsch overgegooten, doch tevens ook veel oorspronkelijke stukken; en het schijnt voor Zangstukken vooräl, dat zich de Zweedsche Theater-muse, en in der daad met eene zeer gelukkige uitwerking, heeft willen bewaaren. Die van Kellgren althans, waarvan sommigen, gelijk Gustaaf Wasa, Gustaaf Adolph en Ebba Brahe, en Koningin Christina, uit 's Lands Geschiedenis ontleend zijn, kunnen beiden in samenstelling en in versificatie tegen Metastasio monsteren; en zij hebben, zoo 't mij toeschijnt, nog dit voorrecht boven de Italiaansche Opera Seria's (waar bij de Musicq vervolgens ook te hulp koomt) dat de Recitativen en Aria's veel beter met elkander vermengd zijn, of in elkaar vloeiën: waarvan het tegendeel in Italiën volltrekt alle deelneeming in de handeling zelve van het Drama, en alle oplettenheid geduurende de Recitativen, wegneemt. De Aria's zijn hier ook over 't algemeen veel minder lang, en worden ook niet zoo in 't onëindige herhaald. Dan Gustaaf Wasa is het, onder de stukken die ik reeds zoo even noemde, wanneer men slechts met de Geschiedenis bekend is, en de Versen verstaat, zelfs voor een' Uitlander, niet mogelijk zonder den hevigsten Enthusiasmus te zien voorstellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alles is in dit stuk gemaakt om op de verbeeldingskracht en op het gevoel te werken; en zo er ooit een weezentlijk Nationaal Tooneelstuk in eenig land vervaerdigd is, zoo is het deeze voorstelling van het stichten der Zweedsche Monarchie, van het verjaagen des Deenschen Dwingelands Christiërn II uit Stockholm, door den grooten Gustaaf, en wel in 't oogenblik dat er het minste voorüitzicht tot zulk eene Verlossing was. Ook verzadigen de Zweeden zich nimmer van het bij te woonen. Doch liever dan hier een verminkt en afgebroken uittreksel te geeven van dit waarlijk uitmuntende Drama, zal ik onder de Bijlaagen tot deeze Berichten, de Vertaaling, die ik er reeds op reize van maakte, mijnen Landsgenooten mededeelen. Het was, toen het bij gelegenheid van 's Konings huwelijk met een' toepasselijken Prologue vertoond wiedt, sedert den dood van Gustaaf III niet gespeeld. Het Hof vervulde bij die gelegenheid het geheele Parterre; en voor de Loges wierden Billetten uitgedeeld. In Cora en Alonzo zag ik op dit Tooneel eene andere reize het instorten van den Zonnen-tempel door eene Aardbeeving, een' Volcaan achter dien Tempel, welke van boven vuur uitwierp, en van ter zijde Lava tot naar beneden deed vloeiën, met de verschillende Nuances tevens van het rood, 't geen dit op de witte wolken telkens veröorzaakte. Voor 't overige worden de Opera's stees voor een' ongelooffelijken toevloed van. Aanschouwers vertoond; en een vreemdeling, die niet in de eene of andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loge genoodigd wordt, heeft moeite om er toegang toe te bekomen. Dit soort van Schouwspel had een' geruimen tijd, en niet zonder rede, stilgestaan, en was nu bij de aankomst der nieuwe Koningin eerst hervat. Toen Gustaaf III het Operagebouw liet oprichten, spaarde hij in hetzelve voor zich een paar Zaalen en. Vertrekken; de groote Zaal is met eene schilderij of drie vercierd, waarvan twee door Després (een Schilder waarvan ik daarna zal spreeken, en die in een bovenvertrek van dit gebouw zijn Attelier heeft) geschilderd zijn. Zij stellen, de eene de tegenwoordigheid van Gustaaf III en Joseph II bij eene Pausselijke viering van de Mis, het andere een gevecht tusschen Crotoniaaten en Sibarieten voor. Het derde stuk, doch van eene andere hand, vertoont Pius VI, die wederöm den Koning in persoon in het Musaeum Clementinum binnenvoert. In deeze Zaal, welke boven dien fraai gemeubeld is, doch een gemeen en bedorven plafon heeft, houdt de Koning somtijds, met de geenen die hij er toe noodigt, het middagmaal, wanneer hij enkel met Heeren spijst. Ik meen echter, dat er ook somwijlen door het Hof aan Vrouwen Soupé's gegeeven wierden. Van twee op de Hoofdzaal volgende Kamers of Cabinetten wordt het eene, dat een soort van Divan is, door den tegenwoordigen Monarch als een Werk-vertrek gebezigd, gelijk het volgende, dat veel kleiner is, welëer door zijn' Vader er toe gebruikt wierdt; en op een Sopha | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dit Cabinet ontving hij, na den noodlottigen schoot, eer men hem nog naar het Paleis vervoerde, zijn eerste verband. Dit zij genoeg van de vermaaken van Stockholm, die in de mindere steden van verre gevolgd worden. Laaten wij nu de openbaare Stichtingen van milddaadigheid en menschenliefde, die tegen deeze ijdelheden in de andere schaal moeten gelegd worden, kortelijk optellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Koninklijk Lazareth]Het Koninklijk Lazareth verdient onder dezelven boven aan genoemd te worden: een groot en schoon gebouw, op eene verhevenheid en geheel op zich zelve geplaatst, even over de brug van Kongsholm. Alles is inwendig even ruim. De Offices, in welken de Venerischen hunne moeiëlijke en schandelijke geneezing ondergaan, worden niet vertoond. De beide andere verdiepingen bieden meerder plaats aan, dan er gebruikt wordt. In verscheiden groote vetrekken staan de bedden, verschillend van aantal (het meeste is agt of negen) voor allerlei soort van Lijderen, die der mans aan de ééne, der vrouwen aan de andere zijde van 't gebouw. De intrede zoo wel als de geneezing wordt, op bekomene briefjes, kosteloos toegestaan. Er zijn evenwel, vooral op de bovenste verdieping, Fundatie-kamers: waar de Lijderen niet voor rekening van 't Land; maar voor die van bijzondere Familiën of daar toe bestemde Capitaalen, in 't Lazareth behandeld worden. Zes Rijksd. in de maand was de gewoone prijs voor iederen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kranken. De Roomschen hebben hier ook op deeze wijze voor hunne rekening verscheiden kamers en bedden voor lieden van hunnen Godsdienst. Het beddegoed wordt in dit Hospitaal om de veertien dagen vernieuwd; en ik ontmoetede slechts in één vertrek wat kwaade lucht. Het getal der kranke inwooneren bedroeg slechts in 't geheel een groote zestig, welke door vijf vrouwen opgepast worden. Een Opper-directeur en twee Doctoren onder hem, en, wanneer het noodig is, een Chirurgijn, behandelen hunne ongesteldheden of wonden. De Apotheek is die van het Quartier, en bevindt zich dus niet in het gebouw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Drotninghuus]Het Drotninghuus, of Koninginnenhuis in den Noordermalm is een Stichting voor negentig bejaarde vrouwen van verschillende standen, waaröm zij hier ook in vijf Classen verdeeld zijn. Uit alle Provintiën van het Rijk komen zij hier heen, en woonen in vier Zaalen bij elkaâr, in welken zij tevens haare spijs zelven toebereiden, zo zij ze niet, gelijk door sommige geschiedt, hier van elders doen komen. Zij leeven in allen opzichte zoo vrij als zij het zouden kunnen wenschen. Het geld dat haar wordt uitgedeeld, regelt zich naar haare verschillende behoeften, somwijlen zelfs naar haar gedrag. De inkomsten van het Huis wierden mij opgegeeven 666 Rijksdalers te bedraagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Catharinen-armhuis]Het Catharinen-Armhuis, aan de tegenövergestelde zijde der stad, is een goed gebouw, 't welk te vooren aan een Engelsch Minister heeft toebehoord, doch waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de benedenvertrekken aan een' Fabriqueur in Zijde verhuurd worden. Boven verëenigen zich in verscheidene niet zeer ruime, en daar door taamelijk benauwde vertrekken, een hondert en dertig arme vrouwen, welke er van niets voorzien worden dan van bedsteden en bedgordijnen (de bedden zelven hier dus van uitgeslooten) en voorts, indien zij schier tot geen werk hoegenaamd meer in staat zijn, van twaalf stuivers 's weeks; de overige, naar maate van haare krachten, iets minder, tot zes stuivers, 't geen het minste is: doch hier voor moet zich iedere inwooneres dan ook alles zelve bezorgen. De inkomsten, uit welken dit gevonden wordt, komen meest van inzamelingen in het Kerspel, of andere vrijwillige Contributien. Doch de inrichting is, gelijk veele haares gelijken in Zweden, ver af van groote toejuiching te verdienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Burger-weduwenhuis]Op een' beteren voet vond ik, wederöm in de Noorder-Voorstad, het Burger-Weduwenhuis. Het Gebouw, met een hek en Bassecour van vooren, wierdt, eenige jaaren geleeden, door de Burgerij gekocht, om aan twee-en-zestig vrouwen wooning, voedsel, vuur en licht voor niet te bezorgen, en haar voor 't overige de vrijheid te laaten van te doen het geen zij verkiezen. Ik vond haar zeer ordentelijk en als Juffrouwen gekleed, aan eene tafel, in de gedaante van een hoef-ijzer bij elkaâr zittende, en goed voedsel genietende. Die ziek en zwak zijn, bekomen het op haare kamers. Van deeze Vertrekken zijn er verscheidenen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende grootte, en ook met een ongelijk getal van bedden voorzien. Slechts in weinigen viel er op groote zindelijkheid te roemen. De zorg over de Stichting zoo wel als de oppassing zijn aan eene Moeder, aan vijf meiden en eenen knecht toevertrouwd. Er bevindt zich een Kerk in dit Gebouw, welke, behalven door de inwooneressen, ook door andere persoonen bezocht wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Kraamvrouwen hospitaal]Voor Kraamvrouwen heeft men ook te Stockholm een Hospitaal afgezonderd. Van buiten maakt het huis eene goede vertooning. Het wierdt te deezer tijd slechts door tien vrouwen bewoond, schoon er wel twintig bedden bereid zijn om er meerdere te ontvangen, en deeze in vier wel ruime doch niet zeer zindelijke kamers verdeeld, op welke de Verlossings-kamer volgt. Die onder haar van eenige geldmiddelen voorzien zijn, betaalen het geen men haar levert; de behoestige bekomen van de Kroon negen Dalers Kopermunt in de week, waar voor zij zich zelven het voedsel verschaffen moeten. Er zijn twee of drie persoonen tot oppassing bestemd; en een Professor, die het opzicht over de Stichting heeft, woont boven in 't gebouw. De zwangere vrouwen worden hier een week of drie vóór haare bevalling toegelaaten; doch na dezelve blijven zij er doorgaans negen dagen in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Groot kinderhuis]Een zeer aanzienlijke Stichting is het groot Kinderhuis. Zij brengt een 30,000 Rijksd., zoo in uitgaave als in ontvang, des jaars in den omloop. Het gebouw, zonder iets dat in 't oog valt te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertoonen, is ruim genoeg; hier en daar evenwel morssig: gelijk de vertrekken, waar de kinderen zich is bevinden, bedompt en te heet gestookt zijn. Hoe zeer het Huis onder den naam van een Hospitaal voor Vondelingen zou kunnen doorgaan, komen er evenwel, behalven eenige geborenen in het Kraamvrouwen-Hospitaal, geen kinderen in, voor welken men geen 25 Rijksd. er bijlegt. Zij blijven een rond jaar in het gebouw, en men schat de sterfte slechts op het zesde of zevende kind. Ten hoogsten bevonden er zich twintig derzelven, toen ik de Stichting bezocht, en hondert wanneer men ook de andere kinderen, waarvan ik zoo even spreeken zal, er bij rekent. De inrichting gaat wel tot de 2- à 3000: doch daar derzelver oogmerk is de bevolking door het geheele Koninkrijk te verspreiden: zoo verzendt men al wat men kan naar de Provintiën, waar men ligtelijk lieden aantreft, die gewillig zijn voor eene kleine geldsom de kinderen naar zich te neemen. Zelfs gaat het getal der geenen, die het als eene gunst verzoeken, dat van de voorwerpen der verdeeling te boven. De hoogste prijs is, tot zekere jaaren, ik meen tot twaalf toe, agt Rijksd. Van dit getal van jaaren hangt ook de vermindering van deezen prijs af. Zoo lang de opvoeding deezer kinderen duurt, zijn zij ook vrij van alle belastingen aan de Kroon. De overigen, welke hier hun onderricht bekomen, zijn zulken, die er uit de stad met deeze bedoeling in worden opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deeze worden er niet jonger dan met hun zesde jaar ontvangen, en leeren in de schoolen de beginselen. Op hunne slaapplaatsen viel weinig roem te draagen; anders zagen zij er ordentelijk uit, en wierden wel gevoed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Vrijmetselaars-opvoedings-stichting]Ook de Vrijmetselaars hebben onlangs eene nieuwe Stichting van deezen aart ondernomen, en veele lieden dezelve door milddaadigheid ondersteund. Men gaat door eene Bassecour in het huis, waar omtrent dertig zoo jongens als meisjes van huh zesde jaar af aan worden opgebracht. Veel onder de twaalf heb ik er niet in ontmoet. Zij leeren er leezen, en 't geen verder tot de algemeen noodwendige kundigheden gerekend wordt; benevens wat breiën, en de jongens het schoenmaaken. Het zag er, en vooräl in de slaapvertrekken, vrij zindelijk uit. Driemaal in de week wordt hun vleesch, en voor 't overige goede spijze voorgezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Dolhuis]Het Dolhuis ligt op eene hoogte van Danwicken, en, even als de ongelukkigen die het bewoonen, geheel geïsoleerd. In eene meenigte vertrekken, welke op een Doolhof van gangen en Corridors uitkomen, worden de dwaazen van allerlei soort gehuisvest en bewaard. Hunne ligging kwam mij niets minder dan ordentelijk voor, en de geheele inrichting, schoon nieuw, aan vrij wat tegenwerpingen onderhevig te zijn. De Vader van het Huis en deszelfs Vrouw scheenen alles te moeten omhelzen. Van tijd tot tijd kwam er een Doctor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien evenwel, indien het mij beter getoond was, zoude ik aan de menschlievenheid der Instellers meerder hulde gedaan hebben. Het getal der lijderen beliep hier, zo ik mij niet bedrieg, in de tagtig. Een Geestelijke, die in 1772 zich op den Predikstoel sterk had uitgelaaten tegen het geen hij de omkeering van Kerk en Staat door Gustaaf III noemde, en waarvan hij nog tegenwoordig met groote bespraaktheid redenvoerde, was onder dezelven de belangrijkste persoon: doch te dier tijd het Zweedsch nog niet genoeg verstaande, konde ik hem in de uitlaating van zijne sedert vijf-en-twintig jaaren steeds overloopende gal niet genoegsaam volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Spinhuis]Het Spinhuis ligt aan eene andere zijde des Zuidermalms, op een klein eiland, 't welk met eene brug aan het vaste land gehecht is, na dat men in de Voorstad zelve verscheiden rotsen achter zich heeft gelaaten. Zo men er van uit wil zonderen, dat dit groot gebouw voor een Tuchthuis niet al te wel bewaard wordt (gelijk er kort te vooren eenige bewooners uit ontsnapt waren), en er slechts een persoon of drie zich met de oppassing belast vonden: verdient de inrichting zelve den meesten lof. Ik trof er 210 gevangenen aan, waar onder slechts 24 manspersoonen, en deeze allen één vertrek bij elkander; de vrouwlieden daarëntegen in verschillende kameren verdeeld, welke van ééne grootte, en ruim, luchtig ordentelijk bestookt, en zonder kwaade uitwaassemingen waren. Die van beide de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kunnen spinnen voor rekening van de Kroon, welke hen daar tegen onderhoudt. Evenwel koomt haar, gelijk ligt is na te gaan, de gesponnen wol duurder dan aan een' Fabriquant te staan. Zij kunnen allen eenige stuivers in de week overwinnen, en zo zij naarstig zijn meer dan twee stuivers daags. Ongelukkig wordt hun te veel vrijheid tot het koopen van brandewijn toegestaan, waar door er van die winst slechts luttel overblijft. In 't jaar bekomen zij twee hemden en een paar schoenen, behalven, indien zij er lang in blijven, eenige andere kleedingstukken, wanneer de hunne versleeten zijn. Drie bijzondere vertrekken bevatteden in de veertig Kindermoorderessen, en deeze meest uit Finland herwaards overgebracht, daar in er dat gewest geen geschikte Gevangenhuizen tot eene langduurige bewaaring voor handen zijn. De Opziener prees deeze vreemdelingen, in tegenöverstelling der Stockholmsche, zeer wegens haare naarstigheid en ordentelijkheid. De doodstraf is in Zweden wel door den Wet niet van den Kindermoord afgenomen: doch meestäl weet men verschoonende omstandigheden uit te denken, of des Konings vergiffenis te verwerven, en een gevankenis voor het leven of eene lange reeks van jaaren treedt gemeenlijk in de plaats. Op het middag-uur luidt een klok, op welke uit elk vertrek er eene of meerderen in de keuken de spijs komen haalen, voor allen die met haar het zelfde vertrek bewoonen. Op den dag toen ik mij hier bevond, was het een soort van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grutten- en bier-soup, benevens kleine vischjes, met nog eene zekere hoeveelheid bier, en ook brood. De beide laatste soorten van voedsel genieten zij ook des morgens, en driemaal in de week vleesch; de overige dagen groente, grutte enz.: met één woord, zo men het gemis van vrijheid, en van beter gezelschap uitzondert, smaaken zij hier een gunstiger lot dan meenig burger. De zieken hadden hun bijzonder vertrek. Een paar vrouwen, welke in het Huis gekraamd hadden, behielden voor eerst haare kinderen bij zich. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gevankenis der noorder-voorstad]Van een' anderen aart was een Gevankenis van de Noorder-Voorstad, waar toen slechts zeven-en-twintig persoonen deels op hun vonnis wachteden, deels eene straf van een' korten termijn ondergingen: gelijk ik er een' voor agt-en-twintig dagen te water en te brood zag zitten. De overigen waren meest groupswijze bij elkander, in vertrekken, die, schoon van kwaade lucht bevrijd, echter ver van voortreffelijk waren. Voor de vrouwen was een enkele kamer voldoende. Somtijds vertoeven hier de gevangenen verscheiden maanden achter elkaâr, wegens het Appél van Rechtbank aan Rechtbank. Zij bekomen slechts twee stuivers daags, waar voor zij zich hun eigen voedsel verschaffen moeten. Zij slaapen op britsen met matrassen. Een' Moordenaar van zijn eigen kind, dien men mij verzekerde dat hier bewaard wierdt, heb ik niet gezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Staat van den godsdienst en de zeden, en bericht omtrent de Hernhutters in de Hoofdstad]De Godsdienst is mij voorgekomen over 't alge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen in Zweden nog op een' beteren voet te staan dan wel in Denemarken: waar het Christelijke Deismus van Duitschland, gelijk wij boven gezien hebben, uit zucht tot navolging maar al te zeer begint door te breeken. Hier daarëntegen, zoekt men dit zaad, 't welk deeze en geene mogelijk ook wel op Zweedschen bodem verplanten wilde, in de geboorte te stikken. De Luthersche Belijdenis wordt zoo veel doenlijk in haare oorspronkelijke zuiverheid voor den Godsdienst van 't land gehouden, en als de zoodaanige gehandhaafd, niet tegenstaande de Tolerantie ook aan andere Gezindheden toegestaan wordt. Indien ik mij echter niet bedriege, is het geen' geboren Zweed, op straf van het Rijk te moeten verlaaten, geöorloofd van geloof te veränderen. Een aantal van stichtelijke en Godvruchtige Werken, in de Landstaal geschreeven of overgebracht, vervullen een groot gedeelte der bladeren op de Catalogussen der Boekverkoopers. Op het platte land, wanneer ik mij in de gelegenheid gevonden heb er den Godsdienst in de Dorpskerken bij te woonen, heb ik doorgaans verstandige, eenvoudige en Christelijke leerredenen aangehoord, en deeze voor eene redelijk talrijke Gemeente, die somtijds wegs genoeg heeft af te leggen om de Parochie te bereiken: gelijk ik mij in Posthuizen bevonden heb, die meer dan twee Zweedsche mijlen, dat is meer dan vier uuren gaans, van hunne Kerken verwijderd lagen. Des nademiddags wordt op het land geen dienst ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
richt. In de steden daarëntegen des Zondags tweemaalen, doch weinig of nooit door de week, en ook de Middag-kerken zijn er doorgaans ledig. Een onäangenaame gewoonte door 't gantsche Koninkrijk, die het lastigste valt in de Hoofdplaatsen der Provintiën, is het voorleezen, onmiddelijk na de Morgen-leerrede en vóór het Nagebed, niet alleen van alle Koninklijke en andere Publicatiën en Verördeningen, maar ook van zoo veel Advertentiën als men den Predikant in handen geeft, en die bij ons alle geöordeeld worden in de Couranten voegsaamer haare plaats te vinden. Deeze opleezing van al wat in de stad of haaren omtrek te koop, te huur, gestolen is en dergelijken, duurt somwijlen wel een half uur. Bij den aanvang eener Koninklijke Verördening heb ik somwijlen de Gemeente zien opstaan. Te Stockholm, gelijk men ligt begrijpen kan, zijn allerlei soort van Leeraaren: doch zo er zich eenigen onder dezelven bevinden, die zich meer in Wijsgeerige of oppervlakkige Verhandelingen, dan in Christelijke Leerredenen behaagen, treft men er, zoo 't mij voorgekomen is, nog meerderen aan van een' tegenövergestelden smaak. De Kerken zijn doorgaans taamelijk vol. Vooräl verkiezen een hoope lieden de Finsche Kerk, waar de Godsdienst in het Zweedsch, na dat die in de taal van de overzijde des Golfs is afgeloopen, op een laater uur begonnen wordt. De Hof-Kapel wordt meer door burgerlieden van de stad, dan door het Hof zelve bezocht: daar de Koning op een der bovenvertrekken van het Slot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door een' zijner Kapellaanen voor zich en zijne Hovelingen laat prediken. Er is een kleine loots op een uitgestrekt Kerkhof tegen 't uiterste en hoogste gedeelte van de Noorder-Voorstad, waar mij voorkwam dat een andere toon, dan in de overige Kerken, heerschte. Ten minsten op een' Zondag nademiddag dien kant eens uitwandelende, hoorde ik hier eene wel stichtelijke, doch veel te huilende Leerrede over den jongsten dag, voor eene redelijk talrijke Vergadering van de smalle Gemeente uitspreeken: terwijl de Toehoorders niet alleen, zoo als in Zweden veel 't gebruik is, iederen Text, ieder Gebed of Versje, dat zij van buiten kenden, wanneer zij het hoorden voorzeggen, opvatteden en met halve stemme naspraken, maar tevens tusschen beiden niet weinig zuchteden. Het prediken over de Euängeliën, 't geen echter Zweden niet in 't bijzonder, maar de Luthersche Kerk in 't algemeen betreft, heeft zekerlijk dit nadeel, dat zich de onderwerpen der Cancelredenvoeringen (vooräl daar men des nademiddags en door de week zoo weinig ter Kerke gaat) tot slechts een zeer middelmaatig aantal van stoffen bepaalen: waarvan 't gevolg is, dat men, om af te wisselen, uit deeze stoffen stellingen ontleent, die er bij de hondertste gevolgtrekking nauwelijks uit af te leiden zijn. Zoo heb ik te Stockholm op denzelfden dag in twee verschillende Kerken de Bruiloft van Cana hooren verhandelen. En wat meent men wel, dat de beide Leeraars tot de Hoofdstel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ling en het onderwerp hunner Predicatiën namen? De eene bewees, dat een verstandige keuze in iemands huisselijke verbindtenissen bevorderlijk is voor de deugd. De andere sprak over Gods wijsheid in het doen afwisselen op deeze Waereld van voorspoed en tegenspoed: en wel, om dat men op die Bruiloft eerst zeer vergenoegd was over den heerschenden ovevloed, toen leedweezen droeg om dat de wijn ontbrak, en eindelijk zich weder verblijdde, om dat dezelve door het wonder op nieuw wierdt voortgebracht. Voor 't overige officiëert op hooge Feestdagen, in sommige Kerken althans, de Predicant met het van Roomsche tijden nog overgebleevene Misgewaad. Op de beide Kersdagen was eene Hoofdkerk in mijne buurt opgestampt vol; en op den tweeden deezer dagen wierdt er een strenge. Boetrede over de woorden: Jerusalem, Jerusalem enz. gehouden. Ik treede hier misschien voor veelen mijner Leezeren te zeer in bijzonderheden: doch anderen zullen er mogelijk met blijdschap uit opmerken, dat, zo ik van de eene zijde het toeneemende Zedenbederf in deeze Hoofdstad met de verwen der waarheid heb moeten afbeelden, het van andere evenwel op verre na nog aan geen tegenwigten ontbreekt. Dit blijkt ook uit de drukte, waar mede de bede-stonden der Hernhutters worden bijgewoond, welke verscheiden reizen op denzelfden dag, en vooräl in de avonduuren, hunne bijéénkomsten herhaalen. Zij hebben hier wel geen eigentlijke Colonie, doch eenige jaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren geleeden zonden zij eenige Broederen herwaards, die door een' over 't algemeen nog meer gemoedelijken en populairen voordrag, dan men aan de Stockholmsche Leeraars gewoon was, zeer veel veld wonnen. De overleeden Koning, zonder hun opzettelijk hunne bijéenkomsten te verbieden, gebruikte een wapen, dat meer in zijnen smaak viel, om hen van den toeneemenden invloed te berooven. Hij liet hen naamentlijk in een Blijspel onder den naam van de nieuwe Secte belagchelijk maaken: een wapen, voor welk in der daad een hoope bewooneren der Hoofdstad bukten. Intusschen is het er ver van daan, dat hier door alle lieden zouden afgeschrikt geworden zijn hen te volgen. Een eenvoudige, doch ruime en nette Zaal, met Gallerijën aan beide zijden, strekt hun tot Vergaderplaats. Niet alleen de zitbanken, maar zelfs de ingangdeuren zijn voor de twee Kunnen onderscheiden. De toehoorders, toen ik mij in dezelve bevond, waren, zoo 't mij voorkwam, van een' zeer gemengden aart. De stilte vóór den Godsdienst wierdt enkel afgebroken door Instrumentaal-musicq van eenige Vioolen, Bassen en een Clavicimbel op de eene Gallerij. Een burgerman plaatste zich toen op een' stoel voor eene even verhoogde tafel, liet uit een Gezangboek een Lied zingen, en predikte, schoon met een onäangenaam Zweedsch Organe, eene eenvoudige Euängelische Leerrede, zonder eenig inmengsel van dweeperij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Hoogduitsche luthersche kerk; kerkelijk bestuur in Zweden; begraaffenissen]De Hoogduitsche Luthersche kerk, een oud gebouw, dat niets merkwaardigs bevat dan een fraai orgel, wordt door twee Leeraaren bediend, waarvan één de door zijne Beschrijving van het Turksche Rijk en meer andere Werken met roem bekende Heer Lüdeke is, welke ook, opdat ik dit in 't voorbijgaan zegge, eenige zeldsaame boekenGa naar voetnoot(a), en voortbrengselen uit het Steenrijk bezit. Er behooren tegenwoordig nog 1500 Ledemaaten tot deeze Kerk: 't geen men in der daad uit de ledige Vergaderingen niet zou opmaaken, te meer daar de schuld hier van gewis in de beide Predikers niet moet gezogt worden. Te vooren bedroegen de Ledemaaten nog een veel aanzienlijker getal. Hoe zeer deeze Kerk haare eigene huishouding bestuurt, hebben de Leeraaren echter mede zitting in het Stockholmsche Consistorie. Wanneer de Gemeente haaren Herder gekoozen heeft, moet de naam van deezen aan den Koning voorgesteld worden, die dan den Aartsbisschop van Upsal gelast, naar zijne rechtzinnigheid en zijne zeden onderzoek te doen. Voor 't overige staat de heerschende Kerk in Zweden, gelijk ten overvloede bekend is, onder het opzicht van gemelden Aartsbisschop, en van Bisschop- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen. Zoo veel Bisdommen er in het Rijk zijn, zoo veel Consistorien zijn er ook, behalven dat er te Stockholm twee geteld worden: één naamentlijk voor de stad, waarïn de Aartsbisschop van Upsal, wanneer hij, 't geen zeldsaam gebeurt, er bij tegenwoordig is, den post van Voorzitter bekleedt; en één voor het Hof, waar onder het gantsche Militair behoort. Een Consistorie is saamgesteld uit de Predicanten van zekere genoemde Parochiën, welke hier aan vastgehecht zijn; hun werk bepaalt zich bijna geheel tot kerkelijke zaaken; alle burgerlijke geschillen, of crimineele gedingen, worden voor den dagelijkschen Rechter getrokken; en zelfs een groot gedeelte der huwelijks-strijdpunten. Omtrent Godgeleerde Werken oeffenen de Consistoriën eene censuur, en ieder is verpligt de boeken van dien aart te onderwerpen aan het Consistorie, onder welk hij behoort. De Bisschoppen worden door den Koning aangesteld uit een drietal, 't welk het Sticht hem voorlegt. De Aartsbisschop van Upsal uit een drietal, 't welk alle Consistorien samen formeeren. Het getal der Collatiën van Predicantsplaatsen is niet zeer groot. Bij die des Konings maakt het Consistorie van het Bisdom, waar de vacante Kerk onder ligt, eerst een drietal. Deeze Candidaaten laaten zich dan op de plaats zelve hooren; en de Mans-ledemaaten stemmen vervolgens over den Persoon, dien zij begeeren. Het drietal, met de stemmen die ieder zich verworven heeft, wordt nu den Koning toegezonden; dan, deeze is noch aan de meerderheid, noch zelfs aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gantsche drietal gebonden, maar kan, indien hij het verkiest, de plaats aan een' Hofkapellaan, een' Veldprediker, of wien hij anders begunstigen wil, toestaan. De Collatiën der Heeren van Landgoederen worden doorgaans door hun onmiddelijk begeeven. Bij de Kerken, die haar eigen Leeraars aanstellen, krijgen deeze van het Consistorie ook meest alleen het recht van te prediken: hoe zeer dit ook zijne uitzonderingen lijdt. Behalven de vaste inkomsten der Geestelijken, of die zij van landerijen genieten, ontbreekt het hun ook niet aan toevallige van de zijde der Gemeente. Onder dezelven heb ik bij eene aandoenelijke gelegenheid met hunne voordeelen van de begraaffenissen kennis gemaakt. Een bediende, welke mij reeds op eene voorige reize verzeld had, bij mijn tweede verblijf alhier den tol aan de natuur betaald hebbende: wierdt mij gezegd, dat tot zijne ter aarde bestelling de Predicant uit die Parochie van Stockholm, onder welke het huis waar in ik logeerde behoorde, verzogt moest worden, of, 't geen men voorgaf het zelfde te zijn, deszelfs Capellaan. De laatste verscheen; en ik verzelde met deezen en den eigenaar mijner woonvertrekken, het lijk naar het nabuurig Kerkhof. De draagers hielden de kist, welke met geen laken of iets overdektGa naar voetnoot(a) noch op eene baar geplaatst was, slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan zwarte banden, om de hengsels vastgehecht, in de laagte, tusschen hen in, en lieten ze langs die zelfde banden in den kuil nederdaalen. De Geestelijke wierp toen, even als in Engeland gebruikelijk is, tot twee of drie reizen toe, met eene schop, wat aarde op de kist, onder het uitspreeken van eenige woorden, waaröp hij een formuliergebed voorlas, en den zegen uitdeelde: 't geen door een stil gebed der omstanderen achtervolgd wierdt. Weder terug gekomen zijnde, stelde ik hem, volgens het gebruik, behalven ververschingen, die er aangebooden moesten worden, en die rijkelijk genuttigd of medegenomen wierden, twee Rijksdalers ter hand. Doch er kwam weinige dagen daarna nog een eisch van den Predicant zelven, dien ik geen geringere som moest toezenden, schoon hij niets verricht had; terwijl dit tot de rechten zijner plaats, en niet tot die des Capellaans behoorde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gereformeerden, Grieken, en andere sectens]De Gereformeerden hebben thans hier slechts eene Fransche Kerk, welke even als de Lutersche Hoogduitsche, in de eigentlijke stad geplaatst, en door den Heer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catteau, van wiens Tafreel van Zweden ik reeds heb melding gemaakt, bediend wordt. Te vooren was er ook een Hoogduitsch en Hollandsch Gereformeerd Predicant. En in der daad er behooren aanzienlijke en bemiddelde Leden tot de Hervormde Kerk. In de Fransche Gemeente, welke eigentlijk uit een hondert zielen bestaat, heb ik, niet tegenstaande de elegantie van stijl des Leeraars, zelden meer dan een vijftig toehoorders gevonden, doch deeze meest fatsoendelijke lieden. De Heer Catteau heeft zijne woonvertrekken in 't gebouw zelve. Op het Stadhuis van de Zuider-Voorstad is een Roomsche en Grieksche Kapel. Tot de eerste rekent men tusschen de 2- en 3000 inwooners der Hoofdstad. In de Grieksche Kapel, welke niet veel meer dan een vierkant vertrek is, naar de wijze van deezen Godsdienst net vercierd, en met Russische Inscriptiën en het Keizerlijk Wapen prijkende, bevonden zich omtrent een twintig Russen. De Keizer onderhoudt ze, gelijk de Koning van Zweden ten opzicht eener Zweedsche Kapel te St. Petersburg, volgens getroffene overëenkomsten, doet. De Werken van Zwedenburg zijn in dit Rijk verbooden, en zijne Secte houdt thans geen openbaare Vergaderingen in hetzelve. Zij telt evenwel nog eene meenigte aankleevers, vooräl in Wermeland, en in den omtrek van Scaraburg, waar de Vader van deezen zonderlingen Man de Bisschopswaardigheid bekleed heeft. In een plaatsje, slechts twee à drie mijlen van de stad verwijderd, houden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich een soort van Piëtisten op, doch welke allengskens uitsterven, en buiten dien in geringen getale zijn. Meer ben ik buiten staat van hun te berichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bijbelvertaaling]Eer ik het Artikel van den Godsdienst besluite, moet ik nog van eene onderneeming spreeken, welke in 't begin veel geruchts heeft gemaakt, en van welke men sedert nauwelijks meer heeft hooren gewaagen: ik meen het vervaerdigen eener nieuwe Vertaaling van den Bijbel in 't Zweedsch, welke Gustaaf III in den aanvang zijner Regeering aan eene Commissie uit de geleerdste Lieden van zijn Koninkrijk had opgedraagen, voor zoo veel hun vak van Studie er eenigsints toe betrekkelijk kon gerekend worden. De oude Overzetting was in Gustaaf Wasa's tijd naar de Duitsche van Luther van 1534 gevolgd, en zag het licht in 1541. De Commissie, aan 't werk gegaan zijnde, gaf de verschillende Bijbelboeken, die zij in de Landstaal had overgebracht, ter proeve, stukswijze uit: gelijk de telkens zich vernieuwende getallen der bladzijden doen zien: doch reeds in 1774 zag het geheele met een' algemeenen Titel het licht; ik bezit een Exemplaar van deezen Bijbel, welke het opschrift draagt van Prof öfwersättning af then Heliga Skrift (Proef-vertaaling van de Heilige Schrift). In deeze gedaante is die Bijbel in zeer veel handen geraakt, en de Commissie heeft haar oogmerk hier bij bereikt, om van zoo veel des kundigen, als zich dien arbeid aantrekken wilden, eene meenigte aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merkingen op haare Vertaaling, die den naam heeft van voortreffelijk uitgevallen te zijn, te ontvangen. Hoe zeer er nu daarna een Revisie verördend is, scheen echter de zaak, die sedert haaren aanvang reeds een jaar of dertig heugt, met niet veel ijver meer doorgezet te worden. Ik heb hooren opmerken, dat de Commissie de fout begaan heeft, van met de Consistoriën en Parochiën niet gemeenschappelijk te hebben te werk gegaan. Wat hier ook van zij, men wenschte, dat de tegenwoordige Koning de onderneeming zijnes Vaders eens volkomen door zou zetten: te meer, daar het overzien van Lithurgie, Cathechismus, en de invoering van een nieuw Gezangboek mede tot de werkzaamheden der Commissie behoort. Aan haare taak van ook eene nieuwe Finsche Overzetting te bezorgen heeft zij reeds in 1777, en, zoo men mij bericht heeft, met lof voldaan. Het N. Test. was reeds in de zestiende Eeuw in die taal overgebracht; de geheele Bijbel eerst in 1642, en sedert is hij dikwijls herdrukt en verbeterd. Zoo wel de Zweedsche Proef-vertaaling als de Finsche Overzetting zijn beiden in Quarto-formaat. En ik voeg hier in 't voorbijgaan met een woord nog bij, dat de Bijbel over 't algemeen in Zweden veel meer dan in Denemarken in omloop is. De Hoofdstad des Zweedschen Rijks, niet tegenstaande haare Academiën en eenige in der daad geleerde Lieden, welke al of niet Leden derzelven zijn, als een' Zetel der Weetenschappen te willen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afschilderen, zou zekerlijk niet anders zijn, dan een veel te vleiënd tafreel van haar te willen ophangen. De jeugd, schoon het hier aan geen onderwijs voor alle standen mangelt, wordt er in der daad niet zeer voor opgebracht, vooräl niet in een' hoogeren stand. De Boekverkoopers pronken wel ieder met een' gedrukten Catalogus, welke de Titels van verscheiden in- en uitlandsche geleerde voortbrengselen bevat: doch men behoeft hunne winkels maar binnen te treeden, en hen te hooren spreeken, of men ontdekt wel dra, dat zij niet dan zeer middelmaatig voorzien zijn, en het ook, bij gebrek aan koopers, niet beter zijn kunnen: veel minder nog kunnen onderneemen iets van gewigt te drukken. Men mist te Stockholm zelfs, 't geen bijna iedere kleine Hoofdstad eens Duitschen Vorsten oplevert, eene dagelijksche Beschrijving deezer plaats, gelijk vreemdelingen ze behoeven. Aan vertaalingen van eenige buitenlandsche voortbrengselen, welke in de laatste jaaren in Europa met graagte geleezen zijn, ontbreekt het wel niet: doch de Duitsche Comoediën en Romans speelen daarbij evenwel geen geringe rol. De Theologische Werken uitgezonderd, was de drukpers geduurende mijn verblijf in Zweden volkomen vrij, doch stond evenwel onder dat strenge opzicht, 't geen een wijs Gouvernement, vooräl in de tijden welke wij beleeven, en in een land, dat van veele andere Gewesten van ons Waerelddeel afgezonderd ligt, niet zal nalaaten er over te voeren. Sedert kort heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben mij de openbaare Berichten geleerd, dat de Deensche letterkundige voorbrengselen niet dan na een streng onderzoek kunnen binnen gelaaten worden. Dan, de aanleiding hier toe is mij te weinig bekend, om er een oordeel over te vellenGa naar voetnoot(a). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Staat der weetenschappen; haar naturaliën- en physisch Cabinet]Gustaaf III, een hoogschatter en verëerer van al wat. Fransch was, zoo lang nog Frankrijk onder Monarchen stond: waar toe en zijn Caracter en zijne vroege reize naar dat Koninkrijk, en de hulp die het hem toegebracht had in 't afschudden van 't juk, dat hem de Rijksstenden opleiden, ter zelver tijd dat het reeds bezig was ketenen voor andere Europaeische Vorsten te smeeden, veel hebben medegewerkt: Gustaaf III, zeg ik, volgde, zoo veel zijn kleiner land het hem toeliet, de gewoontens, inrichtingen, en zelfs de Etiquettes, die hij aan het Hof van Lodewijk XV had aangetroffen. Dit had ook invloed op de Geleerde Maatschappijën, welke hij na het beklimmen van den Troon te Stockholm of oprichtede, of ten minsten naar de drie bekende Parijsche Academiën van dat tijdperk schoeide. De Academie der Weetenschappen telde in 1795 digt bij de hondert binnenlandsche-Leden, veelen daarvan van aanzienlijke Familiën, en negen-en- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seventig buitenlandsche uit alle gedeelten van Europa, en in alle takken van Weetenschappen. Ook in deeze, gelijk in de Upsalsche Maatschappij, is de Heer Sandifort de eenigste uit ons Gemeenebest. Zij vergadert in een afzonderlijk gebouw in de eigentlijke stad, en geeft sedert 1739, het jaar haarer stichting, alle drie maanden een bundel met Verhandelingen in de Moedertaal uit, vier van welken met elkaâr een Deel formeeren. Na veertig zulke Deelen onder den Titel van Kongl. Vetenskaps Academiëns Handlingar te hebben in 't licht gegeeven, zettede zij in 1780 deezen arbeid voort, met de bijvoeging van het woordtje nya (nieuwe) tusschen de twee laatste woorden: waarschijnlijk om aan de geenen, dien het verkrijgen der voorige Deelen eene te zwaare onkoste zou vallen, gelegenheid te verschaffen om een Werk op zich zelve te verkrijgen, 't welk weder van het eerste Deel af begon. De Verhandelingen loopen over alle die stoffen, die het eigentlyke Scientifique betreffen, en die men doorgaans, hoe verkeerd ook, onder den uitsluitenden naam der Weetenschappen verstaat, wanneer men er Geschiedenis, Litteratuur en dergelijken niet mede onder bevat. Dat veelen derzelven eene meer bijzondere betrekking tot Zweden hebben, zal men ligtelijk kunnen nagaan. Behalven alle deeze Deelen, die nu, Oude en Nieuwe Acta samen, reeds een vier-en-zestig-tal zullen uitmaaken, en alle door plaaten opgehelderd zijn, kan men er nog wel tusschen de twintig en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dertig andere verzamelen met losse Aanspraaken van Voorzitteren en Leden bij verschillende gelegenheden, waarvan er sommige van enkele pligtpleeging zijn, andere wederöm eenige onderwerpen van meerder aanbelang, tot het doelwit der Maatschappij behoorende, afhandelen. Daar zij ook Redenvoeringen bevatten, welke de Leden bij hunne aanstelling hebben uitgesproken, of bij het afsterven hunner Medeleden, zijn zij van meer algemeen belang dan de eigentlijke Acta, waar toe hier, gelijk overäl, slechts het geringste aantal van de hondert medewerkt. Zij worden elk op zich zelve verkocht, en zijn dus moeiëlijk voltallig te bekomen. Een paar afzonderlijke Deelen zijn ook met antwoorden op prijsvraagen der Academie aangevuld, welke insgelijks stukswijs worden uitgegeeven. In het gebouw waar zij vergadert, bewaart de Maatschappij een Naturaliën-Cabinet, een ander met Physische instrumenten, en tevens eene Bibliotheek. De beide eersten staan onder het opzicht van den Heer Sparrmann, welke zich door zijne Kaapsche en andere buiten-Europaeïsche reizen bekend heeft gemaakt. De Naturaliën beslaan eigentlijk ééne kamer. Verscheiden zoo opgezette dieren als geraamtens van anderen, welke de Directeur zelve heeft medegebracht, bevinden zich daarönder. De Infecten, door wijlen den Baron de Geer verzameld, van welken ik boven gesproken heb, hebben hier mede hunne plaats bekomen; en de Vogels van den Heer van Carlson, met welken ik mijne Leeze- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren in 't vervolg hoop bekend te maaken, wierden er na zijn dood (die sedert reeds gevolgd is) verwacht. In liquor treft men hier eene meenigte vorschen, hagedissen, slangen en andere gedierten aan, onder de beide laatst genoemde soorten eenige vergiftigde. Een dunne inlandsche slang van 9 of 10 duim lengte is het zelfs in een' hoogeren graad, dan men onder een zoo Noordelijk Climaat verwachten zoude. Van groote gedierten bevinden zich hier onder anderen de Rhinoceros en Hippopotamus, doch geen Giraffe. Voor 't overige ziet men er eene Schelpenverzameling, een hoope Zeegewassen, een Herbarium, en andere Natuurlijke voortbrengselen. In een tweede vertrek bewaart men, behalven eenige Otaheitisch huisraad en dergelijken, ook een geheel Indiaansch woonhuis met al zijn gereedschap, een uitneemend gewerkt Ceylonsch mes, en een boek met geschilderde Chineessche visschen. De Heer Sparrmann leverde mij nu aan den Bibliothecaris der Academie over, welke mij eerst in een paar vertrekken met Physische Instrumenten voerde, in welken hij lessen in deeze Weetenschap geeft, die nog al door een taamelijk aantal jonge lieden bijgewoond worden. Deze verzameling vermeerdert men van tijd tot tijd: gelijk er nog onlangs een Electrometer, gevoegd bij eene groote Electriseermachine, was bijgekomen. Een Verrekijker vertoonde er alle voorwerpen dubbeld, doch in één punt enkeld. Het diende om de Zon, bij het doorgaan door den Meridiaan, te observeeren. Een andere Tubus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was bestemd om, onder het betrachten der voorwerpen, dezelven of derzelver omtrek na te tekenen. Ik vond hier ook een' kleinen brandspiegel, doch welke echter in staat was veel werking te doen, en zelfs zilver te smelten. Tusschen deeze vertrekken en die der Bibliotheek, is de Vergaderkamer der Maatschappij tusschen beiden, die evenwel niets dan eenige Portraitten tot verciering heeft. De Bibliotheek wordt in drie kamers bewaard; zij gaat over allerlei soort van vakken, en is in de Zweedsche Litteratuur zeer voltallig. Zij bevat voor 't overige de Acta van verscheiden andere Academiën, en veelerlei zoo onäfgezette als afgezette Werken der Natuurlijke Geschiedenis. Onder de zeldsaamheden deezer Verzameling kan men niet dan met verwondering een voortreffelijk uitgevoerd Boekdeel aanschouwen in langwerpig Quarto, 't welk over de 200 soorten van met couleuren geschilderde Chineessche schepen vertoont. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Observatorium]In 't midden der voorige eeuw liet de Academie in de Noorder - voorstad het Observatorium bouwen, van welks geïsoleerde en vrij verhevene plaatsing ik reeds boven gesproken heb. Het maakt van verre een schoone vertooning, is ruim van binnen, en heeft een' uitgestrekten Horizont. Een paar Telescoopen en een Quadrant zijn evenwel bijna al de Instrumenten die men hier aantreft; het vertrek der waarneemingen ligt Oostelijk, en de doorsnijding van het verwulfsel loopt van het Noorden tot het Zuiden. Ik vond den Heer Nikander, Secretaris | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de Academie hier alleen, gelyk hy slechts een' Jongeling, die er somwijlen maar koomt, tot zijne hulp bij de Observatiën heeft. Hij is te Stockholm schier eenig in zyne Weetenschap. De lengte der Zomerdagen in deeze Gewesten, en de meenigvuldige deinzigheid en bedektheid der lucht in het Najaar, maaken den Zweedschen Hemel boven dien niet zeer geschikt tot waarneemingen. Er worden in dit gebouw ook nog eenige Astronomische en Natuurkundige boeken bewaard, gelijk ook eenige Bustes, Portraitten en Medaillons van beroemde Starrekundigen of begunstigers dier Weetenschap. Boven van den toren geniet men een uitgebreid gezicht over de stad, het water en den geheelen omtrek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Academie der fraaije letteren]Reeds Adolph Frederik richtede in 1753 eene Academie des Belles Lettres, als eene tweede Koninklijke Maatschappij in de Hoofdstad, onder de bescherming zijner Gemaalin, eene Zuster des grooten Frederiks van Pruissen, op, welke Historie, Oudheden, Welspreekenheid en de Cultuur der Zweedsche taal omvatten moest. Deeze, slechts uit een klein getal van in- en uitlandsche Leden saamgesteld, gaf reeds twee jaar daarna het eerste Deel haarer Acta uit, doch nam hier bij, den Franschen titel, welken de Koning haar in den Stichtingsbrief gegeeven had, ter zijde stellende, den Zweedschen, die 't zelfde betekent, aan. Van haare Kongl. Suenska Vitterhets-Academien Handlingar kwamen er wel tusschen 1755 en 1783 slechts vier Deelen uit: doch deeze in der daad vervuld met zeer belang- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijke stukkenGa naar voetnoot(a), meest alle in Zweedsche Prosa of Poësie: want Latijn en Fransch was niet van de toelaating uitgeslooten; benevens de levensbeschrijvingen van vermaarde Zweeden, de Eloges der gestorvene Leden, aanspraaken en dergelijke. Na den dood van Louisa Ulrica, bracht Gustaaf III. deeze Academie op een' anderen voet, volgens den Stichtingsbrief van Maart 1786, scheidde het Departement der Taal er van af, van welke hij, gelijk wij zoo even zien zullen, eene afzonderlijke en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel op de Academie Française te Parijs gevormde Academie maakte; terwijl hy nu aan deeze den naam van Vitterhets, Historie och Antiquitets Academie vergunde, en haar in 't bijzonder op het stuk der Medailles en Inscriptiën wees. Zij moest onder anderen eene volledige Medaille-Historie over de hoofdgebeurtenissen van het Zweedsche Rijk vervaerdigen; Zinnebeelden en Opschriften voor Gedenkpenningen uitzoeken; de Munten, Penningen, Steenen en andere Monumenten, welke zich in Zweden bevinden, beschrijven; prijzen uitlooven &c. Het getal der Leden wordt daarbij op vijftig bepaald: waarvan veertien Honoraire, twintig arbeidende, en zestien buitenlandsche. In 1789 begon deeze verjongde Academie het eerste Deel haarer Acten in 8vo uit te geeven; en in 1796 waren er vijf van aanweezig, welke, onder eene meenigte aanspraaken, ook verscheiden voortreffelijke verhandelingen en antwoorden op prijsvraagen, en deeze over gewichtige voorwerpen, bevattenGa naar voetnoot(a). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Zweedsche academie en haare openbaare zittingen]De Zweedsche Academie eindelijk, waarvan ik zoo even sprak, bestemd om de Zweedsche Taal, Dichtkunst en Welspreekenheid op te luisteren, een nieuw Woordenboek en Grammatica in die taal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot stand te brengen, bestaat uit agtien Leden, die zich, op het voetspoor der voormaalige Quarante de l' Academie Française, de Achtienen der Zweedsche Academie noemen. Zij had, tot den tijd van mijn verblijf te Stockholm toe, een twaalftal stukjes in 4to van verschillende dikte in 't licht gegeeven, welke, onder een hoope aanspraaken, waar uit men weinig leert, en een aantal Lofredenen, die men wel voor een groot gedeelte als proeven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Welspreekenheid beöordeelen moet, doch die evenwel de levens van verscheiden vermaarde Leden der Academie helpen afschetsen, ook verscheidene Verhandelingen van meer algemeen belang behelzenGa naar voetnoot(a). De Zweedsche Academie is in der daad de geene onder de drie, in welke het Publicq bijna alleen eenig belang stelt: gelijk ook de Leden, voor een groot gedeelte Mannen van rang, zich het tot de meeste eer rekenen den Titel van een' der Achtienen bij hunne overige Titelen te voegen. De opentlijke Vergaderingen der Maatschappij zijn ook doorgaans druk bezogt, waar toe Biljetten aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekende lieden worden uitgedeeld. Op den 20 December, den dag van Gustaaf Adolfs dood, houdt zy haaren jaarlijkschen grooten feestdag. Des morgens wordt reeds in de Slotkapel dit Feest Godsdienstig gevierd, waar echter de meeste Toehoorders zich niet laaten vinden. Aan de beide zijden van het Altaar stonden Leuningstoelen, met Trawanten achter dezelven. Tegen den middag verscheenen er eenige weinige Leden in pelssen en jassen ingerold. Twee Geestelijken, in plechtig en kostbaar Altaargewaad, begonnen toen te officiëren; en het Orgel met trompetten en ander Musicq, door eenige stemmen verzeld, liet zich hierbij hooren. Vervolgens deed een der beide Predicanten, met zijn' rug, tegen 't Altaar staande, eene goede doch eenvoudige aanspraak tot lof van den zoo evengenoemden Koning, en van zijn' ijver voor Godsdienst, goede zeden, en Weetenschappen: de onveränderlijke stof van den dag. Des avonds hieldt de Maatschappij haare opentlijke Zitting op de Beurszaal, in tegenwoordigheid van den Koning en de Koningin, voor welke een Loge grillée, waarvan men echter de houten traliën openen kan, in deeze Zaal geplaatst wordt. De uitspraak der Academie over de ingeleverde prijsvraagen wierdt door den Dichter Leopold voorgeleezen, die ook een Prijsvers tot lof van den beroemden Graaf Crentz reciteerde. De Dichter, wiens Vers op dien dag bekroond wierdt, Professor Franssen van Obo, wierdt daaröp aangesproken, en hem de Medaille | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegereikt. Nog een paar andere Leden lazen een Dichtstuk voor, en een Eloge van Tessin, tot wiens eer ook een Medaille geslagen was, van welke ik, benevens verscheiden andere Toehoorders, een afdruk in Zilver ontving, Intusschen verhinderde mij deels het verbaazende zacht uitspreeken der leezende Academisten, deels mijne toen nog geringe gevorderdheid in het dichterlijke Zweedsch, veel nut van deeze Vergadering te trekken. Ik had er te vooren reeds eene andere bijgewoond, bij gelegenheid der installatie van een nieuw Lid, insgelijks in tegenwoordigheid des Konings, doch nauwelijks van agt der Agtienen. Ook hier wierdt, als in Frankrijk, de loftuiting des overleedenen door den nieuw gekoozenen in zijne Intreê-redenvoering vermeld: waaröp de President dan antwoordde, zijn Diploma tekende, en hem zijn' vasten leuning - stoel aanwees. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Economische maatschappij]Behalven deeze grootere Maatschappijen, is er nog ééne, welke, reeds in 't begin der regeering Gustaafs III door hem bekrachtigd, zich uit leden gevormd heeft, welke over het geheele Rijk verspreid zijn, en met de buitenlandsche Genootschappen briefwisseling houdt. Zij bezit eene kleine Bibliotheek, voor 't grootste gedeelte uit Werken bestaande, die tot haar vak betrekkelijk zijn, benevens een paar kleine vertrekken met Modellen van Werktuigen tot den Landbouw. Het is mij echter niet voorgekomen, dat zich iets nieuws of buitengewoons daar onder vertoonde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Koninklijk modellen-cabinet]Van onëindig meer gewicht is de Koninklijke verzameling van Modellen, welke in eene groote zaal op het oude Slot van den Ridderholm bewaard wordt. Het vertrek is vol van stukken van allerlei grootte, en ver de meesten derzelven net gewerkt. Al wat tot den Landbouw, den Bergbouw, de Waterwerken, Windmolens, Yzersmeederijen, Fabrieken en dergelijken merkwaardigs uitgevonden is, buitenlandsch zoo wel als inlandsch, in 't groot beproefd zoo wel als onbeproefd, vindt men hier bijna verëenigd: behalven nog verscheiden Physische instrumenten. Van het Sahlasche Bergwerk ziet men eene zeer naauwkeurige voorstelling, ten opzicht van deszelfs onderäardsche schachten, gangen en wegen, in de gedaante van looden pijpen, en volkomen in de evenredigheid en maat van het oorspronkelijke. Van de Ädelforssche Goudmijn is er een dergelijke, waar men insgelijks den gantschen loop der schachten, in welke men met ladders nederdaalt, en eene daar naast, door welke het Mineraal in emmers wordt opgetrokken, ontdekt. De afbeelding der heerlijke geprojecteerde brug over de Newa te Petersburg, welke onder Gustaaf III hier heen gevoerd is, verdient in der daad de grootste bewondering. De middelboog zou 518 voet lengte op 120 hoogte gehad hebben; de beiden andere boogen zouden kleiner geweest zijn; van boven zou een overdekte weg voor de rijtuigen, en naast dezelve aan iedere zijde er een voor de voetgangers geweest zijn; aan elk eind een poort. Jammer slechts, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat dit stoute ontwerp, zo al om geen andere, ten minsten om die reden zonder uitvoering heeft moeten blijven, dat de verhevenheid van deeze brug, in haar midden, het overrijden voor koetsen en andere voertuigen ten uitersten moeijelijk zou gemaakt hebben. Ook van eene inlandsche brug die van Drotningholm, is hier het Model: bij deeze worden de heide enden voor de doorvaart niet opgehaald, naar door inwendig raderwerk naar binnen geschooven. Men toont vervolgens een dik kussen, vol met vederen van Zeevogels, 't welk men van boven om het ligchaam gespt, met doorsteeking den armen: waar na men er zich in water of Zee volkomon mede recht op kan houden; dan, een perpendiculair geplaatsten blaasbalk, waarvan men zich in een schip bedienen kan, om, door het middel van een' linnen Tubus of Slang, uit ieder vertrek de kwaade lucht te pompen, en versche in de plaats daarvan er in te laaten. Verscheidene Fanaalen met beweegende Spiegels, om telkens het licht naar alle zijden te vertoonen, waarvan men er te Marstrand een in werking heeft gebracht. Een kraan en sleutel, zoódanig toebereid, dat wanneer de eerste aan een wijn- of ander vat gehecht wordt, men met den anderen, welke voor die kraan is toebereid, niet meer vochts uit het vat kan tappen, dan het de afweezende eigenaar begeert. De sleutel naamentlijk is met graaden afgedeeld, die halve enheele stoopen aanduiden. Hij wordt met een' anderen sleutel zoodanig opgewanden, dat, als de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maat, die men verlangt, uit het vat is uitgeloopen, hij de kraan zelve stopt. Het Model nog van een boeren - rijtuig, 't welk men beurtelings door de eenvoudigste beweeging of op wielen kan plaatsen, of als eene sleede gebruiken. Eindelijk, om deeze optelling niet te vergrooten, verscheiden soorten der Zweedsche Kagchels, waarvan ik reeds gezegd heb nader te zullen spreeken, doch waarvan ik hier alleenlijk nog aan zal tekenen, dat men de trekking voor zoo sterk houdt, dat er zich van binnen nimmer eenig roet aan vast hecht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Koninklijke bibliotheek]De Koninklijke Bibliotheek, en dit is, zoo veel ik weet, met de reeds beschreevene van de Academie der Weetenschappen, de eenigste van aanbelang te Stockholm, bevindt zich op het Slot. Het hoofd - vertrek, in welk zich de boeken geplaatst vinden, is een groote Zaal met eene van boven rondloopende Gallerij. De Busten van Gustaaf Wasa, van Gustaaf Adolph en van den tegenwoordigen Monarch, alle in pleister, strekken haar tot eieraad; en een Opschrift boven de deur verkondigt, dat onder het jongste Regentschap deeze Zaal eene geheele nieuwe gedaante bekomen had. Het ontbreekt noch beneden, noch op de Gallerije, aan eene meenigte voortreffelijke - Werken der beide laatste eeuwen, en zelfs verscheiden der nieuwste, vooräl in het Historiëele, in Reisbeschrijvingen en fraaije letteren: doch de order is slects naar Clssen, terwijl in iedere Classe alles zoo goed als door elkaâr geworpen is. Er mogen in alles samen zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omtrent een 30,000 Boekdeelen in deeze Verzameling bij één vinden. Het ontbreekt echter daarbij aan een vast Fonds, 't geen men zich nog vleide, dat er eerlang toe bepaald zou worden. Men zegt, dat de overleeden Koning niet met de Zaal te vreden was; en zich voorgenomen had een gebouw op de Noordermarkt te stichten, 't welk een algemeen Musaeum voor Weetenschappen en Kunsten zoude omvat hebben: waarvan 't gevolg was, dat men de boeken in de Zaal, die ik beschrijf, zoo lang heeft ongeschikt gelaaten. Ik twijffel zeer, of er intusschen veel gebruik van gemaakt wordt. Behalven dit Hoofd-vertrek, bevinden zich hier nog drie Corridors boven elkander; in den ondersten ziet men alleenlijk kassen, welke de Handschriften, die zij eens moeten insluiten, nog verwachten. Deeze staan op den tweeden Corridor ter ééne, en eenige ongedrukte Werken ter andere zijde. Sommige Yslandsche Sagen, die men onder de Manuscripten vertoonde, hebben noch in het uiterlijke, noch in schrift, iets verschillends van 't geen ook elders geduurende de Middelëeuw op het Perkament gebracht is. De bovenste Corridor behelst louter gedrukte Werken, zoo oude als nieuwe, van allerlei soort: doch, daar dit nog geen schikking hoegenaamd ondergaan heeft, kan men het niet veel meer dan als een pakhuis beschouwen. Hier ligt intusschen in 't midden op eene tafel een weezentlijk merkwaardig stuk: het beroemde groote Handschrift, 't welk van Praa, hier heen gevoerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is. Het zal niet veel minder dan vierdehalven voet lengte hebben, doch tegen geene breedte die er volkomen mede in evenredigheid staat. De stof is Perkament; de hand uitneemend duidelijk; de inhoud zeer gemengd: gelijk stukken uit den Bijbel, uit de Joodsche Geschiedenis, uit Philosophie, Geneeskunde &c. Deeze verschillende stoffen worden telkens van elkaâr gezonderd door eenige bruinächtige vellen, met geelächtige en witte vlekken. Men vindt daar bij ook eene grotesque afbeelding van den Duivel. Van vooren ontbreeken er eenige bladzijden aan het Handschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Koninklijk munt-cabinet]Het Munt - cabinet, 't welk zich insgelijks op het Slot bevindt, is een der voltalligsten van Europa, en bestaat uit 40,000 stukken. De ontrouwheid intusschen van één' der Bedienden heeft aanleiding gegeeven tot het verzegelen van die Kastjes, welke de Grieksche, Romeinsche en andere oude penningen bevatten; slechts twee kastjes met inlandsche waren open: doch die uit ondervinding weet, wat het in de Noordsche landen des winters is, zich in een verwulfd onbestookt vertrek eenigen tijd te moeten ophouden, zal zich niet verwonderen wanneer hij hoort, dat ik ook dit slechts vlugtig en gebrekkig heb kunnen doorloopen. Ik zag alleenlijk de oudste Zweedsche munten, en de Medailles onder de voorige en tegenwoordige regeering geslagen. Ik meen, dat de oudste Zweedsche munt van Koning Knut is in de twaalfde eeuw. Tot in de vijftiende eeuw toe waren zij, gelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meest in alle landen, zeer klein; sommigen, gelijk die van Margaretha, in de gedaante van halve Globes van zilver, doch van eene ellendige uitvoering. Nog enkele laden met vreemden, gelijk de vermaarde koperen Otto, eenige Siciliäansche en andere oude, bevonden zich mede in een deezer inlandsche Kastjes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Munt- en medaillen-cabinet van de bank]Het Munt - en Medaillen - Cabinet van de Bank, 't welk van de Rôlambsche familie gekocht is, raakt enkel Zweden, en heeft in dit vak insgèlijks eene aanmerkelijke voltalligheid bekomen. Ik doorliep hier de reeks der Zweedsche Koningen geheel, en zag vervolgens nog eenige laden van inlandsche Familiën, Graaven, Geleerden, Vrouwen enz., alles met de grootste nauwkeurigheid in Classen gerangschikt. Van de Koningen zijn het in 't begin in de 12de. en 13de. eeuwen meest kleine Bracteaten, slechts aan éénen kant gestempeld, gewoonlijk met drie kroontjes of lelletjes, doch zoo onduidelijk, althans wat de letteren aangaat, dat men naar den Koning, onder welken de Munt geslagen is, raaden moet. In 't vervolg muntte men wel aan beide kanten, doch slegt; veelen hebben St. Eric aan de ééne zijde. Bij deze reeks van geldstukken en penningen, zoo veel eeuwen echter één vervaerdigd, bewaart men er hier ook ééne van nieuwe Penningen, en tevens van Miniätuurportraitten, welke de gantsche rei der Zweedsche Monarchen door gaan. Op den dood van Gustaaf Adolf is er een zonderlinge, die hem voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelt in zijn harnas nederliggende: terwijl zijne ziel, in de gedaante eener pop, uit de streek van 't hart naar boven vliegt, en er door Engelen opgenomen wordt. Op de mislukte Revolutie van Frederik Adolf, en op de gelukte van Gustaaf III, zijn twee Medaillen geslagen, welke leeren zouden, indien men het nog niet wist, dat het woord van Vrijheid al dikwijls enkel betrekking heeft tot den persoon die het uitspreekt. Libertate servata, zeiden in 't eerste geval de Zweedsche Rijkstenden; Libertate recuperata in 't laatste geval de Koning. Had het Volk het devies moeten opgeeven, had het misschien in beiden kunnen schrijven: Obsequio non interrupto. Er waren onder de voorige Regeering twee Medailleurs te Stockholm altijd bezig, met op alle merkwaardige gebeurtenissen Gedenkpenningen te snijden. Doch sedert 's Konings dood gaat dit werk slechts flauwelijk voort. En schoon er bij den Heer Fehrman, die met zijn' Vader lang in 's Konings dienst geweest is, nog onlangs een ander van dezelfde kunst, en wel een Man van veel bekwaamheid, uit Italiën terug gekomen is: zoo zitten zij echter zoo goed als zonder arbeid. Bij den Heer Fehrmann zag ik, deels getekend, deels geboetseerd, in lood, zilver of dergelijken alle de stukken, door zijn' Vader en hem vervaerdigd. Van sommige stempels, biede van hem en van zijn' Amptgenoot, waren er zelfs nog nimmer penningen geslagen; en 't geen nog minder opwekkend is voor den Kunstenaar, er waren er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs eenige nog onbetaald gebleeven. Doch omtrent de gewoone reeks was er een vast Contract met hem gemaakt. De Heer Fehrman bezit ook de geheele verzameling van Hedlinger, en verscheiden Fransche, Russische, en andere buitenlandsche Gedenkpenningen, behalven nog over de 100 Antique lampen, die hij eens in Zweden voor twee Rijksdalers gekocht had. In het Gebouw der Munt, waarvan de voorgevel met vier massive gecaneleerde Dorische Colommen, zonder voetstuk, doch met een Fronton er boven, geen zonderlinge uitwerking doet; en binnen- welk men nog dagelijks Dalers slaat, die bijna nooit in omloop komen, houdt het Berg-collegieGa naar voetnoot(a) zijne zitting, en bewaart het een voortreffelijk Mineraliën-Cabinet. Het beslaat eene vrij ruime kamer, terwijl een ander vertrek ter zijde de meer gewoone ertzstukken van allerlei soorten bevat, die men te koop aanbiedt, en die zich, zoo weinig als de zeldsaamheden van het Cabinet, tot Zweden alleen bepaalen. In dit laatste vindt men eene meenigte schoone stukken, in Cristallifatiën van het grootste soort, versteeningen, Incrustatiën, rijke ertzen en dergelijken. Men ziet er ook een' ronden bol berg-cristal, die, als men hem op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zekere wijze tegen den dag houdt, eene vijf- of zes - hoekige punt vertoont; de Elastische steen, die thans maar nauwelijks meer tot de zeldsaamste voortbrengselen van het Delfrijk kan gerekend worden, wordt hier mede bewaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Porphier-magazijn]In dit zelfde gebouw heeft de Dalecarlische Porphier-Maatschappij haar Magazijn van Vasen, stukken van Colommen, Tafelbladen, Doosen, Zoutvaten enz.; 't welk zij uit de haar in eigendom toekomende breuk van dit soort van steen, in het zoo even genoemde Gewest niet lang geleeden ontdekt, op de plaats zelve laat slijpen en bewerken. De Maatschappij bestaat uit eenige hondert portiën, door iedere van welken tot nu toe slechts vijftien Rijksdalers betaald is. Dit Noordsche Porphier, schoon niet zoo fijn van kern als het AEgyptische, laat zich echter voortreffelijk polijsten. Er zijn intusschen verschillende soorten van. De tekening der Vasen is wel niet altijd even zuiver, doch zij doen door hunne grootte zelve, en door hunnen glans eene goede uitwerking. Men laat hier alles vrij duur betaalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Mineraliën-cabinet van Christophersen]Onder de Mineraliën-Cabinetten van bijzondere persoonen, munt dat van den Heer Christophersen, in de Zuider-voorstad, voornaamentlijk uit. Het is van eene groote uitgestrektheid, en rijk aan schoone en zeldsaame stukken, in eene meenigte van kassen verdeeld, behalven de dubbelen, die boven Magazijnswijze opgestapeld liggen. De Cristallisatiën van allerlei soort en allerlei gedaante maaken er de voornaamste sterkte van uit, somwij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len meerdere soorten in elkaâr. Van Bergcristal ziet men er de schoonste proeven. De edele gesteenten vormen er ook eene aanmerkelijke en voltallige rei. Eer ik het Artikel der Weetenschappen sluite, moet ik nog eenige voortbrengselen der nieuwste Zweedsche Litteratuur, en daar door tevens eenige of eerst onlangs gestorvene of nog leevende Schrijvers leeren kennen. De Heer Lüdeke, van wien ik reeds gesproken heb, welke in een zeer nauwkeurig Werk een bericht verzameld heeft, van al wat van eenig belang in 't Koninkrijk onder Gustaafs III regeering in 't licht gegeeven is, kan door de geenen, die er uitvoeriger onderricht van begeeren, geraadpleegd worden. De Zweedsche Geögraphie en Historie is, gelijk natuurlijk, steeds een der geliefde voorwerpen van behandeling voor de inwooneren geweest. De arbeid van den Heer Warmholtz, onder den naam van Bibliotheca Historica Sueo-Gothica, zal den Liefhebberen der Letterkundige Geschiedenis, wanneer hij ten einde geloopen is, in dit opzicht van het onöntbeerlijkste nut zijn; en ons Vaderland verdiende er in der daad een' dergelijken. Het Werk, in 't Zweedsch geschreeven, bevat eene beredeneerde opgaave van alle de gedrukte en ongedrukte Boeken, Tractaaten en Schriften, welke over de Historie van zijn Vaderland handelen, of er licht aan geeven: doch van bij de 10,000 Nummers, die het, naar een voortreffelijk ontwerp gerangschikt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behelzen moet, waren er in 1791 in zes Deeltjes slechts even meer dan een derde aan 't Publicq medegedeeld. Sedert heb ik vernomen, dat er een zevende Deeltje bijgekomen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nieuwste Zweedsche litteratuur]Twee uitvoerige algemeene Historiën van Zweden, die van Dalin en van Lagerbring, beide insgelijks in de Landstaal opgesteld, zouden nog gewigtiger zijn, indien zij verder voortgezet waren. Het eerste heeft op den Titel wel den naam van tot onze tijden te loopen: doch de vier Quartynen deezer Suea Rikes Historia, die tusschen 1747 en 1762 uitgekomen zijn, eindigen reeds met Karel IX. De vier Quartynen van Lagerbring, die denzelfden Titel draagenGa naar voetnoot(a), en tusschen 1769 en 1783 uitkwamen, bereiken nog op verre na dit tijdperk niet, daar zij met 1457 ophouden. Een Handboek evenwel van denzelfden Schrijver, in dik Octavo, 't welk in 1792 voltooid wierdt, gaat van de oudste tijden tot het einde van Gustaafs III Regeering. Van Botin's Suenska Folkets Historia heb ik reeds in het derde Deel der Parallela van de Groot, in mijne Aanmerkingen op het Hoofddeel der Taal, met lof gesproken. Het kwam voor 't eerst in 1763 in 12o. uit, en verhandelde toen de Geschiedenis tot 1520 toe. Ieder der zeven tijdperken was in tien Hoofdstukken verdeeld, in wel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken, omtrent op dezelfde wijs als in Henry's Geschiedenis van Engeland, niet alleen Burgerlijke, Kerkelijke, en Krijgsgebeurtenissen verhaald wierden, maar ook de staat van Godsdienst, Zeden, Regeering, Rechtspleeging, Kunsten en Weetenschappen, Handel, merkwaardige lieden en dergelijken afgeschetst. Dit Werk intusschen wierdt in 't vervolg geheel door den Schrijver omgewerkt en vermeerderd; en kreeg, door de bijvoeging der bewijzen, die in de eerste Uitgaave geheel ontbraken, eene andere gedaante. De beide Deeltjes echter, van deezen nieuwen druk, welke in 1789 en 1792 te Stockholm verscheenen, hebben slechts vier van de Tijdperken volëindigd, en brengen dus de Zweedsche Geschiedenis, op eene zoo vruchtbaare wijze voorgesteld, niet verder dan tot 1250; en de dood des Schrijvers, welke sedert voorgevallen is, zo geen' Man van dezelfde verdiensten de pen in zijne plaats durft opvatten, doet vruchteloos naar de voortzetting wenschen. Onder de aftekening van bijzondere regeeringen, zijn die van Gustaaf Wasa, en van zijn' Zoon E ic XIV, door Olaus Celsius met rede geächt. De eerste, in twee Octavo Deeltjes, verscheen reeds toen Gustaaf III nog Kroonprins was, doch heeft sedert meer dan ééne nieuwe uitgaave beleefd. Ook het laatste in één Octaafje, is tweemaal gedrukt. De Heer Hallenberg, een der geleerdste lieden van het Rijk, welke thans nog te Stockholm woont, houdt -zich onledig met eene zeer uitgewerkte Hi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
storie van Gustaaf Adolph, en heeft den toegang, ten einde aan dezelve eene gewenschte volkomenheid te geeven, tot de openbaare stukken die men in de Archieven der Hoofdstad bewaart. Toen ik mij in Zweden bevond, zagen er reeds vijf Deeltjes het licht van, welke van 1790 tot 1796 gedrukt waren, en de Geschiedenis des Grooten Konings tot 1626 gebracht hadden: zoo dat er nog zes zijner Regeerings - jaaren aan de voltooijing ontbraken. Van denzelfden Schrijver zou de Zweedsche Litteratuur ook eene goede Algemeene Historie, sedert het begin der zestiende Eeuw, hebben kunnen bezitten, indien dit Werk, niet met drie Deeltjes bij 1542 reeds was blijven steeken; althans sedert bijna twintig jaaren is er verder niets van uitgekomen. Ook heb ik van den Heer Hallenberg vóór mij eene Verhandeling, welke de diepste kundigheden en onderzoekingen verraadt, in 1796 in 't Latijn geschreeven, en tot Titel voerende: Ex occasione nummi Cufici, de nominis Dei Gud in Suio - Gothica, cognatisque linguis Origine, Disquisitio Historica et Philologica: iets: dat zoo veel te meer in dat Rijk een verschijnsel is, daar anders bijna alles in de Moedertaal geschreeven wordt. Over de Zweedsche Oudheden is niet zeer lang geleeden te Lund geen onäardig Werkje door Prof. Sjöborg uitgegeeven, 't welk, onder den naam van Inledning til Kännedom af Fäderneslandets Antiquiteter in 't kort een Systhema of Handboek oplevert, gelijk ik gaarne wenschte er een omtrent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons Vaderland te kunnen opwijzen. De agt Classen, waar toe hij zijne Oudheden brengt, zijn 1) Oude Handelingen, 2) Inscriptiën, 3) Beelden en Figuuren, 4) Ruïnen, 5) Munten en Penningen, 6) Werktuigen en Wapenen, 7) Hoogtens, Bosschen en Bronnen, en 8) Gedenksteenen. Alles wordt met eenige plaaten opgehelderd. Beschrijvingen van enkele Gewesten en Steden zijn er in Zweden een meenigte, en van het eerste soort, onder den naam van Reizen, onder anderen verscheiden van Linnaeus; de meeste insgelijks met afbeeldingen. Daar intusschen vreemdelingen hier minder algemeen belang bij hebben, zal ik in geen meerdere bijzonderheden treeden; en slechts den Titel opgeeven eener reize van een' Zweed door zijn eigen Vaderland, welke juist geduurende mijn verblijf aldaar in 1797 in brieven verscheen, en van eene reeks van fraaije plaaten voorzien is. Bref ander resor i Sverige. Hier en daar zijn goede en Poëtische Beschrijvingen van gezichten, natuurlijke en andere merkwaardigheden. Voor de Bergwerken in 't bijzonder kan door een' reizenden met nut gebruikt worden de Guide du Voyageur aux Carrières et Mines de Suede, par Gustave d'Engeström, Conseiller des Mines, een dun stukje, 't geen in 1796 te Stockholm het licht zag. Over de Staatkundige OEconomie kwam in de laatste jaaren insgelijks een nuttig Werk uit, waarvan nu zes stukjes, zonder dat het nog, zoo veel ik weet, voltooid is, verscheenen zijn. Ik meen Jöranson's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(een' Koopman in Stockholm) Forsok til et Systeme i Sveriges Allmänna Hushôllning, och Penningväsende. De eigentlijke Geographie van het Rijk is door Tuneld in 1793 en 1794 op eene zeer nuttige wijze in drie Deeltjes behandeld: een Werk, waarvan ik reeds te vooren heb melding gemaakt. Omtrent de Landkaarten der verschillende Gewesten, heeft zich het Landmeetings - Comptoir, op welk ik in 't vervolg te rug zal koomen, reeds sedert lang verdienstelijk betoond. Evenwel kan men niet ontkennen, dat er, vooräl in de vroegeren, veel onnauwkeurigheden heerschen. De nieuwere van den Heer Hermelin, welke tevens met gezichten bij Cahiers worden uitgegeeven, en waar van reeds drie stukjes het licht zien, overtreffen dezelven in allerlei opzichten. In 't voorbijgaan tekene ik hier ook aan, dat de Globes van den Heer Akrell te Stockholm, die de nieuwste ontdekkingen in de Zuidzee - eilanden en elders insluiten, zich veel vermaardheid verworven hebben. Behalven de proeven van Welspreekenheid en Dichtkunst, welke zich in de gedrukte stukken van twee der Academiën, van welke ik boven melding maakte, verëenigd vinden, kan de Natie met rede roem draagen op eenige voortreffelijke Poësiën, inzonderheid in de laatste jaaren. Onder de vroegere Dichters hebben zich Olof von Dalin, wiens Witterhets Arbeten (eenige derzelven zijn in Prosa), in zes Octaaven, in 1767 het licht za- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen; en nog eerder Mejuffrouw Hedwig Charlotta Nordenflycht, een' naam gemaakt. Haare Gedichten meest in de veertig der voorige Eeuw vervaerdigd, bezit ik, doch zonder Hoofdtitel, in een Quartijn bij elkander. Beide bestaan voor ver het grootste gedeelte uit kleine losse Dichtstukken over allerlei onderwerpen, Geestelijke zoo wel als andere, en tallooze Gelegenheids - Versen. Voor zoo ver ik dezelven ingezien heb, en mij een oordeel daaröver zou durven aanmaatigen, kan men aan geen van beiden vinding - rijkheid, vloeiënde Poësie, en hier en daar het waare Dichtergevoel betwisten. Onder de nieuweren zij het genoeg de naamen van Kellgren, Creuts, Gyllenborg, Leopold en Oxenstiërna te noemen. Van de Opera's des eersten is boven reeds gesproken. Zij vervullen het eerste van de drie Deeltjes zijner Samlade Skrifter, welke in 1796 uitkwamen, en waarvan de twee andere, met eenige Prosa, wederöm eene meenigte losse Poësiën en veel Vertaalingen van oude en nieuwe buitenlandsche Dichters bevatten. Van Creutz en Gyllenborg verëenigd, zijn in 1795 Vitterhets - Arbeten in 't licht gegeeven: van den tweeden alleen, in 't zelfde jaar, Sednare (laatere) Vitterhets - Arbeten, voor het grootste gedeelte uit Fabelen bestaande, en twee jaar daarna Theater-stukken, welke volgens den Titel het derde Deel moeten uitmaaken zijner Schriften; waarschijnlijk verstaat men onder de twee voorige Deelen de beide zoo even genoemde voortbrengsers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder deeze is wederöm eene Opera, uit 's Lands Geschiedenis ontleend, en Birger Jarl geheeten. Of de daaröp volgende Tragoedie, welke insgelijks voor Nationaal gehouden kan worden, Sune Jarl of Sverkers dood, gespeeld wordt, kan ik met geen zekerheid zeggen, doch herïnner mij niet ze te hebben zien aangekondigd. De twee andere stukken zijn Penelope, met nog een Blijspel Det nya Herrskapet of de nieuw geädelde Famille. Van Leopold, welke, even als de Opper - Hofmaarschalk van Oxenstiërna, nog in leven is, hebben er, zoo veel ik weet, slechts enkele stukken, in andere Verzamelingen verspreid, het licht gezien. Hij wordt over 't algemeen voor een uitneemend Dichter gehouden. Van den laatsten leest men, met het grootst genoegen, een Landgedicht in negen Zangen, in 1796 gedrukt, en Skördarne (de Maaijers) geheeten. Anders heb ik onder de voortbrengselen der Zweedsche Poëeten weinig Gedichten van eenige lengte gevonden: behalven een Heldendicht in twaalf Gezangen: Tôget öfver Bält (de tocht over den Belt), 't welk in 1783 uitgekomen is. De naam des Schrijvers is mij onbekend, doch ik twijffel of het wel de grootste hoogschatting geniet. Eerst zeer onlangs hebben ons de Nieuwspapieren eene Zweedsche Vertaaling der AEneide aangekondigd, die ik nog niet gezien heb: gelijk de Boekverkoopers te Stockholm weinig bereidvaerdigheid bezitten, om bezendingen buiten 's lands te doen. Het is zelfs voor een' vreemdeling ligt te ontdekken, dat mèn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sedert Dalin's en Juff. Nordenflychts Versen veel aan de taal en aan de Prosodie gepolijst heeft, Dan, of tevens hier en daar de Natuur niet wat al te veel haare plaats aan de Kunst heeft ingeruimd, zal ik liever aan het oordeel van ervaarener lieden in het Zweedsch, dan waar voor ik mij durf uitgeeven, overlaaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Schilder- en beeldhouwer-academie]De Schilder- en Beeldhouwer-Academie, om van de Weetenschappen tot de beeldende Kunsten over te gaan, stond onder het opzicht des onlangs overleedenen Hertogs van Oostgothland, die, door geen Regeeringszaaken er van afgehouden, zich geheel aan 't geen tot derzelver bloei verstrekte, overgaf. Het gebouw, waar zij haare Verzamelingen houdt, is niet ver van de Kongsholmer brug verwijderd. Wanneer er geen openbaare ten toon stellingen zijn, vindt men er slechts een paar vertrekken met Plijster - beelden, meest Copiën van de beste Antiques uit Romen; ook eenige Portraitten van Leden der Academie, en eenige weinige andere Schilderstukken, zoo wel als vrouwelijk Borduurwerk, deels in Chenille, deels ook met zwarte zijde op witte Taf genaaid, en van de uiterste fijnheid: zoo dat het onmogelijk is het op zekeren afstand van eene gegraveerde plaat te onderscheiden: vooräl muntte daarönder een navolging van Claude de Lorraine uit door zekere Mey of Juff. Melin; de lucht was hier met wit op wit gewerkt. Intusschen zijn weinig Kunsten nadeeliger voor het gezicht. De Academie heeft omtrent twintig Leden en zeven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Professoren; een driehondert-tal jonge lieden tekent er voor niet, en de meergevorderden naar het leven. Om tot Lid te worden opgenomen, is men verplicht een stuk in te leveren, waarvan hier echter weinig te zien was. De Professoren wierden slechts maatig betaald, en sommigen nauwelijks meer dan om de Huurkoets te bekostigen, die er hen heenvoert. De ten toon stelling van 't geen de Stockholmsche Kunstenaars hier verkiezen aan de beöordeeling der Kenneren te onderwerpen, geschiedt in Februarij, en duurt eenige weeken. Bij de geen die ik in 1798 bijwoonde, waren een kamer of vier met schilderstukken behangen. Het onderwerp van den prijs was Gustaaf Adolf, die op de jagt aan Banner zijn degen aanbiedt, om zich op hem te wreeken, of anders zijne vriendschap te rug eischt: terwijl de andere den degen kust. Verscheidenen hadden zoo in Tekeningen, Schilderijën als Bas - reliëfs van klei gepoogd daar aan te beäntwoorden: doch meest allen hoogst middelmaatig. Behalven eene meenigte Academische- en Architectuurstukken, eenige Miniatuuren en Boetseeringen, vond ik er meest slechts een klein aantal Portraitten van Prof. Juël te Coppenhagen, eenige van den Heer Breda, van wien ik zoo even spreeken zal, een paar fraaije gezichten van Petersburg, door een' Zweed die er zich gevestigd heeft, en wiens naam Patterson is enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Beeldhouwer Sergel]Niet alleen onder de Kunstenaars van Zweden, maar, zo men er Italiën van afrekent, misschien onder die van Europa, bekleedt de Heer Sergel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als Beeldhouwer, een' der hoogste rangen. Te Romen aan de voeten des Laocoons en Apollo's gevormd, waar ik hem op mijne eerste Italiaansche reize in 1796 reeds ontmoet had, is hij sedert in zijn Vaderland te rug gekeerd, in welk Gustaaf III en alle Lieden van smaak hem de grootste hoogächting toedroegen, doch in der daad zich niet in staat bevonden, hem volgens zijne talenten bezigheid te verschaffen, of met andere woorden de voortbrengselen zijner Kunst op eene behoorlijke wijs te beloonen. Zijne bekende Group van Amor en Psyche staat reeds sedert twintig jaaren in zijn Attelier. Of het waar zij, gelijk men zegt, dat de overleeden Koning het gekocht heeft, en dat het te Haga in een bijzonder Tempeltje geplaatst zal worden, ben ik ver van stellig te durven verzekeren. De Tekening déezer bewonderenswaardige Group is zender fouten, en het Marmer der beide beelden is vleesch. In de aangezichten, vooräl in dat van Psyche, heerscht zeer veel uitdrukking; de Draperie is geheel naar achteren gewerkt, en roert het naakte der figuuren van vooren nauwelijks aan. Aan Amor is het gewaad over den schouder geworpen, zoo dat het tusschen zijne vleugelen nederhangt. De Werkplaats van den Heer Sergel, die, toen ik mij te Stockholm bevond, aan eene Melancholie, uit welke hij echter thans hersteld is, kwijnde: zoo dat hij niemand tot zich liet dan die hem dagelijks omringde: deeze Werkplaats; zeg ik, verëenigt nog verscheidene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Busten des voorigen Konings, een van den tegenwoordigen, het welk nog onvoltooid, doch evenwel reeds zeer gelijkenend was, andere Bustes en Medaillons van aanzienlijke persoonen van beide Kunnen uit de Hoofdstad, eene Group van Mars met eene door hem opgeligte Nymph eenige Modellen van reeds geplaatste of nog te plaatsene Gedenktekenen, gelijk van Gustaafs III Statue, welke bestemd is om vóór het Slot te worden opgericht; en van eene Group, welke onder Gustaaf Adolfs Statue moet komen, en Oxenstiërn voorstelt, die aan een Genie de Zweedsche Geschiedenis dicteert. Een andere Group vertoont Gustaaf Adolf, die den tegenwoordigen Koning, welke zijnen naam voert, als kind in de armen houdt. Doch alle deeze dingen komen bij den Amor en Psyche in geen vergelijking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Levende schilders en graveurs te Stockholm]De Schilder Breda, oorspronkelijk, zoo ik meen, een' Nederlander, heeft zich op eene reize door Engeland, Vrankrijk, Holland en Duitschland tot het portraitteeren in de groote manier gevormd, waarïn hij zich Rembrand en van Dijk vooräl tot Modellen gekoozen heeft. Hij werkt, en anders zoude hij ook moeite hebben te Stockholm van zijne Kunst te leeven, voor gansch, geen' duuren prijs: en is, behalven zijn stout penceel, ook gelukkig in het treffen van gelijkenissen. In zijne Wooning ontmoet men eene groote meenigte voltooide en onvoltooide, bekende en onbekende persoonen, op het doek dat hij beärbeidt: be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halven nog een aardig Cabinet schilderijën van Vlaamsche en Italiaansche Meesters (een. Guercino onder anderen), welke eigentlijk zijn' Vader toekoomt. Op 't laatst van mijn verblijf in deeze stad had hij ook een groot en zoo goed geschilderd als gelijkenenden Portrait des Konings, in een' violetten mantel. De Schilder Desprès, een Franschman, die sedert lang in 's Konings dienst is, hieldt in de boven - verdieping van het Opera - gebouw zijne werkplaats, waar hij, toen ik hem bezogt, aan eene reeks van groote stukken arbeidede, welke voor Drotningholm besteld waren, en de Zeegevechten van den laatsten Russischen Oorlog moesten vereeuwigen; er was er evenwel slechts één van gereed, aan het welk mij meer de tekening en de compositie, dan penceel en coloriet behaagde. Van ontwerpen voor gebouwen en andere Architectuur - stukken vond ik bij hem eene geheele verzameling, welke allen zoo wel van de zijde der vinding, als van die der zuiverheid, aandacht verdienen: gelijk men ook voor de meeste nieuwe Kerken, Buitenhuizen, Gedenktekenen enz., welke sedert eenige jaaren in 't Rijk zijn opgericht, zijne schetsen gevraagd heeft; veele andere evenwel insgelijks door hem op het papier gebracht, zijn onuitgevoerd gebleeven. Ook in Rusland heeft men hem geraadpleegd; en hij heeft in de tekeningen voor de Non's Voyage Pittoresque de Naples et de Sicile, welke reize hij, zo ik mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet bedrieg, heeft mede gemaakt, zijn aandeel gehad. Onder de Miniätuurschilders onderscheidt zich de Heer Lawrence, die zich lang te Parijs heeft opgehouden. Hij werkt boven dien aan niet onaardige Kamer - stukjes. De Heer Hillerström, welke zich mede eenigen tijd buiten 's Lands begeeven heeft, kan met recht tot het getal der kundige en aangenaame Schilders gevoegd worden. Hij componeert in 't klein in 't Historiëele, en groupeert met smaak: ook in dat soort van voorstellingen, dat men gewoon is stil leven te noemen; doch vooräl gelukken hem de uitwerkingen van licht en schaduw door het vuur: gelijk in smeederijën en bij brand. Ik vond verscheiden stukken bij hem, die besteld, en daarna, 't geen hem meermaalen gebeurd is, niet afgehaald zijn; onder anderen de afbeeldingen der beide gallerijën van het Koninklijk Musaeum van Statuën, welke de Hertog van Sudermanland den overleeden Paus tot een geschenk bestemd had, en die ik het genoegen heb thans te bezitten. Van de twee Broeders Martin is de ééne Schilder, en de andere Plaatsnijder; beiden zijn zij lang in Engeland geweest. De Schilder is een Man van veel Genie. Zijne Werkplaats is vol van stukken, en zijn Portefeuille van Tekeningen en Gravures (want ook deeze Kunst verstaat hij) van allerlei soort; en schoon dit alles juist niet dezelfde volkomenheid aanbiedt, zoo verraadt het echter een' veel omvattenden en nimmer rustenden geest. In | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine Landschaps - tekeningen van de wilde natuur straalt develve nog het meest van allen door. Zijn Broeder, de Graveur, heeft verscheiden Portraitten van beroemde Zweeden, zoo van deezen als den voorleeden tijd, in plaat gebracht: van welke kunst hij geen ongeschikt beöeffenaar is. Het schilderen is minder zijne zaak; evenwel heeft hij eene meenigte gezichten van Stockholm afgebeeld, die hij, de Contouren geëtst, en het binnenste met verwen aangevuld, verkoopt. Aan den Heer van Rosenheim, een' geweezen Officier in den dienst van deezen Staat, gelukt, als Lieshebber, het Pastel - schilderen, vooräl het portraitteeren, lang niet kwalijk. Aan 't hoofd der Koninklijke Gebouwen en Kunstverzamelingen, was, geduurende mijn verblijf in deeze Stad, de Heer van Fredenheim de Schoonzoon des overleeden Aartsbisschops van Upsal, geplaatst, doch de dood heeft denzelven een groot jaar geleeden, en nog in de kracht des levens, in zijne loopbaan gestoord. Een lang verblijf in Italiën had zijne smaak en zijne kennis der beeldende Kunsten, zoo wel als der Oudheid, zeer bevorderd. Te Romen had hij, een jaar of agt te vooren, door Koninklijke aanbeveeling ondersteund, de vergunning bekomen, van op het Campo Vaccino in de aarde te graaven, en er de vloer van een Portique ontdekt, dien men meent voor de afscheiding des ouden Forums van de plaats der Comitiën, welke zich naar de zijde des Boogs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Titus heenwendde, te mogen houden. Een vierkanten marmeren steen van dien grond diende hem, in zijne eigen wooning te Stockholm, tot tafelblad. Behalven eene meenigte gecouleurde gezichten, tekeningen en prentwerken van Romen en Napels, Landkaarten en dergelijken, bezat hij eene fraaije schilderij en tevens een' kleinen platten grond van Athenen (van de eerste vond ik er daarna eene soortgelijke op Drotningholm); een schilderstuk van prijs uit het school van Raphaël; de tekening met couleuren van eene kamer te Pompeji, even na derzelver uitgraaving vervaerdigd; een stuk muurs uit de baden van Titus, al fresco geschilderd. Ook van Handschriften had de Heer van Fredenheim eene belangrijke verzameling: een aantal onder anderen van oorspronkelijke stukken uit Gustaaf Adolphs en Christina's tijden, en van het begin der voorige Eeuw, waarvan nog weinig uitgegeeven is. Van de reeks van Penningen, onder Gustaafs III regeering vervaerdigd, waarvan ik boven sprak, vond ik ook het reeds hier gegraveerde, maar nog onuitgegeeven Medaillenboek; de plaaten verdienen zeer veel lof. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Koninklijk slot, met kunst-verzameling en antiquen-gallerij]Het Koninklijk Slot heb ik reeds in deszelfs uitwendige gedaante beschreeven, en twee der Verzamelingen, die het bevat, de Bibliotheek en het Muntcabinet, leeren kennen. De vertrekken van dit gebouw, 't welk door de gantsche Koninklijke Famille, behalven door de Princes van Zweden, bewoond wordt, hebben over 't algemeen iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grootsch; en hunne evenredigheden en vercieringen, bij welke laatsten er in volgende jaaren bijgekomen zijn, doen eer aan het tijdperk waarïn zij vernieuwd wierden, en aan den Architect die ze geördonneerd heeft. De Audiëntie-kamer des Konings, in 't wit en goud, met eenige Colommen, en het daaröp volgend lange vertrek, met een behangsel van geciseleerd fluweel met goud of zilver doorwerkt, onderscheiden zich vooräl door hunne fraaiheid. In 't laatste staan eenige Bustes der Koninklijke Familie, onder welken uitmunt het hoofd des tegenwoordigen Monarchs, toen hij nog een kind was, door Sergel. Een lange Gallerij en drie andere Kamers zijn vol van schilderijën, onder welken er buiten twijffel verscheiden goede zijn, zoo wel van Italiaansche als van de eerste Vlaamsche Meesters: doch men zoude tevens der waarheid geen genoegsaame hulde doen, zo men ontkende, dat er niet ook veel middelmaatigs zich onder gemengd heeft. In de Gallerij ontmoet men boven dien twee uitneemende tafels van Scajola. Een andere groote Gallerij, welke zich in dat gedeelte van het Slot bevindt, 't welk de brand gespaard heeft, veraadt, door de zwaarte haarer vercierselen en verguldselen, ook eene vroegere Eeuw; in de vier hoeken ziet men even zoo veel levensgrootte Groupen, waar van er ten minsten drie uit schaakingen bestaan. De geheele Gallerij had wel eenige opschildering noodig. Het Slot heeft ook zijn klein Theater, en zijne Kapel. De laatste, gelijk reeds boven ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegd is, maakt de eene helft, en de Rijkszaal de andere helft uit des geheelen Zuidelijken vleugels. Deeze Kapel is een groot langwerpig vierkant met steenen Colommen langs den muur. De Bouwkunde van het geheele en de vercierselen zijn veel te overlaaden. Een Bas - reliëf van pleister, het Lijden van Gethsemané voorstellende, maakt het Altaarstuk uit. De Rijkszaal, in welke de Rijksdag voorheen gewoonlijk gehouden wierdt, heeft 125 voet lang met eene evenredige breedte en hoogte. Zij is geheel wit, en met Colommen gedecoreerd, die evenwel meer uitwerking zouden doen, indien ze niet door eene dubbele Gallerij gemasqueerd waren. De feesten van 's Konings huwelijk zullen mij daarna nog meer gelegenheid geeven, van het inwendige van het Koninklijk Paleis gewag te maaken. Doch de twee Kunstverzamelingen, die het bevat, en die van de Woonvertrekken geheel zijn afgescheiden, moeten hier haare plaats vinden. De eerste, welke ik meen dat met de Academie der Kunsten in verband staat, is aan de Schilder-, Teken- en Graveerkunst toegewijd. In een Vóórkamertje heeft men de schilderstukken der oude Kunst verëenigd. In een volgend Vertrek en Cabinetje hangen eenige voortreffelijke schilderijën van groote Meesters, schoon niet in merkelijken getale. De Prentwerken, Prenten en Tekeningen van of naar eerste Schilders maaken hier echter den hoofdschat uit. Van de laatsten, waarvan de sleutel onder den Heer van Fredenheim zelven berust, be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zit men alleen een duizend of vier, welke door den Graaf Tessin in Vrankrijk gekocht zijn. Van de prenten een onëindig grooter aantal, welke in Portefeuilles naar de Meesters gerangschikt liggen. Dat evenwel bij deeze tekeningen niet alles even voortreffelijk is, zal men ligtelijk begrijpen. Van Portraitten alleen, doch die zich nog niet in order bevinden, heeft men een veertig duizend - tal. Dit alles, zo men de schilderijën uitneemt, is door een' reiziger natuurlijkerwijs moeijelijk te overzien, en verëischt langduurige en herhaalde bezoeken. Van meerder uitwerking is het uitmuntende Oudhedenen Antiquen-Musaeum, 't welk in eene lange Gallerij, en eene daar naast aanloopende even lange doch breedere Zaal met Colommen geplaatst is. De voorige Koning heeft dit alles in Italiën verkreegen; en onder deezen schat bevindt zich ook het geheele door hem gekochte Cabinet van Piranesi. In de Gallerij bewondert men vier prachtige Colommen van Cippolino, eene meenigte uitmuntende oude Koppen (van al de Bustes zijn er slechts drie Moderne), Vasen, Candelabren, vierkanten Koppen, en eenige weinige Statuën: in de Zaal maakt de schoone slaapende Endymion de voornaamste Statue uit; er is veel aan gerestaureerd, en dit juist niet gelukkig: doch het oude is van de voortreffelijkste Kunst. Behalven dat verëenigt deeze Zaal nog de Statuën van Apollo en de Musen, prachtige Candelabren, en een heerlijk Vaas van AEgyptisch Graniet. Onder Gustaaf III stond deeze Verzameling overäl verspreid: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch de Regent heeft ze in deeze eertijds tot eene Oranjerie bestemde Zaal laaten bij elkaâr brengen. In eene achter - gallerij bevinden zich nog eenige Vaderlandsche Oudheden, welke evenwel weinig betekenen. Een zwaard, 't welk de Dalecarliërs aan Gustaaf Wasa geschonken hebben, stak in eene schede met Runische opschriften; met dezelven waren ook verscheiden wandelstokken van dien tijd vercierd. Men bewaart er ook een stuk ijzeren tralie, welke Eric XIV in zijne gevankenis op het Stockholmer Slot met glas doorsneeden heeft. De overige voorwerpen, tot de beeldende Kunsten in deeze Hoofdstad betrekkelijk, zal ik nu spoedig kunnen doorloopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Adolf-Frederiks-kerk]De Adolf Frederiks-Kerk vormt een Grieksch kruis van goede Bouwkunde; inwendig heeft zij weinig opschik, behalven dat predikstoel en orgel van wit en goud zijn. Tegen eene der Hoofdpijlaaren van het kruis ziet men in Bronze het Monument, 't welk Gustaaf III voor Descartes liet oprichten, en dat slechts ten opzichte der vinding eenige oplettenheid waardig is. Een Genie naamentlijk wordt hier verbeeld, welke een kleed opligt, waar door de Waereldkloot zich bloot vertoont. Uitvoering en opschrift beduiden weinig, en het Medaillion waaröp de Wijsgeer voorgesteld wordt, moet men geheel in de hoogte zoeken. Het Altaar van deeze Kerk bevat een groot Basreliëf van Sergel, de Opstanding van Christus in pleister verbeeldende; de Hoofdfiguur schijnt naar den Apollo van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belvedere gevolgd te zijn. Niet alle figuuren van Engelen zijn even aangenaam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Ritterholms- en Clara-kerken]De Ritterholms-kerk is een ouwerwetsch gebouw, met eene daaräan getimmerde Kapel. Deeze laatste heeft eene goede Architectuur. Men vindt er de vrij eenvoudige Sarcophages van Carel XI, Ulrica Eleonora, en Frederik I. Ook Carel XII ligt hier begraaven, doch zonder gedenkteken. In 't midden van het Choor vóór het Altaar ontdekt men twee Tombes van andere Koningen naast elkaâr, met steenen beelden er boven op, in den smaak dier eeuw, Ook aan de andere zijde wordt men in iets gevoerd, dat een soort van kapel zou kunnen heeten, doch zonder eenig sieraad: en hier liggen, onder den bodem, de voorige Monarchen van Zweden, en die tot hun huis behooren, begraaven. Hier bevondt zich tevens het Marmer, 't welk de overleeden Koning uit Italiën had laaten komen, om voor Gustaaf Adolf ook in dit gebouw een gedenkteken op te richten: doch waar van waarschijnlijk nu niets gebeuren zal. In 't kort de Ritterholmskerk, als begraafplaats der Koningen, koomt in geen de minste vergelijking met den Dom van Roskild in Denemarken. De Clara-kerk, een goed en vrolijk gevaarte, op een ruim Kerkhof, bevat, behalven eenige Monumenten van bijzondere persoonen, een taamelijk Altaarstuk, de afneeming van het Kruis; en dan nog twee aanbiddende Engelen van pleister, vóór het Altaar, welke insgelijks allen lof verdienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overige Tempelen van Stockholm, en zelfs de St. Nicolaas- of Hoofd-kerk achter het Slot, behelzen zoo goed als niets merkwaardigs, en verdienen niet, dat men er zich bij ophoude. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Beurs]Van de Beurs, een der beste gebouwen van de stad, is reeds, zoo wel ten opzicht haarer uitwendige gedaante te vooren melding gemaakt, als ten opzicht der bovenzaalen, die tot Bals, tot vergaderplaatsen der Zweedsche Academie, en wie weet tot hoe veel meer gebruiken dienen. Beneden, waar de Kooplieden vergaderen, en waar dus aan haare eerste bestemming voldaan wordt, bestaat zij uit twee zaalen, door een' breeden dwarsgang aan één verbonden. In de voorste bevinden zich de Busten van een aanzienlijk en om zijn Vaderland zeer verdienstelijk Negociant Ahlströmer, en van een' Gouverneur van Stockholm uit het geslacht der Sparre's. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Schilderijen van graaf Brahe]Onder de Kunstverzamelingen van bijzondere persoonen verdienen er ten minsten twee te Stockholm dat men er opzettelijk gewag van maake. De eene is het Cabinet Schilderijen van den Graaf van Brahe, allen door hem geërfd, en in verschillende vertrekken van zijn woongebouw verspreid. Zij zijn evenwel bestemd om, in meer verlichte kameren eene verdieping hooger verplaatst te worden. Er bevinden zich in deezen hoop een meenigte stukken van veel waardij: gelijk een David en Goliathskop door Guido, een Kindergroup door Ru- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bens, een vlucht naar AEgypten in een schip enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Gegraveerde portraitten en handschriften van den heer Nescher]De andere Verzameling is die van den Heer Nescher, welke voornaamentlijk uit gegraveerde Portraitten bestaat, Zijne Portefeuilles bevatten omtrent 6000 stuk derzelven, alle van Zweedsche beroemde Mannen, of van lieden althans, welke zich lang in Zweden opgehouden hebben. Er is niets van dezelfde natuur in 't Rijk zoo voltallig als dit. Enkele deezer Portraiten zijn getekend of gecouleurd. Het graveerijzer, 't welk al de overige vervaerdigd heeft, is, gelijk men zich ligt verbeelden zal, van zeer verschillende hoedanigheid: van de fijnste plaaten af, tot die prenten toe, die eene boerenhut gewoonlijk vercieren, of zelfs tot Almanacs-vignetten. De schikking volgt de verschillende soorten van lieden. Met de Koningen en Koninginnen waren alleen drie omslagen vervuld; de Zweedsche Graaven lagen naar alphabetische order. Alle de Vrouwen samen, die ik zoo even noemde er van uitgezonderd, verëenigden zich samen in een' enkelen Portefeuille. Ik meen, dat deeze gantsche Verzameling voor 2000 Rijksdalers vruchteloos tot dien tijd toe aan den Koning was aangebooden: doch het is dit soort van dingen niet, waar men thans in Zweden het meeste werk van maakt. De Heer Nescher is ook eigenaar van eenige Handschriften. Ik zag bij hem een Zweedsch Psalterium, waarvan de H. Brigitta zich in de dertiende eeuw bediend had. De taal kwam mij voor, in eene eeuw of vijf weinig weezentlijke veränderin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen ondergaan te hebben: 't zelfde, wat ik ook omtrent het Hoog- en Nederduitsch van dien tijd, tegen het Hoog- en Nederduitsch van tegenwoordig bij eene andere gelegenheidGa naar voetnoot(a) opgemerkt, en, zoo ik meen, er gevolgen van eenig aanbelang uit getrokken heb. Behalven nog een Muntcabinet, 't welk ik niet heb gezien, en eenige andere dingen, worden door denzelfden Beminnaar der Kunst ook verscheiden Oudheden bewaard, gelijk houten bekers van eenige eeuwen terug, allen in het Rijk gevonden. Van een afdrukzel van het aangezicht van Karel XII, na zijn dood op het lijk gemodelleerd, 't welk ik hier voor de eerste reize aantrof, en 't geen in veeler handen is, heb ik daarna ook een Exemplaar in pleister verkreegen. Er moet zich te Stockholm nog een groot Schilderijën-Cabinet op den Zuider-malm bevinden, doch 't geen mij als zeer gemengd beschreeven wierdt; gelijk mede een Cabinet gesneeden steenen van een' Assessor Quist: doch beiden is het mij niet gelukt te kunnen bezichtigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Eenig verslag omtrent het bestuur van Gustaaf III.]Het is altoos voor een' Reiziger, die zich niet geheel onder den grooten hoop verbergen kan, en wiens betrekkigen hem voorzichtigheid opleggen, ook zelfs ten opzicht van landen, die hij moge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk nooit meer bezoeken zal, ten uitersten moeijelijk, van regeerende of onlangs overleedene Monarchen in zijne Berichten te spreeken. Vooräl koomt dit in Zweden in aanmerking, daar het laatste vierdedeel der afgeloopen eeuw van de gewichtigste gebeurtenissen zwanger geweest is, van welken er veelen eer met den sluiër der vergeetelheid behoorden bedekt, dan aan het volle daglicht bloot gesteld te worden. Maar wie daarënboven, die geen ander doel heeft dan de waarheid, en die gaarne het piquante dat hij zou kunnen mededeelen, verzwijgt, wanneer hij aan de echtheid van het geval slechts den minsten twijffel overig houdt: wie, zeg ik, zal in een Land van partijschappen alle verhaalen, die men hem van alle zijden doet, als Euangelie durven opneemen; en hoe veel vertellingen van dien aart wordt het daarna niet nog tot plicht voor altoos te onderdrukken? Gustaaf III heeft buiten tegenspraak in zijne meer dan dertigjaarige regeering te veel geruchts gemaakt, om ooit onder de reeks der Koningen geteld te worden, van welken men slechts, om geen gaaping in de Geschiedenis eenes Rijks te doen ontstaan, den naam in 't geheugen behoeft te prenten. Over zijne zedelijke hoedanigheden voel ik mij niet geroepen hier eenig oordeel te vellen. Hij staat reeds voor een' Rechter, die hem onëindig beter kent, dan de vertrouwdste zijner Gunstelingen, laat staan dan een Vreemdeling, die hem nimmer gezien heeft, en die in dat geene, waarin de Mensch zijnen Medemensch zoo moeijelijk pei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len kan, slechts op het getuigenis van anderen zou moeten staat maaken. Over de vriendelijkheid, de inneemenheid van zijn voorkomen daarëntegen, over het Talent van in een' hoogen graad, wanneer hij wilde, te kunnen behaagen, over de gaaf van welspreekenheid in welke hij, uitmuntte, over eene onbeperkte heerschappij, welke hij over zijne gelaatstrekken voerde, is maar ééne stem in Zweden. De Omwenteling van 1772, die hij met zoo veel beleid als geluk volbracht, is in alle haare omstandigheden ten overvloede bekend, zoo wel als de Monarchaale Constitutie, welke toen de plaats verving van de ondraagchelijke Aristocratische, onder welke niet alleen de Koningen sedert Karels XII dood, maar ook de Onderdaanen, die niet tot de regeerende Classe behoorden, gezucht hebben, en onder welke de Ouders Van Gustaaf inzonderheid zulke treurige dagen hebben doorgebracht, en zoo veel beschimpingen en hardigheden hebben moeten doorzwelgen. 't Is treurig buiten tegenspraak, dat men zulk eene Omwenteling zoo moeijelijk kan ten uitvoer brengen, zonder te vooren, om zijne oogmerken te verbergen, een' schier aanhoudenden staat van geveinsdheid te moeten aanneemen, en de plegtigste verzekeringen van getrouwheid en onderwerping aan die te moeten geeven, die men reeds heeft voorgenomen te doen vallen. Intusschen was het grootste gedeelte der Onderdaanen ten vollen overtuigd van de noodzaakelijkheid eener verändering, en ten zeersten ingenomen met den jongen Held, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die ze zonder bloedstorting, en zonder de vrijheid van het Land te sterk te hebben aangetast, in 't werk stelde, en ze door veel nuttige inrichtingen en heilzaame wetten nog schitterender maakte. Ook had hem in der daad een groot gedeelte der te vooren heerschende partij zijne Omwenteling allengskens vergeevan, en Gustaas III zoude schier aangebeden ten grave gedaald zijn, indien hij een jaar of zes vroeger den tol aan de Natuur betaald had. 't Zal tot de taak van volgende Geschiedschrijveren behooren, om te onderzoeken, waar de eerste bronnen van het ongenoegen tusschen hem en de Staaten, dat in dien tijd is uitgebarsten, schuilen: of de geest van Despotismus en de zucht tot uitbreiding der macht, waarvan hij in het begin zijner regeering zich zelve de grenzen had voorgeschreeven, hem het eerst bewoogen hebben, die grenzen te overschreeden: dan of de Staaten, gedachtig der vroegere grootheid, en door vreemde Mogendheden aangedreeven, het Koninklijke gezag hebben zoeken te fnuiken. Zeker is het, dat de Rijksdag van 1786 reeds getuige geweest is van eene hevige en zelfs niet ongelukkig geslaagde tegekanting tegen zijne voorstellen. Op den vermaarden Rijksdag van 1789 brak spoedig de twist, vooräl met de Ridderschap, in volle vlammen uit: tot dat de Koning, na op den 20 Febr. eenige Leden te hebben doen gevangen neemen, des anderen daags een soort van nieuwe Revolutie bewerkstelligde, en in de bekende Acte van Verëeniging en Zekerheid de Staatsre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geling van 1772 veel Monarchaaler maakte. Drie der vier Orders namen dezelve aan, en de Maarschalk van die der Ridderschap tekende ze, waar tegen zijne Order protesteerde, gelijk dezelve ook nooit, geduurende Gustaafs leven, er ligchaamswijze in heeft bewilligd, en daaröm steeds verklaard, dat zij als geen Grondwet beschouwd kon worden, tot welke de toestemming van alle vier de Orders verëischt wierdt. Deeze daad des Konings, gevoegd bij het vernietigen van den Senaat, en bij het fnuiken van andere voorrechten des Adels, heeft hem zoo talrijke als machtige vijanden onder dit aanzienlijkste Ligchaam van Staat in zijne laatste levensjaaren berokkend. Gustaaf, schoon nimmer de hem eigen gewordene beleefdheid verliezende, miste evenwel, zegt men, sedert dien tijd de vrolijkheid, die hem in vroegere jaaren steeds verzeld had. Men beschuldigt hem van op den Rijksdag van Geffle, den laatsten dien hij gehouden heeft, zich volkomen tot onäfhankelijk Souverain te hebben willen verheffen: 't geen evenwel mislukt is. Wat er van dit alles zij, hier ten minsten kan van beide zijden partijschap veröndersteld worden; en de Adel was tog in der daad de eenigste der vier Orders, die hij tegen zich had: doch de onderneeming van den tweejaarigen. Russischen Oorlog in 1788 en 1789 wordt, zonder dat iemand er de verdediging van op zich durft neemen, voor eene rukelooze daad des overleeden Konings gehou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den; en de uitgeputte staat van 's Rijks Finantien, nog veele jaaren daarna, met het papieren geld, dat toen het eerst in wandeling gebracht is, heeft aan denzelven alleen zijne oorsprong te danken. Wat ook den Monarch bewoogen hebbe, op 't alleronverwachtst het harnas tegen Catharina aan te gespen, 't zij de enkele eerzucht, 't zij persoonlijke beleediging, 't zij, gelijk sommigen beweeren, de geldsommen die er hem van buiten 's lands voor waren toegezegd, of die hij er van zijne onderdaanen voor af zou kunnen vergen: zeker is het, dat zoo weinig de Triumph van den eersten schrik, dien de overvallende tijding te Petersburg verwekte, en van de reeds ingepakte Keizerlijke goederen; als de beroemde Zeeslagen, in dien krijg gestreeden, en de eerlijke en niet nadeelige vrede, op 't laatst door Zweden verworven, denzelven ooit zullen rechtvaerdigen. Men verzekert boven dien, dat de eerste veldtocht, van welken uit hoofde der verrasing het meeste te verwachten was, eene veel gelukkiger uitkomst zou gehad hebben, zo de Koning niet al te grooten haast gemaakt, en liever eene maand of twee verwijld had, tot dat alles gereed was. Hij had, zoo men wil, zich voorgenomen, om op denzelfden dag, als eertijds Gustaaf Adolf, uit Stockholm te trekken. In der daad ontbrak het hem wel dra in Finland aan de benoodigdheden voor zulk een leger; en de weigering van eenige Officieren, om in een' oorlog te dienen, dien zij als aanvallend beschouwden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en waar toe dus de Koning, volgens de Staatsnegeling, de toestemming des Rijksdags had behoeren te vraagen; zoo wel als een kleine opstand in Finland aan de Russische grenzen: waren op zich zelven veel te gering, om hem tot den terugtocht te noodzaaken. Althans ik heb lieden gesproken, die hem reeds eenige dagen eer die beweeging uitbrak, zeer in angst gevonden hebben over de moeijelijkheid zijner stelling, en over de veräntwoording, die hij den Staaten zou moeten geeven. Zelfs is men zoo ver gegaan hem te verdenken, dat hij, om een voorwendsel tot den terugtogt te hebben, den opstand zelve berokkend had: 't geen waarschijnlijk evenwel niet ligt te bewijzen zou vallen. Het grievende, 't geen hij in zijne laatste jaaren heeft moeten smaaken, is eenigfints verzoet door de bewijzen van geneegenheid die hem de Stockholmsche Burgerij bij herhaanling gegeeven heeft; en verdoofd door nieuwe ontwerpen van eergierigheid, waar toe 't gevoel der Koninklijke waardigheid, die hij in de Fransche Omwenteling zag aangetast, hem dreef. Zijn dood wordt vrij algemeen aan de Jacobijnen in Frankrijk toegeschreeven, die eenige jonge heethoofden in Zweden er toe wisten aan te vuuren. De dagen, die tusschen de kwetsuur en zijn' dood verliepen: een' dood, dien hij tot de laatste oogenblikken dat hij bij zijne kennis was, zich nog beloofde te zullen ontsnappen: moeten voor den Adel, omtrent welken reeds sedert een' geruimen tijd verdenkingen en bespiedingen gaande waren, schrikke- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke dagen geweest zijnGa naar voetnoot(a) Gustaaf intusschen bleef zich zelve, geduurende zijne krankheid, steeds gelijk; oeffende, zoo veel hem mogelijk was, nog alle daaden van regeering uit; stelde order op alles, en gaf in zeer veel opzichten nog blijken van die kleine ijdelheid, die hem zijn geheele leven verzeld had, van door zijne verrichtingen gaarne van zich te willen doen spreeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Verslag omtrent den tegenwoordigen monarch, deszelfs huwelijk, de koningin en overige vorstelijke persoonen, en de hofhouding]Zijn dood bracht den tegenwoordigen Monarch, Gustaaf Adolf II op den Troon, onder de Voogdij van zijn' Oom den Hertog van Sudermanland. Ik zal de tijden van het meer dan driejaarige Regentschap, dat, in 't midden van eene meenigte stormen, zich ten minsten buiten oorlogen heeft weeten te houden, voorbij gaan. Dat de Gunstelingen des overleedenen Monarchs geduurende het zelve tegen anderen verwisseld wierden, is genoeg bekend. Op den eersten November 1795 nam eindelijk de jonge Koning de teugels van 't bestuur in handen; en tevens wierdt zijn huwelijk met de Princes van Mecklenburg Schwerin aangekondigd: een huwelijk, dat, gelijk ieder weet, nimmer tot stand gekomen is. Het verdient ongetwijffeld de hoogste opmerking, dat de Keizerin van Rusland, wier dringende overreedingen in Zweden eindelijk te weeg ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bracht hebben, dat men de Princes de vernederende versmaading der eerst begeerde hand liet bekend maaken, toen er niets dan haare reize naar Zweden aan ontbrak, en dat de Koning met zijn' Oom naar Petersburg reisde, om met Catharina's Kleindochter in den echt te treeden; juist op haar beurt, en aan haar eigen Hof in deeze Kleindochter geen minder treffende versmaading heeft moeten ondervinden: eene versmaading die haar zoo zeer gegriefd heeft, dat er door veelen de verhaasting haares doods aan wordt toegeschreeven. De omstandigheden deezer gebeurtenis zijn reeds door andere Schrijvers aan het leezend Publicq bekend gemaakt: doch men moet de lieden, welke dezelve bijgewoond hebben, ze hooren verhaalen, om zich een denkbeeld van de verslagenheid te vormen, die de weigering van Gustaaf Adolf om het Huwelijks Contract te tekenen, op den zelfden, dag, en bijna slechts oogenblikken eer men zich naar het feest van verlooving begeeven zoude, aan het luisterrijk Hof van St. Petersburg, en bij eene Monarchin, die aan geen' tegenstand gewoon was, veröorzaakte. De jonge lieden beminden elkander hartelijk, en waren het, gelijk ik onderricht ben, in 't stuk van den Godsdienst eens: zoo dat de Koningin aanvankelijk haare Grieksche Kapellaanen, schoon zonder eenig opzien, zoude gehad, doch zich dan te Stockholm in de Luthersche stellingen zou hebben doen onderrichten, en zich tot dien Godsdienst bekend hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Koning wist niet, dat er iets in het Huwelijks-Contract hiervan geplaatst zou worden: althans niet, dat er voor de Bruid in bedongen zou worden eene plegtige Godsdienstöeffening op het Slot van Stockholm, welke volstrekt tegen de Zweedsche wetten aanliep. De Keizerin van haare zijde, minder uit zucht voor eene Religie, in welke zij niet geboren was, dan uit aanmerking der hooge waardigheid, die zij in een land van den Griekschen Godsdienst bekleedde, of mogelijk ook, om aan de Geestelijkheid van haar Rijk te behaagen, ten koste van een' Vorst, van wiens jeugd en van wiens geneegenheid voor zijne Bruid zij zich vleide de toestemming in haare begeerte, bij verrassing althans, ligtelijk te zullen verkrijgen. Aan het Hôtel, zoo ik mij niet bedrieg, van den Zweedschen Ambassadeur wierdt dit Contract hem voorgeled, toen hij het las, en de tekening weigerde. De boodschappen naar en van het Slot wierden, gelijk men zich ligt verbeelden kan, terstond met leevendigheid in 't werk gesteld: doch van beide zijden goldt het de eer; en de Princes van Mecklenburg, die ten minsten haaren Verloofden nog nooit gezien, laat staan tot het Feest van Verlooving was gekleed geweest, toen men haar de tijding van haare verwerping overzondt, wierdt in haare Mededingeres op eene ontzettende wijs gewroken. Beide Princessen, die elk op haare beurt bestemd waren tot het beklimmen des Zweedschen Troons, beide uitmuntend opgevoed, en met zoo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel hoedanigheden van ligchaam als geest toegerust, zijn sedert, gelijk men weet, met andere Vorsten in den echt getreeden: doch, beide ook, om de Paralellie te voltooijen, in den bloei haarer jaaren weggerukt, en reeds ver boven het hartzeer, waar mede een gelijksoortige gebeurtenis, in welke zij beide even onschulding waren, eens haare jeugd verbitterd heeft: Na eenige dagen te Petersburg nog in onderlinge koelheid met Catharina te hebben doorgebracht, vertrok de Koning weder naar zijn Rijk te rug, zag niet lang daarna zijne tegenwoordige Gemaalin in Duitschland, en op den 31 Octob. 1797, twee jaaren na dat het Mecklenburgsche huwelijk was aangekondigd geworden, verëenigde hij zich zich met de tegenwoordige Koningin, de Kleindochter des toenmaaligen Markgraafs, nu Keurvorsts van Baden: Daar ik de plegtigheden, ter deezer gelegenheid voorgevallen, heb bijgewoond, zal het aan sommigen mijner Leezeren misschien niet ongevallig zijn, indien ik er hun hier een kort verslag van doe. De Koning was zijne Bruid tot Carlscrona, waar zij in Zweden aanlandde, te gemoet gereisd, en met haar samen, schoon altijd onderweegs den nacht in een ander gebouw doorbrengende, naar het Lustslot Drotningholm, eene Zweedsche mijl van de Hoofdstad afgelegen, omtrent een week te vooren aangekomen, geduurende welke echter de Monarch weder slechts een gedeelte van den dag haare tegenwoordigheid genoot, daar hij voor 't overige te Stockholm zelve zijn verblijf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hieldt. Op den dag des Huweljiks verzamelden de meeste Heeren en Vrouwen aldaar op het Slot in de groote Gallerij, achter de gewoone Audiëntie-vertrekken, waar heen ook de buitenlandsche Ministers, met de te vooren aan het Hof gepraesenteerde Vreemdelingen, uit een beneden-vertrek, in welk men eenige ververschingen aanboodt, zich heen begaven. De Trein, met den Cerimoniemeester aan het hoofd, ging door lange en donkere gangen, waar men somtijds zelfs de hulp der flambouw behoefde. Alles was boven in Gala-dragt, waar onder die der Koninklijke Lijf-Trawanten, welke allen den rang van Officier hebben, zeer uitstak; de zwarte en vergulde helm, met een' grooten vederbosch, dien zij op het hoofd hadden, en een staalen Curas op borst en rug, tegen een geel Camisool aan, deed hen reeds van verre, boven de anderen die tegenwoordig waren, erkennen. De Seraphim-Ridders droegen deezen morgen nog slechts hunne kleine Uniform, welke van Purper-fluweel is, en bewaarden de grootere tot het feest des avonds. De trein der Bruid, dien men uit de vensteren op een' verren afstand kon zien aankomen, naderde eindelijk. Ik gaa de reiën van het Militaire, door welke zij heenreedt, en die voor het saisoen vrij dun gekleed waren, en zonder handschoenen, voorbij, zoo wel als de eerepoorten, bloemfestoenen, en vlaggende schepen op haaren weg. De Magistraat en de vijftig Oudsten der Burgerij van Stockholm, met den Opper-Stadhouder aan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd, hadden haar bij den ingang der Stad verwacht, en reeden toen in een hoope huur- of eigene koetsen, die alle niet zeer veel beduidden, voor aan; die van den Opper-Stadhouder slechts iets beter dan de overigen. De eigentlijke Trein, gelijk zij van Drotningholm gekomen was, wierdt door een Detachement Housaaren geöpend en geslooten, en bestond voornaamentlijk uit een dozijn meest effen geele Hof koetsen met zes paarden bespannen. De koets der Bruid zelve, waar voor agt witte paarden liepen, en die door eenige rijdende Stalmeesters vooräfgegaan wierdt, en met Pages gegarneerd was, onderscheidde zich door geen buitengemeene pracht. De Vorstin zat er met haare nieuwe Grande-maitresse alleen in. Toen zij het Slot genaakte, verkondigden een derdehalf hondert schooten met Twaalf-ponders uit twee Batterijën aan Stockholm de komst haarer Koningin. De Koning ontving haar beneden aan de trap, en bracht haar eerst eenige oogenblikken bij de Koningin Moeder in derzelver Apartementen, en toen, door de volle Zaal des Adels van beide Sexen heen, in een zijde-vertrek; uit welk zij weldra terug kwam, en alle aanweezenden aan haar wierden voorgesteld, de gehuwde Vrouwen haar de hand, en de ongehuwden den rand van haare Robe kussende. Des avonds verzamelden de Ministers en Vreemdelingen, onder welken nu ook Vrouwen toegelaaten wierden, zich wederöm in het zelfde beneden-vertrek; en de trein ging naar de Slot-Kapel, zooda- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nig echter door het gedrang belemmerd, wat öok de Soldaaten deeden om het te keeren, dat men tot het neemen van een' omweg, die over het Binnenhof van 't Slot liep, denzelfden dien de overige Hofstaatsie door moest, genoodzaakt was. De Kapel had men bij deeze gelegenheid omringd met eene gallerij voor de aanschouwers; beneden en boven, tot de halve hoogte van het gebouw, had men alles met blauw laken behangen, en dit weder met geele daar in gewerkte Kroonen, het Zweedsche Wapen, bezaaid. Alles was door eene groote meenigte kaarssen, tot geheel om hoog, verlicht. Een verhevenheid met drie Leunstoelen, eenen voor den Koning, de anderen voor de twee Koninginnen, had men omtrent een derde der Kerkslengte naar het Altaar toe geplaatst, naast welken gewoone stoelen aan beide kanten ter zijde stonden. Wat nader bij het Altaar vertoonde zich een Prie-dieu, 't geen, zoo wel als de kniel-kussens vóór het zelve, met zilverlaken overhangen was; en, vlak daar voor, een tafel met Bijbel en Formulierboek. Aan beide zijden in de lengte waren banken voor de groote Hof-Amptenaaren van beide Kunnen, zoo wel als voor de Rijks-Amptenaaren, Ridders enz. Allen droegen, gelijk natuurlijk, hunne Ampts- en groote Gala-kleederen: onder welken die der Seraphim-Ridders van geelächtig witte zijden stof, met zwarte kanten belegd, uitneemend fraai stonden. De verdere plaatsen beneden waren voor de overige Amptenaaren, Corporatiën, Mili- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tairen van zekenen Rang, en dergelijken bestemd. Omtrent tegen agt uuren verscheen het Hof: de Koning in zilverlaken, de Bruid in goud en wit met eene meenigte Juweelen, en eene Kroon op het hoofd; de Koning droeg deeze laatste niet, daar hij nog niet gekroond was, maar in de plaats daar van een' Spaanschen hoed met eene rijke Diamanten Agraffe. Ook de overige Vorstelijke Persoonen waren ten uitersten rijk gekleed. Na de eerste Pauken-Musicq, weirdt door het Choor op 't Orgel een Psalm aangeheven. De Aartsbisschop van Upsal, en de Bisschoppen van Linköping en Skara, stonden met hun rug naar het Altaar, in Miskleederen met den Mijte op het Hoofd. Vóór hen vertoonden zich een dozijn Hofpredikers, wier gewaad mij eer de Priesters van de Zon uit het een of ander Tooneelstuk, dan Protestantsche Geestelijken voor het denkbeeld bracht. De lange Psalm geëindigd zijnde, deed de Aartsbisschop eene aanspraak van een groot Quartier, waarin hij de redenen van dankzegging optelde, welke Zweden aan de Voorzienigheid schuldig was, zoo voor hunnen Koning, voor het gerust genot van Godsdienst, en een vast rechvaerdig bestuur, als voor het tegenwoordig Huwelijk, 't welk hoop gaf, dat de Stam der Gustaaf Wasa's en Gustaaf Adolphen nog niet zou afgesneeden worden: waaröp dan allerlei heilbeden volgden. Het Koninklijk paar naderde nu het Prie-dieu, en de Aartsbisschop volbracht de trouwing naar het Zweedsche formulier, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat zeer eenvouding is, en enkel de wederzijdsche vraag behelst, of men deeze Bruid, en deezen Bruidegom tot Vrouw en Man wil neemen, en levenslang wil lief hebben: 't geen door de uitwisseling der ringen bekrachtigd wordt, welke van het paar zelve geschiedt, en niet, gelijk elders, door de hand des Geesteljiken. Hier na koomt een gebed, de voorleezing der plaats van Matth. XIX over Huwelijk en Echtscheiding; en eindelijk het geeven van den zegen. De jonggehuwden weder op hunne Leunstoelen gezeten zijnde, kwamen de overigen der Famille hun en der Koningin Douäriëre geluk wenschen en omhelzen. Een meenigte andere Amptenaaren volgde dit voorbeeld, met den handkus: doen de Rijksraads-Vrouwen ontvangen daarbij altijd door de Koninklijke Persoonen den kus op de wang. Een Psalm besloot weder, gelijk zij er door aangevangen was, de geheele plegtigheid; door een Portaal, voortreffelijk, gelijk alle toegangen, met Lampiöns verlicht, begaf zich nu alles naar de nabuurige Rijkszaal, welke, voor de aanschouweren, doch mede slechts tot deeze Ceremonie, met eene dubbele gallerij omgeeven was. Hier stond aan 't eind naar de zijde des Troons, op eene verhevenheid van eenige trappen, de tafel der bruiloft gespried; en deeze ving niet veel laater dan negen uuren aan. De drie Koninklijke Persoonen zaten aan dezelve geheel alleen in de lengte, en dus op een' ruimen afstand van elkaâr; en aan de twee enden de beide Princen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Princessen: ik meen de Hertog en de Hertogin van Sudermanland, de Hertog van Oostgothland, en de Princes van Zweden. Gelijk steeds bij dergelijke gelegenheden aan de Hoven, dienden de eerste Amptenaaren zelven. Rondöm een fraai Pläteau van een' dubbelen Tempel, en twee Obelisken, met eene Groupe tusschen beiden, wierdt tot tweemaal toe een cirkel van warm eeten geplaatst, waar onder mij niets uitsteekends voorkwam; sommige schotelen zelfs zou men bij ons op veele gewooner maaltijden nauwelijks durven voorzetten. Allerlei zomervruchten, ook van de vroegsten, vercierden evenwel het dessert. Men at op zilver. Geduurende de maaltijd wierdt eens de gezondheid van 't jonge paar gedronken. De bekende Fakkeldans volgde op de Bruiloft, even gelijk ik hem eenige jaaren geleeden te Berlijn zag danssen, doch met dit onderscheid, dat hier het danssen des Konings met de Vrouwen, en der Koningin met de Heeren, beurtelings geschiedde. Tegen half twaalf geleidde de Koning zijne Bruid uit de zaal; de wederzijdsche ontkleeding geschiedde door de Vorstelijke Persoonen van beide Kunne, en eenige weinige Hof-amptenaaren, zonder dat de overige aanweezenden hier, gelijk in de Stad die ik zoo even noemde, zelfs op een' afstand wierden toegelaaten. Deezen gingen nu, in een paar andere vertrekken, aan de Hof- en Maarschalks-tafel, die beiden prachtig en van alles wel voorzien waren, op hunne beurt aanzitten. De volgende dag was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de gelukwenschingen van het gantsche Hof, en van alle Collegiën en Corporatiën, die zich in de Hoofdstad bevonden, bestemd. Ook toen begaf zich het Diplomatisch Ligchaam en de Vreemdelingen eerst in het reeds beschreeven beneden-kamertje, om van daar, na het genooten Dejeuné, verëenigd in de volle Antichambre te verschijnen. Men defileerde uit dezelve zijdelings en halve cirkelswijze door het volgend vertrek, en boog op een' goeden afstand voor het Koninklijk paar, 't geen hier gezeten was. Deeze plegtigheid wierdt echter, geduurende een' geruimen tijd, afgebroken door eene flauwte, welke de jonge Koningin overviel, en het sluiten der deuren ten gevolge had. Dergelijke gelukwensching wierdt intusschen ook bij de Koninginne Moeder, in haare eigene vertrekken, volbracht. De Koning hieldt hieröp nog Cour in de groote gallerij voor het Hof van beide Sexen, na dat men er alvoorens eenige Ampts-bevorderingen had uitgeroepen. Het groot Couvert had 's middags plaats, op welk slechts de Bruiloftsgasten van den voorigen avond aanzaten, en hier van nog de oude Koningin uitgezonderd. De Heeren van het Hof dienden er wederöm, en sneeden voor. De Rijks-Raads-Vrouwen, zaten op zekeren afstand (ook dit had bij de Bruiloft plaats gehad) naar de wijze van Versailles, op tabouretten. Geduurende de maaltijd sprak de Koning eerst met eenige Heeren van het Hof, die achter hem stonden, en toen met de buitenlandsche Ministers, één voor één, en met de geprae- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
senteerde Vreemdelingen, ieder van die allen op zijne beurt toewenkende om te naderen, en buigende tot een teken om weder te rug te treeden. De Koningin, voor zoo veel de tijd het toeliet, deed het zelfde: terwijl men, zoo dra des Konings gesprek met een ieder was afgeloopen, zich achter haaren stoel begaf. Voorts vroeg de Koning, bij het afneemen van elk servies, door even op te staan en te buigen, aan zijne gasten, of zij toelieten dat men afnam. Des avonds wierdt, op kosten van het Hof, Gustaaf Wasa in de Opera voorgesteld, door een' Allegorischen Prologue, op de omstandigheden toepasselijk, gelijk ik reeds boven gezegd heb, vooräfgegaan, Dergelijke Prologues intusschen moeten met zeer veel geest gedicht zijn, om eenige uitwerking te doen. Eene ongesteldheid der jonge Koningin deed de verdere Feesten eenige dagen vertraagen. Zij wierden toen weêr aangevangen met een Bal Paré in de Rijkszaal, verlicht en vol aanschouwers op de gallerijën, gelijk op den Bruiloftsdag. Men danste van zes tot tien uuren; de Koning opende het Bal door eene Menuët met zijne Gemaalin; in de eerste Fransche Contredans (want na het afloopen der Menuëtten wierden deeze het meest gedanst) voegden zich bij de zes Vorstelijke persoonen, te vooren reeds opgenoemd, de Graaf Brahe met de Graavin van Wrede. De Graaf wordt thans als de eerste Edelman van het Rijk beschouwd; zijn Vader, gelijk men weet, wierdt met nog twee andere Edel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lieden, toen de voorgenomen Omwenteling onder Gustaafs III Vader mislukte, wegens het deel dat zij in het ontwerp hadden, voor het Brahesche huis zelve onthoofd. Na het Bal foupeerde het Hof, en die er verder toe verzogt wierden, aan verscheiden tafels in de zij-vertrekken. Op het Levé, 't welk de Koning 's anderendaags des morgens hieldt (gelijk dit meest een paar maal in de week geschiedt), na dat hij, volgens gewoonte, den Cirkel der Heeren rond was gegaan, en tegen ieder of geboogen of gesproken had, nam de Ceremonie van het Ridderslaan der geenen een' aanvang, die op den dag na het Huwelijk geproclameerd waren. Het geschiedde wel in de Statie-Troon-Kamer: doch de Koning, alleenlijk in kleine Uniform, ging niet op den Troon zitten, maar in 't midden van 't vertrek voor een kussen staan. Het Decreet der aanstelling van twee Groot-Kruissen van de Zwaard-Orde wierdt voorgeleezen; de Cancelier noodigde de benoemden voor uit te treeden; zij knielden op een' afstand vlak voor den Koning; nu las men hun den eed voor, van den Lutherschen Godsdienst te handhaaven, den Koning getrouw te zijn, en hem in zijne Oorlogen te helpen: 't geen woord voor woord door hun wierdt nagezegd. Wederopgestaan zijnde, kwamen zij een voor een bij den Monarch, en knielden op nieuw op het kussen dat vóór hem lag. De Koning trok zijn' degen, en sloeg hen daar mede driemaal op den rechter schouder, onder het uitspreeken van deeze woorden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij Gustaaf Adolph, Koning van Zweden, Gothland en de Wenden, neemen u aan tot Grootkruis van deeze Orde: waaröp hij hun het geele lint om den hals hing. Dezelfde plegtigheid wierdt vervolgens herhaald met twee Groot-kruissen van de Noordstar-Orde, aan welken een geëmailleerde keten wierdt omgehangen; aan negentien Ridderen van de Zwaard-Orde, dien een geel Lintje en Kruis in de hand gegeeven wierdt, 't welk een ander hun daadelijk aan het knoopsgat vasthegtte; en eindelijk aan vyf of zes Ridders van de Noordstar-Orde, die een dergelijk klein lint ontvingen. Allen kusten, bij het bekomen der gift, de hand des Konings. Op den avond van deezen dag was Stockholm geduurende een uur of vier verlicht: de meeste eigenaars van bijzondere huizen vergenoegden zich met een paar reiën kaarssen of met eene kaars of Lampiön voor iedere ruit van binnen; anderen weder met stellagies van buiten, of ook wel vuurpotten: 't geen alles echter door den wind niet zeer begunstigd wierdt. Sommige straaten intusschen waren zoo goed als duister; doch andere deeden eene schoone uitwerking: vooräl voldeed, van de hoogte der Zuidstad, het gezicht naar beneden op de Kaai, en van deeze wederöm naar het Amphitheäter om hoog. Zoo spiegelde zich ook de illuminatie, wanneer men op de Kongsholmer brug stond, uitneemend in de golven des Maehlers. Eenige meer openbaare gebouwen, gelijk het Badhuis, dat midden in het water ligt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Societeit; vervolgens ook die op de Beursplaats en op de Noordermarkt, waren met lampen schoon en wel geregeld verlicht. Ook de Kaai der Kooplieden deed eene stoute vertooning. Hier en daar, zoo wel voor bijzondere als openbaare gebouwen, wierdt de oplettenheid ap Chassinetten gevestigd. Juist niet zeer stichtelijk was die, waar 1 Cor. 13. vs. 13 op stond: terwijl de daar bedoelde Liefde hier in een' naakten Amor veränderd was, die tusschen Geloof en Hoop geschilderd stond, en deeze twee bij de hand vattende, naar boven wees naar het in één gestrengelde Cijffer van Koning en Koningin. Een Vuurwerk, dat, eenige dagen laater, tegen over de Oostelijke zijde van het Slot wierdt afgestoken, had veel minder dan deeze verlichting de aanspraak op den naam van fraai, niet tegenstaande het lang genoeg duurde, en mogelijk veel gekost heeft. Het wierdt door onëindige Canonschooten aangekondigd, door de illuminatie van een' Tempel, met de Cijffers van het Koninklijk paar, 't geen nog het beste van het geheele was, achtervolgd; het overige bestond uit Vuurpijlen, Luchtballen, Zonnetjes enz., alles even verward. Er moet ook nog, eer het begon, een spiegelgevecht met eenige schepen op het water bij hebben plaats gehad: doch hiervan heb ik niets kunnen zien. Het overige deezer Feesten waren vier groote Bals, welke de Koningin Moeder, de Hertogen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Sudermanland en Oostgothland, en de Princes van Zweden, aan de Jonggehuwden op verschillende dagen gaven, en waar bij, zoo ik vernomen heb, de Koninklijke Kas heeft moeten ingeroepen worden. Op het eerste wierden omtrent vierhondert menschen genoodigd in 's Konings eigen Apartementen, welke der Koninginne tot nu toe waren ingeruimd, doch die zij stond te verlaaten tegen eene rei von beneden-vertrekken; en er was zeer veel pracht en overvloed op het zelve. De twee volgende wierden insgelijks op 't Slot in de eigene Apartementen der beide Hertogen gegeeven. Gebrek aan plaats echter maakte dezelven minder talrijk dan bij de Koningin Weduwe. Zij bestaan uit groote en kleine vertrekken. De groote bij Sudermanland zijn met eenig Italiäansch beeldhouwwerk vercierd, vooräl uit het Pisanische Attelier te Florence; gelijk ook door een Buste van den overleeden Koning door Sergel; de kleine op eene ingestoken verdieping, boven welke zich nog eene Bibliotheek bevindt, zijn niet onäardig. Het lange middelvertrek stelt een Divan voor, met een Sopha langs drie muuren, en een' der grootste Russische spiegels, in de breedte geplaatst, daar boven; ik meen, dat de lengte er zeven Zweedsche ellen van bedraagt op anderhalf of twee breedte. De overleeden Koning had er nog een' van eene el langer bekomen: doch deeze was onderweegs gebroken. De Apartementen des Hertogs van Oostgothland zijn op dezelfde wijze ingericht, doch minder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan die des geweezen Regents gemeubeld. Daar hy intusschen niet gehuwd was, en dus geene vertrekken eener Gemaalin te hulp kon roepen, moesten op zijn Feest andere Kamers van het Slot voor hem ingeruimd worden. De Princes van Zweden woont, gelijk ik reeds meermaalen gezegd heb, afzonderlijk, en buiten twijffel het best onder alle de Vorstelijke Persoonen. De Graniet-colommen, beneden aan de trap, schoon slecht gefatsoeneerd, bezitten eene voorbeeldelooze polituur. De groote Verdieping levert, de vierkante Danszaal medegerekend, eene Suite op van zes fraai gemeubelde, Vertrekken, welke de Vorstin op haare reize gelegenheid gehad heeft met allerlei Italiaanschen beeldhouwer-arbeid, en andere zeldsaamheden, nog meerder op te cieren. In het eerste na de Zaal ziet men twee groote Portraitten der beide laatste Monarchen; het volgende heeft tot behangsel witte zijde met gecouleurde bloemen, door haar zelve geborduurd; men vindt hier ingeleide tafels van Marmer, eene fraaije Statue der in één geboogene Venus, en eene liggende Cleopatra. In de overige groote, en voorts in de kleinere woonvertrekken der Princes, hangen een hoope schilderijën, doch niet, zoo 't mij toescheen, van de eerste Meesters; ook Portraitten van 't Hof van Lodewijk XIV; Etruscische nagemaakte Vasen van Porcellein, nog ander fraai Porcellein, eene tafel van Scajola, eenige Oudheden enz. Er ontbreekt in dit Paleis slechts een grootere trap naar de tweede verdieping, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de tweede verdieping, waar de meeste Tafels op het Feest, dat hier gegeeven wierdt, stonden: zijnde de Hof-tafel alleen beneden geplaatst. Op geen van alle deeze Bals bleef men veel langer dan tot één uuren. De gewoone presentatiën van Vreemdelingen aan den Koning, gelijk ook daarna de afscheids-audiëntiën geschieden op zijn Levé, door den buitenlandschen Minister, waar toe men de naaste betrekking heeft. Rank en wel geëvenredigd van maaksel, het hoofd en de oogen groot, de lippen naar het dikke hellende, op het eerste voorkomen eenigsints terughoudend, doch tevens met een gelaat, dat zich onder het spreeken tot vriendelijkheid ontwikkelt: betoont de jonge Monarch omtrent allen eene beleefdheid, die wel naar de verschillende betrekkingen van een' ieder gewijzigd is, doch over welke niemand reden heeft zich te beklaagen. In zeer veel opzichten, zoo wel wat het uiterlijke als den inborst betreft, van zijn' Vader verschillende, bezit hij echter, zo al niet geheel het schitterende, ten minsten het solide van deszelfs verstandelijke vermogens. En bij de vastheid van Caracter, die ik reeds gezegd heb dat hij eens bij eene groote gelegenheid betoonde, en waar van hij sedert reeds dikwijls nieuwe blijken gegeeven heeft, (eene vastheid, welke dan vooräl ten hoogsten te schatten is, wanneer men te vooren rijpelijk overwoogen heeft of men wel gekoozen hebbe) voegt hij, volgens getuigenissen, op welke ik meen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen staat maaken, een' eerlijken en gerechtigheidlievenden aart. Fier op zijn Vaderland en op den Heldenstam waar uit hij spruit, opgevoed in de beginselen van Gustaaf III omtrent de Koninklijke rechten, zal hij, doch zonder nieuwe Revolutiën, waarschijnlijk niet ligt iets toegeeven, noch tot vernedering van Zweden door buitenlandsche Mogendheden, zoo lang hij het eenigsints verhoeden kan, noch tot krenking van 't geen hij door de gebeurtenissen bij 't leven zijn' Vader op zijne Onderdaanen verworven heeft. Het Militaire behoort, gelijk dit het geval der meeste jonge Vorsten is, tot zijne geliefde bezigheden. Andere Passiën, van welken aart ook, heb ik hem nimmer hooren toeschrijven; en hij hieldt zich met de Ioopende Regeeringszaaken aanhoudend en ijverig bezig, somwijlen zelfs, midden in den winter, met een zeer gering gevolg, ne niet eens altijd van de Koningin vergezeld, daar toe het verblijf van Haga verkiezende: van waar hij dan slechts op de dagen van 't Levé en Cabinet, of zoo dikwijls het noodig was, zich naar de Hoofdstad heen begaf. Voor 't overige worden, gewoonlijk op de dagen van 't Levé, een Heer of twintig, bij afwisseling, bij den Koning ter tafel genoodigd: 't zij, wanneer er de Koningin niet bij tegenwoordig is, in de Vertrekked der Opera, 't zij andersints aan 't Hof. Vóór en na de tafel spreekt bij gewoonlijk met zijne gasten, doch zelden onder 't eeten; hij plaatst zich meest met nog één' Heer aan 't boven-eind van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een' langen disch. Deeze maaltijden zijn overvloedig, doch van geen zeer gezochte toebereiding. Ook hier ontmoet men het tafeltje met brood, Liqueur en dergelijken in het vóórvertrek; ook hier begint men aan de tafel zelve niet met de Soup: doch hier alleen wordt na den eeten geen, Coffij aangebooden, om dat een Koning niet zelf het voorbeeld geeven moet van het verbreeken zijner eigen wetten, daar er te dier tijd een verbod omtrent dit buitenlandsch voortbrengsel plaats had: een voorbeeld echter, dat door geen' zijner Onderdaanen nagevolgd wierdt. In een paar uuren is alles bij deeze te gastnoodigingen voorbij. De presentatiën aan de regeerende Koningin, de Koningin Weduwe, en aan de verdere Princen en Princessen, geschieden op de te vooren bepaalde uuren; en zij verschijnen dan, meest gevolgd door een vieral Heeren, of eenige Dames en Heeren van hun gevolg, in het vertrek waar men hen wacht. De goede toon der Vorstelijke Persoonen van dit Hof, even gelijk het die van het voorige was, is vriendelijk, spraaksaam en voorkomende te zijn. De regeerende Koningin, die reeds in vroeger jaaren met haare Moeder en een paar Zusteren, de ééne van welken toen Grootvorstin en sedert Keizerin geworden is, eene reize naar Petersburg gedaan had, verëenigt jeugd met schoonheid. Van haare verbindtenis met den Zweedschen Monarch heb ik slechts de eerste weeken bijgewoond. Men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft mij sedert onderricht, dat dezelve niet tot het getal der ongelukkige, gelijk dit aan Hoven zoo dikwijls het geval is, geschaard kan worden; en een drietal Telgen bekroonen ook reeds hunne liefde. De Koningin Weduw, een Zuster des Konings van Denemarken, is eene groote en blonde Vrouw, die nog de duidelijke merkmaalen oplevert van een eertijds bezeten schoon, 't welk haar, ook al ware zij geen Princes geweest, zou hebben doen bewonderen; begiftigd voorts met een beminnelijk en voortreffelijk caracter, en, hoe wel zedig tot de beschroomdheid toe, echter op verre na niet verstoken van die zelfde Fermeteit, welke haar Zoon, die zijne Moeder zeer bemint, van haar geërfd heeft, en welke zij geduurende haar huwelijk met een' Monarch, wiens beginselen en aart niet geheel aan die zijner Gemaalin gelijk waren, meer dan eens gelegenheid vondt te ontwikkelen. Ongelukkiglijk heeft een soort van Melancholie haar floers over het leven deezer Vorstinne geworpen; althans zij geeft zich, zoo veel het van haar afhangt, aan eene bestendige eenzaamheid over, en eet zelfs doorgaans alleen in haar Cabinet: terwijl de Edellieden, en Freules, die dagelijks de opwachting bij haar hebben, zich van het gezelschap hunner Gebiederesse alsdan, zoo wel als geduurende het grootste gedeelte van den dag, verstoken zien. Niet alle lotgevallen van haar leven zijn even lagchend geweest; en het is ver van onmogelijk, dat sommige derzelven op een deugdsaam ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moed diepe indrukken hebben kunnen nalaaten. Van de betrekkingen des geweezen Hertog Regents tot den overleedenen zoo wel als tegenwoordigen Koning, is het minder de taak eenes Reisbeschrijvers den eenes Geschiedschrijvers te spreeken. Hij bevindt zich thans aan het hoofd der Marine geplaatst, in welke hij ook, geduurende den Russischen krijg, bevel gevoerd heeft. Zijne Gemaalin is uit het Huis van Oldenburg. De eerst onlangs in Frankrijk overleeden Hertog van Oostgothland was wegens zijn caracter en gezellige hoedanigheden algemeen bemind, doch verkoos den beperkten kring van Vrienden, en het landelijke leven, boven een werksaam deel aan de openbaare zaaken. De Princes van Zweden, welke tevens Abdis van Quedlinburg is, wordt geöordeeld, schoon meer naar het lijvige overhellende, zeer naar haaren overleeden Broeder te gelijken. Aan deeze verschillende Hoven worden ook van tijd tot tijd Soupé's of Dine's gegeeven: doch de vreemde Ministers nimmer daar toe verzocht; voor welken daar en tegen de Cancelier, die de Minister der buitenlandsche zaaken is, om de week of twee eene groote Officiëele maaltijd geeft (waar bij dan evenwel, behalven ook andere vreemden, tevens lieden van het land genoodigd worden): terwijl hij weekelijks op een' bepaalden dag met hun, althans de geen onder hen, die iets met hem te behandelen hebben, Conferentiën houdt. Aan weinig Hoven is er tusschen de Ministers van vreemde Mogendheden en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hof zelve minder verkeering; en slechts in weinig huizen van den Zweedsche Adel hebben zij naderen toegang, dan tot enkele Visites. Wanneer hunue eerste Audiëntie bij den Koning en de Koninklijke Familie hun verleend wordt, worden zij van hun Logement, met de Koninklijke Statiekoets met agt paerden en veel gevolg, door den Ceremoniemeester afgehaald, en van het Slot vervolgens derwaards te rug gebracht. Uit het geen ik tot nu toe van de Zweedsche Hofhouding heb medegedeeld, blijkt van zelve reeds genoegsaam, ook indien ik ze bij de gelegenheid van een huwelijk niet schitterender dan in gewoone tijden gezien had, dat alles hier op een' veel kostbaarder en grooter voet is aangelegd dan in Denemarken, en dat het Ceremoniëele er oneindig meer wordt in acht genomen. Nog duidelijker zou dit blijken, indien ik uit den Hof-calender alle de waardigheden, aan 's Konings Stoet en dien der andere Vorstelijke Persoonen verbonden, wilde overschrijven. Ik vergenoeg mij met op te merken, dat een Rijksmaarschalk, een Overste Kamerheer, zes dienende Overste Kamerjonkers, een Opperjaagermeester, twee Hosmaarschalken, vier- entwintig Kamerjonkers, en even veel Hofjonkers, twee Ceremoniemeesters, een Opperhofpredikant, en agt Hofpredikanten, en talrijke andere Amptenaaren daar onder genoemd worden. Het Rijks-Stalmeesterschap vaceerde te dier tijd (en ik twijffel of het Rijks-Marschalkschap sedert, door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
demissie van den Graaf Oxenstiërna, niet ook is onvervuld gelaaten): doch er is een Opper-Hof-Stalmeester, en vier eerste Hofstalmeesters, aan welken het werk is aanbevolen; behalven nog zeer veelen beneden hen, die men van de gemeene Stalbedienden onderscheiden moet. De stallen zijn niet ver van het Slot op een Eilandje geplaatst. In twee vleugels stonden een vijftig paarden in elk, die niet zeer veel beduidden; van achteren een Binnenhof, waar de Remises voor de Rijtuigen op uit kwamen. Aan de jonge Koningin waren een Opper-Maarschalk, een Opper-Kamerheer, een Hof-Maarschalk, een Hof-Stalmeester, en zes Karmerheeren; een Opper-Hofmeesteres, een Kamer-Freule, en zes Hof-Freules, behalven een paar Pages, en dan de mindere bedienden, gegeeven. Deeze zeven Freules, alle van haare jaaren, waren uit de eerste Familiën uitgekipt. Aan eene derzelven intusschen haalde eene gepleegde onvoorzichtigheid, op 's Konings bevel, in 't midden der Huwelijks-Feesten een bannissement naar de goederen haarer Ouders op den hals, waar zij eenige weeken heeft moeten vertoeven. De Hofstaat der oude Koningin, en der Princen en Princessen, zijn in evenredigheid. In 't Jaar 1781 kostte het geheele, de drie Lijf-Corpsen van Trawanten, Gardes en Ligte Dragonders er bij gerekend, omtrent een halve millioen Rijksdalers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Ridder-orden]Van de vier Zweedsche Ridderördens zal ik hier niet spreeken, dan alleen om in 't voorbij gaan te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
melden, dat er weinig Orders in Europa rijker aan Leden zijn, dan hier de Zwaard- of Degen-Order, waarvan de Calender, dien ik zoo even noemde, eene lijst van omtrent 1000 naamen optelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Rijks-insigniën]De Rijks-Insigniën worden op het oude Slot bewaardGa naar voetnoot(a), en bestaan uit een paar wel gewerkte Kroonen van den tijd van Eric XIV; uit eene moderne Kroon, voor 's Konings Groormoeder vervaardigd met voor 10,000 Rijksd. aan Juweelen; uit eene Kroon-Prinssen-Kroon, voor Christina eertijds gemaakt; uit nog eene, die de Koningin bij haar huwelijk droeg; uit een paar Hertog- en Hertoginnen-Kroonen; en eindelijk uit twee Staatszwaerden, twee Scepters, twee Sleutels, en een aardig goud Hoorntje om uit te zalven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Aanmerkingen over de regeeringsform en de hooge collegiën]De Koninklijke macht heeft op den Rijksdag van 1789 zoo goed als al den aanwas bekomen, voor welken zij vatbaar is, zal zij niet in Despotismus ontäarten. Het groote punt, 't welk zij zich daar verworven heeft, is de volheid van het gantsche uitvoerend gezag, ten opzicht van het buitenlandsche; en inzonderheid het kunnen onderneemen van een' aanvallenden Oorlog. Inderdaad ontbrak dit aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Staatsregeling van 1772; en het zoude niet alleen den Koning te dier tijd geen meerder moeite gekost hebben, dit punt bij de overigen te verkrijgen, en hem geen grooter ongenoegen hebben op den hals gehaald: maar men moet ook geheel een vreemdeling in de nieuwere Geschiedenis en in de Diplomatique kundigheden zijn, om zich niet overtuigd te houden, dat het onmogelijk is het buitenlandsche gelijk het behoort te bestuuren, indien men niet tot beide soorten van krijg de vergunning heeft: behalven dat men aan alle aanvallende Oorlogen den naam van verdedigende kan geeven. De fout was slechts, dat de Koning deeze verändering in de Zweedsche Staatsregeling doordrong, na zulk een' aanvallenden Oorlog tegen de Constitutie die toen in werking was, aanvaard te hebben: en wel een' Oorlog, die, bij zijne ontwijffelbaare nutteloosheid, aan 't land zulke onnoemelijke schatten kostte; dat hij ze doordrong, toen er reeds bij den Adel een groote gisting heerschte; en dat hij de tekening van den Maarschalk wilde aangezien hebben als de toestemming der gantsche Orde. Nog haatelijker was kort daarna de geheele afschaffing van den Rijksraad, die tevens een Collegie van raadgeeving aan den Koning in regeeringszaaken, en tevens de hoogste Vierschaar in het Rijk was: twee stemmen, en eene beslissende in geval van gelijkheid, aan den Koning evenwel daar bij voorbehouden zijnde. Hij vreesde steeds nog, dat een zoo oude en in de Constitutie als ingewortel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Vergadering, uit de aanzienlijkste Familiën bij een geleezen, hem op den duur te hinderlijk zijn zou. Hij liet den Leden derzelve slechts de uitwendige voorrechten van welëer, den Titel van Excellentie, en, in plaats van Rikets Rôder, dien van Rikets Herrar: een' Titel, die sedert nog van tijd tot tijd bij opene Brieven als een gunstbewijzing aan zulken wordt geschonken, die nimmer Rijksraaden geweest zijn. Het geheele getal deezer Rijksheeren beliep op twee- en- twintig ten tijde dat ik mij in Zweden bevond, en dat der Vrouwen op twee- en- dertig: dat is, niet alleen der Vrouwen van geweezene Rijksraaden, of van zulke, die sedert met dien Titel verëerd zijn: maar ook van zulke, die voor haar zelve tot Rikets-Fruar verheven worden. In de plaats van den Senaat richtte de Koning toen eene andere Opperrechtbank of Collegie van Revisie op, met den Rijks-Drost aan 't hoofd; en nog vijf Adelijke Rechters met hem, benevens zes Onädelijken: blijvende den Koning hier, even gelijk te vooren bij den Senaat, twee stemmen. Met deeze Hooge Vierschaar heb ik eerst lang na mijn verblijf in Zweden gelegenheid gehad, door het verliezen van een Proces van aanbelang, 't welk daar heen in Appel gebracht was, kennis te maaken. Het oordeel van een' ongelukkigen pleitenden over Rechters die hem alles ontzeggen, wanneer hij van de rechtvaardigheid zijner zaak meent overtuigd te zijn, heeft uit zijn' aart reeds veel te veel den zweem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van voorïngenomenheid, dan dat ik het raadsaam achten zou, het hier ter neder te schrijven; en veel onraadsaamer nog koomt het mij voor de redenen aan te haalen, waaröp ik mijn bijzonder oordeel omtrent hen vestigen mocht. Voor de bekende gerechtigheidsliefde zijner Majesteit, en die des Rijks-Drosts, betuige ik steeds de meeste achting te hebben. Er wordt voor dit Collegie mondeling gepleit; en, als iets zonderlings bij eene Rechtbank van Appel, moet ik hier bij aantekenen, dat, na dat de zaak eerst bij Schepenen van Gothenburg, en toen bij het Provinciäale Hof van Gothland, met eenigsints verschillende uitkomst, was afgedaan, men mij nog vier vraagen heeft overgezonden, waaröp ik, even vóór het noodlottig Vonnis, een schriftelijk antwoord naar Stockholm gezonden heb. Zo de Zweedsche Wetten in dit Vonnis letterlijk zijn opgevolgd, hangt het in dat Rijk van iederen Vader af, die kans ziet om zijn' Zoon voor krankzinnig te doen verklaaren, denzelven na zijn dood tot een' praeferenten Crediteur te maaken, en, met berooving van alle overige Crediteuren, de erffenis geheel in zijn geslacht te houden. Naar het vaste Tractement der Leden van deeze Hoogste Vierschaar heb ik verzuimd mij te informeeren. Ter zelver tijd van haare oprichting, wierdt, voor het bestuur der Politique zaaken, nu een ander Collegie gevormd: doch het weezentlijke wordt door den Monarch en zijne Ministeren zelven afgedaan. Toen Gustaaf III stierf, hebben de Leden van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ridderschap door 't gantsche Rijk, in handen der Provintiäale Gouverneurs, den Eed op de Acte van Unie en Zekerheid afgelegd; en dus is het geen zij bij het leven des voorigen Konings nimmer, als een Staatsligchaam, hadden toegegeeven, door allen in hunne bijzondere betrekking als Edelen bekrachtigd. Toen ik mij in Zweden bevond, heb ik het land in de volkomenste rust gevonden; en de Riksdag van Norköping, op welken Z.M. gekroond is, heeft, voor zoo veel de Nieuwspapieren er mij van onderricht hebben (want dezelve is, lang na dat ik het Rijk verlaaten heb, bij één geroepen) geen andere blijken dan van de beste overëenstemming van ver het grootste gedeelte des Adels met den Koning opgeleverd; en de zaaken zijn er van alle zijden met warme Vanderlandsliefde behandeld. Zo er onder de jonge lieden van de laagere Classe der Burgerije, te Stockholm, ten mijnen tijde, een geest van Jacobinismus bespeurd wierdt, zoo bepaalde zich dit tog in der daad tot een' liederijken en weinig beduidenden hoop. Het gewichtigste onderwerp betrof op dien Rijksdag den staat van 's Lands Finantiën; en wij hebben van tijd tot tijd de gunstigste berichten daarömtrent, in openbaare stukken vernomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Staat der finantiën]Doch ik kan mij te deezer plaatse niet anders dan bepaalen tot den toestand, dien de Finantiën opleverden, toen ik mij nog in Zweden bevond. Toen Gustaaf III aan de regeering gekomen is, had Zweden omtrent slechts eene Millioen Rijksd. aan schulden; en bij zijn' dood | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vondt het zich met ver over de dertig belast. De Russische Oorlog heeft in twee Veldtogten er een groote drie- en- twintig weggesleept. Slechts een gedeelte deezer schuld was door de Staaten geguarandeerd. Zij richteden op den Riiksdag van 1789 het Rijks-schuld-comptoir op, 't welk de Cedels heeft; uitgegeeven, die sedert dat jaar, gelijk ik reeds boven gezegd heb, bijna alleen in omloop waren, en die terstond al het contante geld uit de maatschappij verbannen, en alle waaren verhoogd hebbenGa naar voetnoot(a). Toen ik in den zomer van 1797 het eerst in Zweden kwam, verlooren zij niet veel meer dan omtrent tien proCt.: doch in 't volgend jaar viel dit zoodanig, dat de huishuur in Stockholm geduurende mijne afweezenheid bijna algemeen op een derde verhoogd was; en dat sommigen niet verkoozen anders dan in Bankgeld hun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ne Contracten te maaken. Bij andere soorten van uitgaven, gelijk het Postgeld bij voorbeeld, blijft echter de prijs onverzettelijk. De oorzaak van dien val moet, gelijk ik meen, meer in opkoopingen van inhaalige particulieren gezogt worden, dan in voorgezette schuld en slechte administratie: want ik twijffel, of sedert den dood des laatsten Konings de schuld vermeerderd is; en dat men te Norköping maatregelen tot de allengskens voorgezette geheele uitdelging van dit papier beslooten heeft, gelijk er ook reeds een gedeelte van afgelost is, is een ieder bekendGa naar voetnoot(a). Dit was om zoo veel te noodzaakelijker, daar de juiste hoeveelheid der in circulatie gebrachte Cedels een Staatsgeheim was. Ik heb ze op zeer verschillende getallen, tusschen de dertien en agttien Millioen, hooren begrooten. De Koning had het recht verkreegen, om er ééne Millioen van aan te kunnen spreeken, mits er dringende redenen toe waren, van welke hij het gewicht aan de Commissie der Staaten kon smaakelijk maaken. En van dit recht haastte zich de overleeden Monarch gebruik te maaken: gelijk hij ook de Krijgsschuld in den eersten Russischen veldtocht voor zijne eigen rekening gemaakt had, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ze daar na den Staaten voor te leggen, even of het een verdedigende oorlog geweest was. De reeds een eeuw of anderhalf oude Natiönaale Zweedsche. Bank en haare Cedels zijn van eene geheel andere natuur, dan het Rijksschulden Comptoir, en deszelfs papier. De eersten kunnen ten allen tijde tegen Contanten worden ingewisseld. Men schat dat zij tusschen de één en twee Millioen aan gereed geld, of staven zilvers bezit; en voor een paar Millioen van haar papier zijn in omloop. Zij neemt ook boven dien, tegen drie proCt., zilver, yzer enz. en dèpot. Ik heb de gebijzonderde lijst thans voor mijne oogen van 't geen in 1781 de posten van ontvang en uitgave voor dit Koninkrijk uitmaakten. De som des eersten bedroeg toen R. 4,132,307-1-5, en hier van bleef 258,333-16 over. Voor Finland daar en tegen, waar de uitgaven 416,350-32-8 bedroegen, moest er uit de opkomsten van Zweden 125,002-13-8 worden bijgelegd. De Duitsche Staaten rekent men dat zich zelven bedruipen. Het zal niet noodig zijn de bijzondere posten van het eene zoo wel als het andere op te tellen, waartoe mij ook gedeeltelijk (althans wat de inkomsten betreft) te veel de kennis van het Finantiëeele Zweedsch ontbreekt; en, ten op zichte der uitgaven, zal men ligtelijk begrijpen, dat, daar het geheele vier Millioenen is, waarvan nog een agtste voor 's Konings Hofhouding afgaat, iedere post met een' dergelijken van onze jaarlijksche Petitiën vergeleeken, ons al zeer bekrompen zouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomen. Het Militair zal omtrent een zeven Ton, en de Marine er een groote vier bedraagen. De Hoofdsom van alle Zweedsche eigendommen brengt de Heer Metelerkamp in zijne onlangs uitgegeevene Vergelijking tusschen den toestand van ons Vaderland en dien vàn andere Europaeische Rijken, op slechts 300,000000 Rijksdalers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Rijksstenden]Het is noodeloos hier van de inrichting der Stenden, die men in alle Statistica's en Aardrijksbeschrijvingen van Zweden vinden kan, te spreeken. De bijvoeging van den boerenstand bij de drie gewoone van Ridderschap, Geestelijkheid en Steden, is, zoo veel ik weet, aan dit Koninkrijk in 't bijzonder eigen. Bij gelegenheid der Feesten heb ik den Spreeker van die Orde op den Rijksdag van 1789, en nog op een' vroegeren, in de Koninklijke Antichambre zieg staan; een' man van eene stoute vierkanten figuur, en eene grove doch verstandige tronie; hij droeg eene eenvoudige lakensche kleeding, en liet, volgens zijn' stand, het hair sluik hangen. Het talrijk Corps der Ridderen (men telt een 1300 Adelijke Familiën) heeft zijn bijzonder Paleis op de plaats voor de Ridderholmsbrug. Het gebouw staat op zich zelve, en maakt, schoon ouwerwets, geen kwaade vertooning. Het dak loopt rondächtig toe, en de trap is Royaal; doch er is inwendig anders weinig te zien. Een groote bovenzaal, met de wapens der Adelijke Familiën behangen, en vol banken, dient thans veel tot Concerten. Beneden vindt men de Kamer der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Commissiën, en in deeze ziet men de Portraitten van de Maarschalken der Orde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bestuur der provintiën, rijkdom van het land, handel en fabricqen]Wat de gewoone Regeering betreft, is het Rijk in zes- en- twintig Gouvernementen verdeeld, waarvan de Landshöfdingen of Gouverneurs met het Ministerie, en de verdere Collegiën van bestuur in de Hoofdstad, samenwerken om den bloei van het Vaderland te bevorderen, waar toe sedert de beide de laatste regeeringen buiten tegenspraak veel gedaan is: gelijk ook bevolking, landbouw, industrie en koophandel zeer hebben toegenomen. Sedert 1772 rekent men onder anderen, dat er een 100,000 Ton koorn meer in het Rijk gewonen wordt dan voorheen; omtrent 500,000 Ton voert men van buiten 's lands in. Finland in 't bijzonder is een heerlijke koornschuur. Ik men reeds opgemerkt te hebben, dat men het winterkoorn hier te lande vroeg in den Nazomer zaait: doch de eerste groene spruit, die met het begin van den Winter reeds eene taamelijke hoogte heeft, verdort onder de sneeuw; en het is daar na, bij het smelten van de sneeuw, een andere halm, welke het koorn voortbrengt. Op weilanden heeft men zich insgelijks sedert eenigen tijd zeer toegelegd; en er worden geen vreemde beesten in het Rijk ingevoerd; de inlandsche zijn niet van de slechtsten. De paerden daar en tegen zijn schier overäl klein en zwak, vooräl in Westgothland. De boeren geeven hun zelden iets anders dan hooi. Aan zwijnen is er in dit Rijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ijsselijke hoeveelheid, en sommigen derzelven zijn, voor zoo ver men dit van een zoo lelijk dier kan zeggen, fraai van couleuren geschakeerd. Het ijzer is een der voornaamste Zweedsche voortbrengselen: de uitvoering van het zelve, zoo gewerkt als ongewerkt, wordt op 300 à 330 duizend Schippond geschat; in 't land zelve verwerkt en gebruikt men er boven dien nog omtrent 100,000Ga naar voetnoot(a). Over de 25000 menschen vinden aan de Yzermijnen arbeid. Eens des Jaars wordt te Christinehamn de prijs van het Schippond bepaald, door de groote belanghebbers. Dit hangt niet alleen van de meerdere of mindere buitenlandsche vorderingen af, maar ook van de sleedevaart: want in de Noordsche landen is een winter, daar weinig sneeuw in valt, een weezentlijke rampspoed: nadien de sneeuw alleen in staat is het transport onkostbaar te maaken, en wegen te baanen waar ze niet zijn, en dus de liniën van vervoering merkelijk korter te doen worden. Toen ik mij in Zweden bevond, bedroeg het Schippond over de negen Rijksd., waar van de Kroon, aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
allerlei soort van belastingen, meer dan een' Rijksd. trekt. In 1800 is het weder tot twaalf geklommenGa naar voetnoot(a). Engeland behoeft het Zweedsche ijzet volstrekt tot zijne Staalmanufactuuren. Den Baron de Geer heb ik reeds te vooren als een' der grootste IJzer-mijn-eigenaaren leeren kennen. De overigen betwisten hem echter, dar hij het beste soort, althans tot allerlei gebruik, bezit. Bij de Artikelen van Sahla en Fahlun is van het zilver en koper genoeg gezegd. De haring maakt voor Zweden insgelijks een belangrijk onderwerp van uitvoering: nadien het 's jaarlijks een 180,000 Ton bedraagt. Nog gelukkiger zoude het Rijk zijn, zo het het zout niet van buitenslands moest haalen: en hier van beloopt de invoer op 280,000 Ton. De handel van Stockholm houdt doorgaans een 700 schepen bezig, waar van er niet ver van de 300 aan de ingezetenen toebehooren. Meest vaaren zij met ijzer naar Engeland. De twee Fransche Reizigers geeven het aantal der schepen van geheel Zweden voor 1787 als 1224 op, waar van voor Stockholm 259, en Gothenburg 200. Uddewalla had er toen 74, en Geffle 52; al de overige plaatsen waren onder de 50. In 1785 schatten dezelfde Reizigers de exportatie van alle koopwaaren op 37 Millioen en 360 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duizend Fr. Livres, en den invoer op 37 Millioen, 134 duizend; de gebroken getallen niet mede gerekend. Met Holland was de exportatie omtrent 2400,000 Livres; en de importatie 1700,000. Over 't algemeen heeft Zweden de balans des Handels ten zijnen voordeele. Het eiland St. Barthelemi behoort aan eene bijzondere Compagnie toe; onze landgenooten op St. Eustatius hebben er, als eene onzijdige bezitting, veel nut van getrokkenGa naar voetnoot(a). Het Laken, 't welk in Zweden gefabriceerd wordt, is grof, en verliest terstond zijn' glans; men kleedt er de soldaaten mede; er wordt omtrent voor eene halve Millioen Rijksdalers verwerkt. Te Stockholm heeft zekere Appelquist eene Fabriq op de Kongsholm, waar allerlei arbeid van koper en ook van hout tot cieraaden verwerkt wordt. Smeederijën, zoo wel als de draaibank, verrichten hier haare diensten bij; en men vindt er goede Machines; zij houdt een honderd lieden onledig. Veel groote winkels zijn er in deeze Hoofdstad niet, en de buitenlandsche voortbrengselen van Luxe, die men er' nog bekomen kan, loopen tot een' hoogen prijs. Over het gebrek aan industrie, niet tegenstaande men geen bedelaars op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
straat ziet, wordt algemeen geklaagd. De talrijke Lotto-Comptoiren, die men hier, even als te Altona, overäl ontmoet, bevorderen dezelve niet, gelijk zij ook voor de zeden ten hoogsten nadeelig zijn. Van een paar Kermissen, welke hier jaarlijks zoo op de Haven, als op de Beurs-markt gehouden worden, is het weinig de moeite waard te spreeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Bericht omtrent Lapland]Voor Lapland, op dat ik dit in 't voorbijgaan zegge, heeft men sedert eenige jaaren veel gedaan. Aan eene bijzondere Commissie is het toezicht opgedraagen over dit uitgestrekte, en door de Natuur, zoo het ons toeschijnt, Stiefmoederlijk behandelde Gewest. Men schat de bevolking op tusschen de 8 en 9000 zielen; de geheele streek is in Parochiën ingedeeld, en onder de ingezetenen treft men weinig Heidenen meer aan. Niet alleen is het getal der inwooneren binnen weinig jaaren aanmerkelijk toegenomen, maar ok derzelver zeden en culture: waar toe de overäl opgerichte Lapsche schoolen veel hebben toegebracht. Er was aan hun, die er land wilden aanbouwen, twintig jaaren vrijdom beloofd, welke reeds afgeloopen zijn: zoo dat er zich, even gelijk in Zweden, Hemmans, of schatting opbrengende landerijën bevinden. Men ziet de Lappen dikwijls met hunne Rendieren tot Geffle en zelfs tot Stockholm komen, om derzelver goederen te verkoopen. Doch de onlangs uitgekomene reis van Acerbi zal mijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leezeren er verscher en vollediger berichten van kunnen geeven: daar hij zelve dat gewest bezocht heeft. De vroegere beschrijving van éénen Högström, welke onder Koning Frederik als Predicant of Missiönaris een' geruimen tijd onder hen verkeerd heeft, en welke ik in Zweden geleezen heb, deelt gewis van dat Volk geen gunstige berichten mede. Van hunne taal, welke eenigermaate een Dialect van het Finsch is, met eenige Zweedsche woorden vermengd, heef men een voortreffelijk Woordenboek, waar van ik den Titel zal overschrijven: Lexicon Lapponicum, cum interpretatione vocabulorum Sueco-Lat., et Indice Suecano-Lapponico, in usum tam illorum, quibus cura Ecclesiarum in Laponia committenda aut jam commissa est, quam aliorum curiosorum et linguarum studiosorum, indigenarum et exterorum: illustratum praefatione Latino-Suecana Joh. Ihre; nec non auctum Grammatica Lapponica a Do. Erico Lindahl, et Joh. Öhrling, in lucem editum cura et impensis R. in Ecclesias Lapponicas directionis Ao. 1780. 4to Holm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Landmeetings-comptoir]Ik moet hier ook nog van eene inrichting spreeken, welke aan Zweden bijzonder eigen is: ik meen het Comptoir van Landmeeting, het welk zich sedert ruim eene halve eeuw bezig gehouden heeft, met de asmeetingen der Landgoederen van het Rijk, en het vervaerdigen van Kaarten der Provintiën, in welk laatste het echter niet zeer gelukkig ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slaagd is. Men toonde mij hier eene geheele kamer vol met groote Atlassen van getekende en afgezette zeer uitvoerige Kaarten van Parochiën, Hemmans (van deeze zijn er in Zweden 80,205) en allerlei soort van Landgoederen. Van al die goederen, welke aan boeren toebehoorden, heeft het niet moeijelijk gevallen de afmeetingen, met de beschrijvingen tevens die er toe behooren, te bekomen: doch van de Adelijke Landgoederen ontbreeken er nog veele. Het Collegie onderhoudt verscheiden honderden Landmeeters en andere bedienden door het geheele Rijk. Evenwel had het in de laatste twintig jaaren zelf maar vier Kaarten in 't licht gegeeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Wetten en rechtspleeging]Het Zweedsche Wetboek, onden den naam van Sveriges Rikes Lag, is op den Rjksdag van 1734 vastgesteld, en door Gustaaf III daarna met eenige nieuwe verördeningen vermeerderd: alles in geen zeer dik Octaafje begreepen. De Nedergerichten zijn in de Steden de Schepensstoelen, op het land rondreizende Commissiën, gelijk in Engeland; van deeze wordt aan de vier Hofraaden, onder welke alle Provintiën van het Rijk gebracht zijn, geäppelleerd, en van die wederöm aan de Hoogste Rechtbank, of het Collegie van Revisie, van welk ik reeds boven gesproken heb. De vier Hofraaden zijn het Zweedsche, Gothische, Obosche eil Wasasche. De Rijksdrost is van alle vier het hoofd, doch presideert slechts in het Zweedsche. Zij bestaan voorts uit een' President, een' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vice-President, en een aanzienlijk getal Raaden en Assessoren. De twee Finsche echter zijn veel minder talrijk dan de twee ten Westen des Zeeboezems. Het Appél heeft in het Lijfstraffelijke zoo wel als in het burgerlijke plaats, 't geen dit nadeelige achter zich sleept, dat de ontegenspreekelijkste misdaad verscheiden maanden ongestraft kan blijven. Aan den gevangenen wordt nimmer een Advocaat geweigerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Stedelijk bestuur, stadhuis van Stockholm]De stedelijke Regeering bestaat hier en daar uit twee, meest uit één' Burgemeester, en eenige Raaden. Stockholm alleen heeft, met den Opper-Stadhouder aan 't hoofd, vier Burgemeesters en twintig Raaden. Het Stadhuis is een schoon gebouw naast het Ridderhuis, waarvan de Architectuur aangenaam in het oog valt. Inwendig ziin de meeste vertrekken wel wat donker: doch de Raadzaal verdient bezichtigd te worden. Onder een Baldaquin treft men er een Buste van den overleeden, een van den tegenwoordigen Koning aan, en een van den Regent: alle omtrent ter zelver tijd, naamentlijk na den Russischen Oorlog, der Stad geschonken. Behalven eenige Portraitten van beroemde lieden, hangen hier ook veertien schilderijën van middelmaatige grootte, gezichten van Stockholm voorstellende, en door een' reeds overleeden Schilder voor R. 500 het stuk vervaardigd: eene som evenwel, die zij, schoon gantsch niet slecht gewerkt, op verre na in waarde niet bereiken. In 't midden van 't vertrek is een lange ta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fel, met een' prachtigen Leunstoel voor den Stadhouder aan 't hooger eind, dan twee aan elke zijde voor de vier Burgermeesters, waaröp die der Raadsheeren volgen. Alle zaaken van aanbelang, welke eene gemeenschappelijke behandeling vorderen, worden hier afgedaan; en van alle zoo burgerlijke als lijfstraffelijke rechtsgedingen, die in dit zelfde Raadhuis voor de eigentlijke Stad, en in de beide Raadhuizen van de Noorder- en Zuider-Voorstad voor dezelven beslist worden, appelleert men nog voor dir vergaderde Collegie, eer men tot den Zweedschen Hofraad zijne toevlucht neemt. De Burgemeesteren hebben ook, gelijk natuurlijk, hun bijzonder vertrek. Zij, zoo wel als de Raadsheeren, worden door den Koning benoemd uit een drietal, 't welk de groote Raad hem voorlegt, en zij dienen in dien post hun leven lang. Men behoeft geen Raadsheer geweest te zijn, om tot de Burgermeesterlijke waardigheid op te klimmen; 't voldoet, indien zij uit de Burgerij benoemd worden. Bij gewichtige zaaken van belasting en dergelijken worden de vijftig Oudsten der burgerij mede in de groote Raadzaal ontbooden, doch staan dan slechts achter en rondöm de tafel, of zitten op stoelen tegen den muur. Onder dezelven moeren er altijd eenige kooplieden zijn. In een klein vertrek achter de groote Raadzaal hangen twee vreesselijk groote steenen, van binnen evenwel wat hol, die men welëer, door eene keten aan elkaâr verbonden, aan ontuchtige Vrouwlieden om den hals sloeg, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ze haar tot op het lijf nederhingen. Men noemt ze nog de Stads-steenenGa naar voetnoot(a) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Landmacht]Omtrent den staat der Zweedsche Landmacht zal ik om zoo veel te korter kunnen zijn, daar een ander Hollandsch Reiziger, tot wiens beroep dit onderwerp behoorde, het, eenige jaaren geleeden, breed genoeg ontwikkeld heeft: schoon sedert de Cavallerie verminderd en de Infanterie vermeerderd is. Tot 's Konings Lijf- en Huis-Troupen behoorden in 1798 een klein Lijf-Trawanten Corps, met een nog kleiner voor den Hertog van Sudarmanland; het Zweedsche Regiment Lijf-Gardes, de Koninklijke Lijf-Housaaren, ik meen van 400 man, en het Gothische Regiment Lijf-Gardes. Het voornaamste wat hier bij op te merken valt, is, dat er te vooren slechts één Garde-Regiment te voet was, van drie Bataillons, uit enkel Adelijke Officieren bestaande; de twist tusschen den overleeden Koning en deeze Orde de heeft hem, in plaats van dat eene, twee Regi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menten doen oprichten, ieder van twee Bataillons; dit tweede of Gothische Regiment Gardes heeft Burgerlijken zoo wel als Adelijken tot Bevelhebbers; het eerste of Zweedsche behoudt enkel Adelijken; en het is slechts van 1200 man, daar het tweede er uit 1500 bestaat. Van dit laatste droeg ook de tegenwoordige Koning dagelijks de Uniform. De gantsche Armée bestaat voor 't overige uit iets beneden de 50,000 man; en het zijn in der daad schoone en wel geöeffende Troupen. Zij splitsen zich in de geworvene, en de ingedeelde Regimenten. De eersten maaken tusschen 12 en 13000 man uit: waar onder negen Regimenten Infanterie, twee Cavallerie, en iets onder de 3000 Artillerie De inrichting der ingedeelde Regimenten, zoo Infanterie als Cavallerie, is deeze, dat van die Milice, gelijk ze bijna, genoemd kan worden, op elke Provincie zoo veel mogelijk een Regiment, 't zij Voet-, 't zij Paardenvolk gevestigd is; dat de Soldaaten en Ruiters uit de Kroongoederen onderhouden worden; en dat ieder derzelven een stuk lands ter bebouwing bekoomt. Zij oeffenen zich in vredestijd een week of zes in 't jaar; en moeten zich steeds op het eerste opöntbod gereed houden. Er is altijd een boer in reserve, om bij de eerste ledige plaats te kunnen ingeschooven worden. Intusschen wordt bij deeze werving geen dwang aangewend; en ieder boer is dus niet, gelijk in Denemarken, een gehoren Soldaat, en daar door voor een' tijd verhinderd zijn land te verlaa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten. Men begrijpt van zelve, dat uit het geworvene, en niet uit het ingedeelde Militair, de garnisoenen bezet worden; en dat het zelve ook alleen in werkelijken dienst is, gelijk het ook alleen door den Koning betaald wordt. Finland schat men samen, dat tusschen 15 en 20,000 man Troupen van beiden soorten heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Arsenaal]Het Arsenaal is gewis eene der merkwaardigheden van de Hoofdstad. Uit den tegenwoordigen Nationaalen Schouwburg, vlak bij het Slot, is het, na den dood van 's Konings Grootmoeder, naar haar Paleis Friderichs-Hof, aan het uiterste einde der Stad, en vlak bij de brug die naar het Park gaat, overgebracht. Het gebouw is groot, doch zonder veel Architectuur; ook schijnt het onvoltooid gebleeven te zijn. een ruime trap voert naar de Boven-ventrekken. De muuren, welke deezen trap insluiten, zijn nog met levensgrootte en vrij goed geschilderde Koninklijke paarden behangen, welke van de tijden der Koningin er nog gebleeven zijn, en voor welke men zeker geen beter plaats geweeten heeft. In het eerste Vertrek vindt men de Wapenrustingen der voorige Zweedsche Monarchen, Regenten, of aanzienlijke Lieden. Die van Birger Jarl van het midden der dertiende eeuw is daarönder de oudste. Deeze geharnaste Mannen zitten op paarden, die insgelijks in volle wapenrusting gekleed zijn. Alle begrip gaat ijsselijke zwaarte van sommige oude stormhoeden, harnassen of der- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk verdedigings-werk van ijzer te boven; een der eersten onder anderen woog twintig pond. In dit zelfde vertrek toont men een zittend wassche beeld des overleeden Konings, door een' Duitscher, doch slechts naar een portrait vervaardigd; en eene bijzondere kist bewaart de gantsche kleeding, die de Monarch op den noodlottigen avond van het Masqueradebal aan had, toen hij van achteren omtrent de hoogte der heup doorschooten wierdt: hemd, bandage, hoed, enz. tot het masker toe. Een zonderling contrast hier mede maaken, in één der andere vertrekken, de geheele Equipagien van Gustaaf Adolph en van Karel XII, welke zij beide droegen, toen zijn hun dood op het slagveld vonden. De eerste moet zwaare kwetsuuren bekomen hebben, gelijk het vreesselijk bebloede hemd, en de gehavende kleederen uitwijzen. Van Gustaaf III, zoo wel als van den Regent, ontmoet men hier echter tevens ook de kleedings-stukken, welke zij in den laatsten Russischen Oorlog gedraagen, of met zich gevoerd hebben. Dat van den Regent toont duidelijk aan, dat ook hij zich niet ontzien heeft, zich in 't heetste vuur te begeeven. Voorts laat men er den vreemdeling de prachtige zadels, stijgbeugels en dergelijken zien der laatste Zweedsche Monarchen bij hunne Krooning; die van Karel XII steeken onder dezelven echter door eene groote eenvoudigheid uit; de kleeding zelfs zijner Curassiers is het tot het belagchelijke toe. Het Arsenaal bevat in 't ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heel geen geweer tot gebruik, en van oud geweer slechts eenige weinige modellen. Dan, in de plaats hier van, zoo veel te meer veroverde Vaanen van alle Natiën, met welken Zweden in Oorlog geweest is: onder anderen een heilig Russisch Vaandel van St. Nicolaas, waar voor de Russen tusschen de 30 en 40,000 Roebels gebooden hebben, om het terug te bekomen; voorts stukken, tot Caroussel, Krooning, Begraaffenissen, en andere plegtige gelegenheden behoorende: onder welken sommige Krooningsstukken vooräl met de uiterste pracht geborduurd zijn. Men bewaart hier ook eene boot, door Czaar Peter te Saardam gebouwd, en in het overvoeren naar Rusland in 't voorbijgaan door de Zweeden genomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Zeemacht, admiraliteits-Holm]De Zweedsche Zeemacht verdeelt zich in de groote Vloot en in de Scheeren-Vloot. Van de eerste, welke men in het Rijk de Örlogs Flotta noemt, zal ik spreeken, wanneer ik mijne Leezerenaar Carlscrona gevoerd heb. De laatste of Armeen Flotta behoort hier, nog meer evenwel in Finland, t' huis. De Skips- of Admiraliteits-Holm is door eene brug aan de Noordelijke zijde der Stad verbonden; dit rotsächtig Eiland bevat schier niets dan de gebouwen, die tot de Vloot behooren, met Magazijnen, wooningen der aldaar dienstdoende lieden en van het Garnisoen, eene natuurlijke hoogte voor Signaalen, een paar met boomen beplante rijwegen, en een plein. Het Zee-Arsenaal kan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder uitdrukkelijke Koninklijke vergunning, niet bezichtigt worden: 't geen mij onbekend was, toen ik mij op den Skips-Holm begaf, en daarna vond ik niet noodig er om te vraagen. Het Garnisoen bestaat hier uit dezelfde lieden, die op de Scheeren-Vloot dienst doen; de sterkte van deezen is omtrent 1600 man. Een groot gedeelte dier Vloot ligt te Sweäborg, Obo, en elders in Finland, in welk Gewest zij zoo wel als te Stockholm getimmerd worden. Zij bestaat uit Galleijen en Canoneerbooten; de laatsten zijn zestig à zeventig voet lang; de Galleijen omtrent tachtig. Tegen over den Skips-Holm bevonden zich eenige deezer kleine Vaartuigen in Schuitenhuizen, elk van welken er drie bevat. Voor aan, bij den ingang des Holms zelven, lagen ook nog een grooter soort van Schepen, van omtrent 120 voet, voor vier- en- twintig Canonnen geboord, doch ter zelver tijd met openingen voor riemen. In 't geheel hebben deeze Vaartuigen veelerlei soort van naamen, gedeeltelijk van Finsche Districten ontleend, en bestaan dan ook tevens uit veerlerlei soorten. Wanneer men dus die Vloot tot omtrent zestig stuk Schepen hoort brengen, moeten hier waarschijnlijk slechts de grootere Vaartuigen toe gerekend worden. Ik heb althans eene zeer uitvoerige lijst voor mij (schoon ongelukkig zonder dat ik er mij thans het jaar van herïnnere), die mij in Zweden medegedeeld is, en uit welke het geheele aantal dier Vaartuigen 265 beloopt, welke samen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2442 stukken geschut van allerlei Caliber bevattenGa naar voetnoot(a). Bij de Scheerenvloot bevindt zich de bevelhebbende Admiraal altijd op een klein ongewapend Schip, dat overäl rond zeilt. Ook tot de keuken is een bijzonder Schip bestemd, dewijl hier voor op al de opene Vaartuigen geen plaats is. Omtrent de Kruid-kamer wordt het zelfde in acht genomen. De Scheerenvloot verdeelt zich in het Zweedsche, Sueäborgsche, Gotheburgsche en Obosche Escader, waar dan nog een Escader in Savolax bijkoomt. Met den Skipsholm is weder het kleinere Eiland van Castleholm insgelijks door eene brug verbonden. Ook dit bestaat uit rotsen en slechts enkele wooningen. Op eene vrij aanmerkelijke hoogte heeft men hier een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achtkant gebouw gemetseld, van welk de Zweedsche Vlag waait, en achter het zelve bevindt zich een Kraan, om masten in de Schepen in te zetten, en uit te haalen. Het gezicht is hier uitneemend schoon. Voor 't overige bedraagt de geheele Zweedsche Zeemacht van beide de Vlooten, de Volontairs er bij gerekend, over de 15000 koppen. Ook deeze Armée is, in den smaak der Landmacht, op sommige Provintiën, en zelfs op sommige Steden ingedeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Park]Van Stockholm, en 't geen die Stad mij gelegenheid gegeeven heeft omtrent het Koninkrijk in 't algemeen te zeggen, gaa ik nu tot eenige merkwaardigheden van haaren omtrek over. Ik heb reeds boven met een woord van de ligging van het Park gesproken. Aan deszelfs punt, wanneer men de brug, die van het Arsenaal er heen brengt, is overgegaan, zijn die Galleijdokken geplaatst, van welken ik zoo even zeide, dat men ze op de Admiraliteits-Holm vlak tegen zich over ontdekt. Het Park is vroots een beslootene, doch tevens zeer uitgestrekte en hooge plek, met rotsen bezaaid, met Dennen-, Eiken- en ander hout bewassen, met wegen er door heen gespaard, met Tuinen, Herbergen en een soort van Bron - huis vercierd, en alles door het gezicht van het eigentlijke vaarwater veräangenaamd, door welk alle Schepen uit Zee naar Stockholm zeilen, en van daar weder terug keeren. In den Zomer wordt het in rijtuigen druk bezegt; ook strekt het tot het houden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Revuën, en tot kleine Campementen. In eene anders niet veel beduidende Pottebakkers-Fabricq maakte men even te vooren niet onäardige Etruscische Vasen na: doch de Onderneemer, zekere Palmstruck, sedert overleeden zijnde, schijnt dit te niet te zijn gegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Cadetten-school en tuin te Carlberg]Naar Carlberg, welëer een Koninklijk Paleis, doch, slechts een jaar of vijf vóór mijne komst in Zweden, tot een Land- en Zee-Cadetten-School toebereid, wandelt men ligtelijk van de hoofdstad in eene halve uure. Men kan daar toe of de lange en breede laan, meestäl van Lindeboomen, verkiezen, die uit de Noordelijke Hoofdstraat daar Westwaards heenvoert, of het nadere en aangenaamere pad langs den Maehler, aan een' smalllen arm van welken het Slot met deszelfs. Tuin geplaatst is. Uit de Façade van dit Slot ziet men, over dien arm heen, tegen een' stijlen rotsigen en met Dennen bewassenen oever; en zoodanig staat het gebouw zelve weder tegen het hellen eener hoogte aan, dat, terwijl men de hoofddeur van het Corps de Logis met eene meenigte van trappen beklimt, men er van achteren gelijksvloers den Tuin uit in kan stappen. Op het Terras van vooren staan eenige Canonnen, en op den stroom drijven eenige Scheepjes. Op de Bouwkunde van het oude Paleis valt weinig roemens; ook is het van eene zeer geringe uitgestrektheid; doch de lange vleugels die er sedert aan gevoegd zijn, met de twee korte dwarsvleugels, in iederen van welken zich een poort ter door- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijding bevindt, maaken het nu tot een redelijk aanzienlijk gevaarte. Inwendig is het even als van buiten gesteld. De vertrekken en zaalen van het oude Slot zijn vervallen, en naar eene uit het gebruik geraakte Architectuur ingericht. Zij worden thans tot het houden der lessen gebezigd, en in de hoofdzaal wordt weekelijks door de jonge lieden gedanst. In één' der vleugelen toonde men mij een paar slaapzaalen, in iedere van welken omtrent twintig beddekens naast elkander staan; en bij elk beddeken wederöm hangt de Gala-monteering van den Cadet, die blauw is met geele opslagen, terwijl zij voor dagelijks grauwe frakken draagen. In den anderen vleugel zag ik ééne der drie spijszaalen, in welke noch de reuk- noch de gezichtsdeelen op eene aangenaame wijze vergast wierden: gelijk over 't algemeen bij de geheele inrichting de zindelijkheid het hoofddoel niet schijnt te hebben uitgemaakt. Het getal der jonge lieden beloopt op 120, waar van er hier veertig voor niet onderhouden, en tot den dienst gevormd worden; de overigen betaalen 200 Rijksd. 's jaars. Zij komen er op hun veertiende jaar in, en blijven er tot het agttiende. Adelijken en Onädelijken niet alleen, maar Land- en Zee-Cadetten mengen er zich door elkander. Zij verdeelen zich in vier Classen. In de beide eersten leeren zij deels van Officieren, deels van Professoren en Meesters, welke allen in het gebouw zelve moeten woonen, zoo Geögraphie en Historie, als 't geen beiden verder ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meenschappelijk geöordeeld worden te behoeven. Alsden splitsen zij zich, en in twee andere Classen wordt aan beide soorten van leerlingen het eigendommelijke van ieder twee beroepen medegedeeld. Wanneer hunne opvoeding voltooid is, worden zij spoedig bevorderd, en genieten nog, althans die er kosteloos in toegelaaten waren, eene kleine som ter uitrusting. De Zee-Cadetten plaatst men des Zomers eenigen tigd op Oorlogschepen, met welken zij den een' of anderen kruistogt in de Oostzee bijwoonen; de Land-Cadetten oeffenen zich op dezelfde wijze met het bijwoonen der groote Revuën. Ik zal mij geen oordeel aanmaatigen noch over de ervaarenheid der Leeraaren, noch over de vorderingen der jonge lieden: doch ik zoude der waarheid geen hulde doen, indien ik niet bekende, 't geen men reeds bij den eersten opslag spoedig ontdekken kan, dat ik in 't stuk van order, en het geen het uitwendige der opveoeding betreft, verscheiden Cadetten- en dergelijke schoolen elders gezien heb, aan welken ik boven Carlberg de voorkeur zoude geeven. Nog in een' achtervleugel verëenigt men in een bovenvertrek een hoope Modellen; dat van een' Vier-en-zestiger, omtrent tien voet lang, 't welk te Carlscrona voor 800 Rijksd. vervaardigd is, staat in het midden. In 't rondt bevindt zich nog een ander Schip; voorts gedeeltens van Vaartuigen, Bombes, Canonnen, en dergelijken. De Tuin is van middelmaatige uitgestrektheid, deels regulier, schoon zon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der stijfheid, aangelegd, deels ook met slingerende paden. De lommer van hooge IJpen, Linden, Esdoorn en ander geboomte veräangenaamt hem allerwegen. Aan de recher zijde vertoonen zich een schoone Vijver, en Moezerijën; aan de linker een goed grasstukje, en een Salon in den vorm eenes Tempels, waar van echter de bouwkundige rekening van vooren niet zeer gelukkig uitgevallen is; van deezen kant heeft de Tuin gemeenschap met een wild Dennenbosch, in welk men op eene hoogte nog ergens tegens het groen een Salon heeft aangeworpen: wel niet, gelijk het voorige, met Colommen, doch over 't geheel, van om laag gezien zijnde, van eene beter uitwerking. Voor 't overige is de gantsche plaats op eenen rijzenden grond aangelegd, en men ontmoet er tusschen beiden, gelijk in deeze geheele streek, begroeide rotsen in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Haga: buitenplaats, oranjerie, fundamenten en model van een nieuw paleis, woon-pavillon, oud slot]Haga, in zeer veel opzichten ten hoogsten merkwaardig, en in den Zomer of den Herfst eene zoo betoverende plek, als men in het Noorden niet alleen, maar zelfs in veel Zuidelijke streeken niet altijd ontmoet, ligt even digt bij de Stad, en wel, wanneer men de Upsalsche poort is uitgegaan, een quartier uur wandelens ter rechter zijde. Gustaaf III heeft zijn genoegen gevonde in het te veräangenaamen, en de tegenwoordige Monarch de zucht voor dit nabuurig buitenverblijf van zijn' Vader geërfd. Men verbeelde zich, in eene taamelijk uitgestrekte doch niet zeer diepe valleie, een' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
golvenden grond, aan drie zijden door het water eenes Binnen-meirs omringd, en dit weder aan iederen kant van zeer verschillende breedte; het geheele met Gazons overdekt, en met slingerende wandelpaden doorsneeden; met het bont van alle de bloemen, en het groen van al het geboomte, dat het Zweedsche Climaat kan doorstaan; voorts met een Woon-Pavillon, en eenige kunstgebouwen vercierd; en, ook buiten het Schier-Eiland, door uitgebreide en natuurlijker wandelingen met het Dennenbosch der hoogte verbonden: en men zal zich mogelijk eenig flauw denkbeeld van het schoone Haga, en van de bevallige gezichten die het oplevert, vormen. Doch ik moet iets meer van deeze gebouwen antekenen. Wanneer men de eerste voetstappen op deeze plaats gezet heeft, ontdekt men ter linker zijde de stallingen met de wooning des Opzieners. Het verbeelden twee Pavillons, die de gedaante hebben als of ze van boven geheel met koper overdekt waren. In 't midden is een groote, en aan de einden zijn nog twee andere Tenten, door welke men als door eene poort er tusschen doorwandelt, en dan op zekeren afstand vóór zich eene Oranjerie. De Heer Okerman, welke in Duitschland, en ook in ons Vaderland op het kleine Loo, zich op de Hovernierskunst had toegelegd, en door den overleeden Koning, wiens vriendelijkheid en gemeenzaamheid hij niet genoeg roemen konde, hier geplaatst was, toonde mij, onder meerdere fraaije Ananas-Planten, er eene zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dik en hoog, als ik mij niet herïnner ze ooit gezien te hebben. Moerbeiënboomen stonden er in potten, doch leverden de zoetste vruchten op; ook de Vijgenboomen moesten natuurlijker wijze 's Winters naar binnen gebracht worden, doch hadden wel een 700 stuks van een voortreffelijk soort voor de Koninklijke Tafel doen rijpen. Een der bovenvertrekken dier Oranjerie is merkwaardig door het houten Model van een Paleis, 't welk Gustaaf de III voor had genomen op Haga te bouwen, en waarvan in der daad de fundamenten, op eene hoogte niet ver van de stallen, reeds door hem gelegd zijn, en zich, van buiten van graniet, zelfs eenige voeten boven den grond vertoonen. Deeze fundamenten hebben ver over de 100,000 Rijksd. gekost, en het geheele zou de Millioen gewisselijk overtroffen hebben. Het zoude een der grootste Buitenpaleizen van Europa geworden zijn, en het gezicht over een gedeelte der Hoofdstad bekomen hebben. Thans zal waarschijnlijk dit ontwerp wel voor altoos ter zijde gesteld blijven, en behalven het bezwaar voor een Rijk, 't welk geen Millioenen over heeft om er mede te speelen, zoo zoude de buitenplaats terstond in onëvenredigheid met zulk een Colossaal gebouw er door geraaken, en Haga een zijner groote vercierselen, 't geen het van zijn tegenwoordig Pavillon ontvangt, verliezen. Bovendien ligt het geheele te veel in de diepte, om zelfs op eene wat meer verhevene plek zulk een gevaarte met de behooorlijke uitwerking te doen rij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen. Volgens het Model moest het een lang gebouw, met een van vooren uitsteekend Portaal, en eene doorgaande reeks van Colommen, geworden zijn, welke zelfs tot de twee zijde-gevels zouden vervolgd zijn geworden. Van achteren zou slechts het Portaal Pylaaren vertoond hebben: doch dit Portaal zoo vreesselijk buiten het gebouw uitkomende, dat het geheele er bijna den naam van een kruisgebouw door had kunnen draagen. In 't midden zoude inwendig een Koepel-vertrek, door Colommen ondersteund, even gelijk bij ons de Oranjezaal, zich door alle verdiepingen heen hebben verheven, en, even als het Pantheon te Romen, zijn licht van boven, hoe zeer door glas, ontvangen hebben. Welke schikkingen er echter met de sneeuw, die in die Climaat somtijds verscheiden voeten hoog valt, en er geheele winters blijft liggen, zouden getroffen zijn geworden, is mij onbekend gebleeven. 't Getal der Pylaaren rondöm het gantsche gebouw beloopt tot twee- en- zeventig. Het tegenwoordige Slot heb ik reeds meer dan eens Woon-pavillon genoemd, en het is in der daad ook niets anders dan dit. Het staat midden in den Tuin, zonder veel Voorplein, en maakt slechts een klein gebouw uit, meest van ééne verdieping, en met vensteren, die tot om laag gaan. Uitwendig onderscheidt het zich niet bijzonder door zijne Architectuur, doch van binnen vereenigt het de meest mogelijke elegantie; ook moet men zich in de Stad kaartjes voorzien, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binnen het zelve te worden toegelaaten. De Hoofddeur, die in een' der zijdemuuren is, brengt eerst in een klein Voorportaal, en dan in vier op elkander volgende vertrekken, die er die geheele lengte van uitmaaken; het eerste is een eetzaal, met papier behangen, 't welk, na op den muur geplakt te zyn, in een' goeden smaak op de plaats zelve in 't grauw beschilderd is. Er staan hier een paar marmeren Bustes van een' Apollo en eene Vestale door Sergel, ook vindt men er uitmuntend gepolijst Graniet. Het tweede Vertrek vertoont de meeste pracht. De muuren zijn met Arabesquen en onderwerpen uit de Baden van Titus, de Loges van Raphaël en dergelijken geheel bemaald: het middelste op wit lijnwaad; de randen, veeläl in den smaak der Basreliëfs, op hout. De stoelen, sommigen als Sellae Curules, en de tafels verdienen alle bewondering. Ook voegen zich hier de voortreffelijkste Porceleinen Serviesen van Sève, Meissen en Berlijn bij, om het Salon te verfraaijen. Eenvoudiger is het volgende, doch gemeubeld met eene Indiäansche stof, welke de Gothenburgsche Asiätische Compagnie den Koning verëerd heeft. Het laatste Vertrek, aan welks voltooijing toen echter nog iets ontbrak, is een prachtige Spiegelzaal in 't wit en goud, met stoelen van verschillende stoffagie, ontleend, gelijk men mij verzekerd heeft, van ter sluik in 't Rijk gevoerde en aangehaalde goederen. Voor 't overige zijn in al deeze kamers de Tapijten, Lustres, het vergulde Bronze en Houtwerk, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel immers mogelijk, van Zweedschen arbeid. Op de Plafons die effen wit zijn, en wier eenvoudigheid te veel tegen den Luxe van al het overige afsteekt, zou niet alleen hier door, maar ook door de bersten en het bederf, 't welk zij alöm vertoonen, het meest te berispen vallen. Ook is het gebouw, dat toen eerst omtrent zeven jaaren oud was, althans in zijn' tegenwoordigen toestand, wat bij overhaasting opgericht, en heeft, zoo ik vernam, geen behoorlijke fundamenten. Van achteren voerde men mij daarna, door eene kleine Slaapkamer des Konings, in eene Bibliotheek, die insgelijks niet groot, en daarënboven laag van verdieping is, en met ronde hoeken. Hier staan de boeken van den geweezen Zweedschen Ambassadeur te Parijs, den Graaf van Creutz, welke de Koning regen betaaling zijner schulden heeft overgenomen; gelijk deeze Minister ook buiten dien verscheiden andere zeldsaamheden uit Frankrijk derwaards geleverd heeft. De Werken zijn fraai gebonden, en bevatten allerlei soort van Litteratuur, Belles Lettres, Geschiedenis, Natuurlijke Historie, en dergelijken. De stoelen in dit Vertrek had de overleeden Koning op zijde of satijn met groote blauwe bloemen zelf geschilderd. 't was op een' deezer stoelen, dat hij niet lang vóór de treurige gebeurtenis, die een einde aan zijn' levensloop gemaakt heeft, zat te slaapen, toen Graaf Horn zich van buiten voor één dier groote kerk-glasvensteren, die 't Pavilloon van alle zijden omringen, vlak tegen den Koning over plaatste, met het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oogmerk om hem niet een pistool om 't leven te brengen: doch door eene gelukkige dwaaling verhinderd wierdt van in dit snoode voorneemen te slaagen. En men kan bij deeze gelegenheid niet nalaaten op te merken, dat Haga, van alle zijden toegankelijk, met gelijk-vloersche Vertrekken, moeijelijk met wachten en dergelijke behoedmiddelen te omringen, geen zeer geschikt verblijf is voor een' Koning, die of de liefde zijner Ondordaanen mist, of, 't geen nog veel gevaarlijker is, in een' tijd van factien en partijschappen over dezelven heerscht. Het eerste was althans Gustaafs geval niet ten opzicht van den Man, die mij rond bracht: daar hem nog telkens, wanneer er van 's Konings moord gesproken wierdt, de traanen in de oogen kwamen. Een zeer smalle trap voert vervolgens naar boven, waar slechts nog één klein Vertrek oplettenheid verdient. In een' hoek van 't zelve staat de schoone Buste eener Graavin van Egmond, welke de eerste was, die te Parijs den toen nog jongen Vorst als Koning begroetede. Op de tafel lagen verscheiden Militaire Werken des tegenwoordigen Monarchs, die dit Vertrek tot zijn Cabinet bezigt. Op een' geringen afstand van 't Pavillon ziet men een lang en zich krommend gebouw voor keukens en dergelijke. Op eene hoogte, iets verder in den Tuin, rijst een opene ovaale Zaal geheel van latwerk; en wat nader bij het water, schoon al te digt bij het voorige, een nog onvoltooide kleine antique Tempel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch van veel te lange Colommen, en in 't geheel mistekend. Er blijft mij nu nog overig met een woord van het oude Slot te spreeken, 't welk Gustaaf tot dien tijd toe bewoond heeft, dat hij het tegenwoordige konde betrekken. Het is niet meer dan een houten gebouw op een' redelijken afstand van het nieuwe, en veel hooger gelegen; eenige zeer uitgewoonde en elendig gemeubelde beneden-kamers verdienen er geen opmerking hoegenaamd, doch drie moderne bovenvertekken bevatten gecouleurde tekeningen van Romeinsche gebouwen en Monumenten; en het middelste onder anderen, behalven verscheiden Famille-portraiten, een schilderijtje, 't welk de bekende bijëenkomst van Gustaaf III met de Keizerin Catharina II op de grenzen van Finland voorstelt. Zij zitten over elkander, de Koning in de Zweedsche kleeding, de Keizerin in een' groenen overrok met gouden galonnen, welke den bodem bereikt, en met een zeer laag kapsel; beiden zijn zeer gelijkenend. Hoe belangrijk intusschen alles geweest moge zijn, waar over twee lieden van zulk een' rang en zoo veel geest elkander onderhouden hebben, zoo is 'er echter iets in de beide figuuren, waarschijnlijk door de fout des Schilders, 't geen veröorzaakt dat men zich nauwelijks bij het zien van dit gesprek des lagchens onthouden kan. De gantsche Revolutie van 1772, en d[...] de meeste verdere ontwerpen van Gustaaf III, zijn voorts op dit oude Haga gesmeed; en 't is ook hieröm, dat de Koning nimmer ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wild heeft, dat er aan dit gebouw en deszelfs meubileering iets zoude veränderd worden. Een Turksche Kiosche, rond, en en dôme toeloopende, met vier opene Cabinetjes, bevindt zich digt bij hetzelve. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Drottningholm: route daar heen; paleis met bibliotheek, naturaliën-cabinet enz.: buitenplaats, dorp, oranjerie, opera, Chineesch lusthuis]Drottningholm, eene mijl ten Westen van de Hoofdstad afgelegen, is eigentlijk het voornaamste Lustslot der Zweedsche Monarchen, en het meest gewoone Zomerverblijf van het Hof, voor welk op Haga geen plaats zou zijn. Nog niet zeer lang geleeden kon men hier niet anders dan of te water, over den Maehler, komen, of met een' grooten omweg te land, en na zich verscheiden reizen te hebben laaten overzetten. Een schoone, rechte Chaussée, met houten vlottende bruggen waar men van 't eene Eiland op 't andere moet overstappen, heeft sedert de gemeenschap tusschen Stockholm en Drottningholm zeer vergemakkelijkt. Van deeze bruggen zijn er drie: ééne aan het eind van 't Eiland Kongsholm, 't welk men omtrent in een quartier uurs overrijdt; de tweede aan het einde van het volgende Eiland, 't welk het grootste gedeelte van den weg uitmaakt; en de derde vlak bij het Kasteel, doch van tor zijde. De weg, en de landstreek onderweegs, zijn aan veele in Zweden gelijk, en over 't algemeen niet onäangenaam; tusschen beiden ziet men nog al hier en daar een aanzienlijk buitenhuis. De twee Hoofd-façades van het Slot, die naar de Stad-, en die naar de Tuinzijde, zijn van eene goede Bouwkunde, schoon zonder veel vercier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
felen; de beide vleugels hebben elk een' Dome van boven. Intusschen is het jammer, dat men het beste gezicht, 't welk deeze plek kon opleveren, naar de Zuidzijde naamentlijk, op eene met Eilandjes bespriede Zee, en op de met dennen bewassene rotsen van den overkant, aan het Hoofdgebouw ontnomen heeft, om het aan een' der zijdevleugelen te schenken: want van vooren heeft het Kasteel slechts een' smallen arm van dat water, en terstond daaröp rijzende dennen vóór zich. Het geheele maakt een groot gevaarte uit. Inwendig zijn de eerste vertrekken, wanneer men de Tuinduer binnentreedt, alleen merkwaardig door een groot, maar nog onvoltooid schilderstuk, de Krooning van Gustaaf III in de Slotkapel van Stockholm voorstellende, waarvan de meeste aanweezenden in der daad Portraitten zijn; gelijk ook door een ander uitvoerig stuk, 't welk een gezicht over de Hoofdstad, van den verheven Mosebacka genomen, oplevert. Vervolgens ontmoet men verscheidene fraaije allegorique schilderijen, Famille-portraitten, en dergelijken. De Apartementen der Koningin, welke eerst kort te vooren, ter ontvangst haarer tegenwoordige Majesteit, op nieuw gemeubled waren, vertoonden niet veel meer dan eene gewoone elegantie. Het Naturaliën-Cabinet, door's Konings Grootmoeder verzameld, koomt dan in aanmerking. Het bestaat voor het grootste gedeelte uit fraaije hoorns en schelpen, en nog eenige andere voortbrengselen der Zee; uit Vogels, eenige Slangen en andere dieren in Liquor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de beneden kassen staan eenige boeken, die tot de Natuurlijke Historie hunne betrekking hebben. In een paar kamers, die op deeze Verzameling volgen, bewaart men eene meenigte Oudheden en andere merkwaardige dingen, door Gustaaf uit Italiën of medegebracht of ontbooden; hier staan bij voorbeeld in 't midden op eene tafel de Sybillen-tempel van Tivoli, en een paar dergelijke Ruïnes van kurk en kleine steentjes, met nog een veel grooter stuk van denzelfden aart: den Isis-tempel naamentlijk van het opgedolven Pompeji, en het niet ver daarvan verwijderde Soldaaten-quartier; voorts een paar hooge Vasen met driekante voetstukken, en een bekend oud Basreliëf op hetzelve; met-wederöm verscheidene boeken, zoo die der overleedene Koningin, als de nieuwere die sedert er bij gekocht zijn. Ook hangen in deeze vertrekken vier stukjes in waterverw, waarvan twee Tunis, één de Ruïnen en ligging van het oude Carthago, en nog één, van welker wedergaâ ik reeds gesproken heb, het tegenwoordige Athenen, naar eene tekening op de plaats zelve genomen, voorstellen. Een Muntcabinet, en een nog ongerangschikte kamer met Ertzen, welke dit Slot mede bevat, heeft het mij niet gelukt te kunnen bezichtigen. De Bibliotheek, door welke men daarëntegen heengeleid wordt, is prachtig: een schoon langwerpig vierkant, in een' rijken smaak vercierd. De kassen, en het benedenste gedeelte eener groote middeltafel, bewaaren deels een hoope-boeken van voorige tijden, deels ook het nieuwste wat uitgekomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is, alles even voortreffelijk gebonden. Hier voegen zich nog een hoope prentwerken bij. Aan het einde staat een groot Vaas van leder: een binnenlandsch gedenkteken der Oudheid, zo ik mij niet bedrieg, hier of daar uit de aarde opgedolven. Een halskraag van Gustaaf Adolf, welke in eene stoeipartij met eene der mooiste burgeressen van Augsburg op een Bal eenige kwetsuuren onedergaan had, en die men, schijnt wel, op het Arsenaal onder zijne overige kleedings-stukken, door ernstiger wonden bezoedeld, niet heeft willen rangschikken, vindt hier mede zijne plaats. Eenige kamers met schilderijen, waarönder een fraaje Ariadne van Werdmulleer, en ook een paar Mosaïque Portraitten, liggen dan aan de beurt; elders ontdekt men ook geweevene Portraitten, gelijk een van Gustaaf III van de Petersburgsche Fabricq, Voorts verëenigt zich in dit in der daad zienswaardige Paleis veel Porphier, Lapis Lazuli, Verd antique, en ander buitenlandsch Marmer; behalven eene meenigte kostbaarheden van allerlei soort: gelijk, in de vertrekken des Konings, een zilver verguld tafeltje met een goud Theeblad, en op hetzelve een der rijkstmogelijke Dejeuné-serviesen. De groote trap is zwaar, ouwerwets en met Statuën overladen. Op de tweede verdieping loopen de zoo genaamde Conversatie-vertrekken, behalven nog de eetzaal, rond. Een uit Rusland gekomene Chineessche kagchel kwam mij daarönder het zonderlingste voor. Wat nu den Tuin betreft: een groot open gras-stuk, zoo breed als de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lengte van het Kasteel, en doer een paar breede en dubbelde laanen bezoomd, maaken den aanvang deszelven uit; dit gras-stuk wordt door eenig plantsoen, wat geschooren palm naar den ouden trant, en eenige middelmaatige Statuën afgebroken. Een Hercules evenwel in een zeer vervallen Bassin van grotwerk, vlak over den ingang van dit Slot, doch op zekeren afstand, is van eene betere kunst dan de overige beeldhouw-arbeid. Daarna vervangt een breede middel-laan het opene gras-stuk, met moezerijën ter zijde, waaröp weder een hoog bosch, door starren- en andere laanen doorkruist, met een' berg tot achtergrond, volgt; een group, zoo ik meen, van Cupido en Narcissus verciert deeze hoogte. Ter linker zijde van deezen vroegeren en regelmaatigen aanleg van Drottningholm, slingert een wandelpad in de nabuurschap van het Meir over een Gazon naar een badhuis heen, met een hoope kamertjes; en naar dezelfde plek leidt ook een ander wegje over eilandjes en bruggetjes; men stuit ter rechter zijde tegen eene met dennen bewassene rots. Deeze aanwinst had de Buitenplaats een jaar of zeven te vooren gedaan. Dan, haare voornaamste vergrooting en verbetering heeft zij aan den rechterkant van het reguliere gedeelte ontvangen. Dit bestaat voornaamentlijk uit een zeer ruim open vak, met hier en daar eenig geboomte, eene fraaje beek, boven op den berg een' ronden Gothiquen toren, omtrent zestig voet hoog en van klinkers, met eenige vertrekken van binnen, op welken men uit het Slot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gezicht heeft, en die op zijne spits tot een' Telegraphe ingericht is, met wien een dergelijke op het hoogste gedeelte van Stockholm in woorden- of briefwisseling kan gebragt worden; voorts uit eene meenigte slingerende paden, eenige weinige rechtere laanen, een Caroussel-plein, dat men toen nog bezig was te vervaardigen; in 't midden van 't geheele een' konst-berg, met een voetstuk op denzelven, reeds bijna voltooid, en uit ruwe granietstukken saamgesteld, waaröp men zeide dat een Statue des voorigen Konings geplaatst zou worden. Aangenaamer echter dan dit alles, is de partij niet ver van het Slot, waar een zeer groot stuk water, irregulier van gedaante, met eenige bewassene eilandjes aan den kant, welke door eene platte witte brug, en ter zijde door eene andere van wortels toegankelijk gemaakt zijn, omvangen wordt door een heerlijk elstbosch, doorsneeden met de natuurlijkste en belommerdste wandelingen. De openbaare weg, wanneer men van Stockholm koomt, na eerst eene straat met huizen doorloopen te hebben, trekt zich door een gedeelte van deezen aanleg heen; sommige dier huizen zijn in een' goeden smaak gebouwd, gelijk het Raadhuis, 't welk Colommen heeft, en, wat hooger den berg op, nog een ander woongebouw. In 't geheel maakt de volkomen opene en uitgestrekte Buitenplaats hier het verblijf des Zomers zeer aangenaam, en lokt er een hoope lieden uit de Hoofdstad geduurende eenige maanden heen. Onder verscheiden losse gebouwen, die in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den omtrek van het Slot tot het gebruik of het genoegen des Hofs, aan de zijde van het dorp, bestemd zijn, behoort ook nog de nieuwe Oranjerie, toen nog niet veel meer dan een geruime zaal, doch waaräan nog twee vleugels moesten getimmerd worden, om er de Oranjeboomen van Ulrichsthal in over te brengen: gelijk men ze tevens tot het stooken van persiken en andere vruchtboomen meende te bezigen, en tot het kweeken van die bloemen, welke weigeren de strengheid van het Noordsche Climaat te dulden, en die zich nu nog in eene nabuurige stook-kas bevonden. De Opera is een ander op zich zelf staande gebouw in deezen omtrek, doch niet bij uitstek groot; het Hof zit, wanneer er gespeeld wordt, voor aan in het Parterre; en achter hetzelve gaan een meenigte banken naar de hoogte op. Men ziet er slechts een paar enkele Loges in, ter plaatse die men gewoonlijk het Balcon noemt. Ter zijde van den Schouwburg is onder hetzelfde dak een groote zaal met eene vierkanten Gallerij van boven, voor Dejeunés en Soupés ingericht. De Landstraat hooger op vervolgende, tot voorbij den Gothiquen toren, ontmoet men een soort van Colonie, die men goedgevonden heeft Canton te noemen, schoon de huizen weinig Chineesch hebben; elk huis staat op zich zelve, en vertoont een' tuin van buiten en een groen hek. Doch meer verdient den Chineesschen of Japanschen naam een Lusthuis, door de overleeden Koninginne aangelegd, 't geen met het einde van het vroegere gedeelte der plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeenschap heeft. Niet alleen bootst het uitwendige dien bouwtrant na: maar inwendig zijn al de kameren van het Corps de logis, en de beide vertrekken, aan het eind van een paar halfronde Gallerijën aangetimmerd, vol van lakwerk, schilderwerk, levensgrootte en kleinere beelden, meubelen, huisraad en dergelijke, 't welk alles uit China overgevoerd is; stoelen evenwel, tafels en sommige behangfelen zijn van Europaeïschen arbeid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Swartsjö: route van Drottingholm daar heen, buitenplaats]Nog eene anderhalve mijl verder dan Drottningholm rijst een ander Lustslot der Zweedsche Koningen, Swartsjö, dat thans echter verlaaten schijnt. De eerste helft van den weg gaat over hetzelfde bevallige Eiland, waar de plaats, welke ik zoo even beschreeven heb, op aangelegd is, en over een paar taamelijke bergen; dan vaart men over op een dorder en kaalder Eiland, om nog een' dergelijken weg af te leggen; ook op deezen moet men een' redelijken berg overtrekken, en ontmoet men een dorp. Men vindt er in 't voorbijgaan eenige zeer oude eiken, doch die veel geleeden hebben. De ligging van Swartsjö is dus niet gelukkig gekoozen, doch de plaats zelve ver van onäangenaam. Het Kasteel, een goed gebouw, doch zonder veel architectonische vercierselen, heeft van vooren een Gazon, en een smal en weinig beduidend water, verder wat bosch en ter linkerzijde een' dorren berg met het gezicht van een' molen en toren. Onmiddelijk achter het Slot begint de Buitenplaats met een hoog bosch van allerlei soort van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boomen, met laanen in allerlei richting er door heen gehakt. Op dit breed, maar ondiep bosch, volgt een Engelsche partrj, waar in men over verscheidene bruggen binnentreedt, welke over de gracht liggen, die den ouden aanleg omcingelt. Zij is voor het grootste gedeelte open, met hier en daar heengeworpene of gespaarde Boom - groupen; en een wandelpad slingert op de bevalligste wijze door het Gazon in 't rond. Onder een' breeden lindenboom ontmoet men ergens eene Natiönaale Group, welke eene treffende uitwerking doet: het is een zittende Statue van Gustaaf Adolph, die aan Oxenstiërna, welke vóór hem staat, eene geöpende rol vertoont; ik heb verzuimd mij daarna te doen onderrichten, wat de bedoeling van dit onderwerp is, want op de rol zelve wordt niets geleezen. Beide figuuren zijn van Marmer levensgrootte, en hebben nog dit ongewoone, dat zij, slechts eene enkele marmeren plaat en geen Pièdestal hoegenaamd onder zich hebbende, als op den bodem zelven schijnen te zitten en te staan. Eenige stoelen en banken omringen de Group. Een derde gedeelte van den aanleg is iets hooger en wilder, en heeft veeläl een' rotsächtigen bodem: doch de kracht der Vegetatie vertoont er zich niet minder; en verscheidene min dagelijksche bloemen groeijen 'er wild op het gras, waar van ik er te Drottningholm, op een' zeer geëmailleerden grond, geen eene ontdekte. Een vierde partij eindelijk gaat voorbij het huis langs het water, deels in belommerde natuurlijke wandelingen met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een hoope Eiken, deels onder een regelmaatig plantsoen van allerlei jong geboomte; zij hangt met alle drie de voorigen samen; en een reguliere vierkanten vijver, iets dat men in deeze streeken niet dagelijks ontmoet, maakt een aanmerkelijk stuk van dezelve uit. De geheele plaats is met een laag steenen muurtje omgeeven; de moestuin en eenige broei - kassen liggen afzonderlijk ter zijde. Een herberg en eenige weinige huizen verzamelen zich ook in deeze buurt. Het inwendige van het Slot bevat niets, dat de moeite van het binnen te treeden noodzaakelijk zoude maaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Ulrichsdal; slot en buitenplaats]Nog ligt er in den omtrek van Stockholm, en wel slechts eene quart Zweedsche mijle verder dan Haga, een Koninklijk Slot, 't welk thans aan de Koninginne Weduwe ten Zomerverblijf verstrekt. Men slaat, om te Ulrichsdal te komen, ter rechter zijde van de Upsalsche Landstraat, eene breede kromme laan in, en nadert dan, na de Opera voorbij te zijn gereeden, een vijf minuuten verder, bij het Kasteel, 't welk van achteren, zoo goed als aan drie kanten, door eene kleine doch aangenaame Zee omringd wordt; het gezicht op dezelve is van de Noordelijke zijde inzonderheid schilderächtig: men heeft echter, even als ik dit bij Drottningholm heb opgemerkt, in het plaatsen der kameren verzuimd hier van behoorlijk partij te trekken. Het gebouw is vrij uitvoerig, doch kan op geene Bouwkunde buitengewoone aanspraaken vormen. De Vertrekken zijn talrijk, meest evenwel klein | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zonder veel merkwaardigs te bevatten. Slechts in één derzelven treft men, behalven eenige boeken, ook ijvooren, bernsteenen, crystallen en andere dergelijke zeldsaamlheden aan, alles in geslootene kassen, doch door glas van buiten zichtbaar. De opkomende duisternis verhinderde mij de behoorlijke oplettenheid daar aan te kunnen geeven, vooräl de waardij eener drinkschaale van Smaragd en Amethist te beöordeelen, die, volgens het gezegde der Vrouw die mij geleidde, eenige Tonnen schats moest waard zijn. Ook de eetzaal op eene boven - verdieping was het reeds te laat geworden om te bezichtigen. De plaats is van middelmaatige grootte: eerst een vrij ruim Parterre, met eene Oranjerie aan de ééne, en eene schoone laan aan de andere zijde. Men koomt hieröp in een Grottehuis, met eene Zaal van boven, 't welk achtervolgd wordt door een wild bosch van allerlei geboomte, en daarönder zelfs zeer schoon hout, met hoogtens en laagtens, en rotsen tusschen beiden. Het schijnt niet dan zeer onlangs, dat men hier slingerpaden alöm heeft doorgeleid; en de wandeling moet te vooren op Ulrichsthal zeer beperkt geweest zijn. Aan 't eind ziet men over een laag muurtje heen op de omringende koornvelden. |
|