| |
| |
| |
Waterval van Elfcarleby. Süderförs.
October 1797.
[Beschrijving van dien val]
Wanneer men zich van Geffle wederöm Zuidwaards heen begeeft, koomt men op nieuw door zeer veel dennenbosch, en over eene steenächtige dorre streek, met een Meirtje tusschen beiden, dat met den Golf gemeenschap oeffent, en aan welk eene smeederij ligt, in Upland; en eenigen tijd daar na in de vlakte van Elfcarlebij, door welke de Dal-Elbe, na haar vermaarden val te hebben in 't werk gesteld, haare wateren met die van den Golf gaat vermengen. De vlakte zelve, op welke men na eene zeer zachte rijzing koomt, ligt niet veel hooger dan de Zee. Reeds van verre verneemt men het gedruisch des vals. Wanneer men dan afdaalt op eene nog niet lang geleeden hier opgeslagene houten brug, ziet men hem, bij twee herhaalingen, geheel van vooren: de twee armen der Dal-Elbe, die een met dennen bewassen eilan omvademen, schijnen zich hier bijna op dezelfde wijze neêr te storten, en dan, tot ver onder de brug, golven en stortingen over steen te veröorzaaken, en stof van water om hoog te spetten; ook is het gantsche bed der rivier er niet anders dan een kookende pot. Doch wanneer men de brug is overgewandeld, en zich vlak boven den rechter val in een' zaagmolen plaatst, onderscheidt men
| |
| |
onëindig duidelijker den verschillenden aart der twee vallen. Die aan de linkerzijde gaat schuinsser naar om laag, en wordt van den Noordelijken oever nog door een lang met dennen bewassen eiland afgezonderd: 't welk verhindert, dat men hem van dien kant, gelijk men wenschen zoude, waarneeme. De rechter val daar en tegen, dien men in den molen vlak voor zich heeft, is van de grootste schoonheid, hoe zeer ik aan zijn' mededinger in Zweden, dien van Trolhätta, nog het liefst de voorkeur zoude geeven. Verscheiden uitsteekende zwarte steenen, eene vooräl digt bij den rechter oever, verdeelen hem in even zoo veel bijzondere uitstortingen van ongelijke hoeveelheid waters; van boven is de rivier bijna tot aan den laatsten Cataract toe glad. De hoogten van deeze wierdt tegenwoordig op twintig ellen geschat: doch hij was, volgens de plaatselijke berichten, in vergelijking van den voorzomer, arm aan water; ook bij den val aan de linkerzijde stroomde het zelve over steenen die voor een groot gedeelte bloot lagen. Weinige dagen eer de Engelsche Reiziger Wraxall in 1774 de Cascade bezocht, had zich een visschersschuitje, met 6 ongelukkigen bellaaden, den stroom laaten afsleepen; men vondt slechts vier der lijken, en deeze volmaakt onkenbaar. De Salm is gemeenzaamer met dergelijke stortingen; hij wordt niet alleen boven en beneden den val gevischt, maar springt den geheelen Cataract omhoog.
| |
[Süderfors met de yzer fabricg van Grill, deszelfs naturaliën-cabinet, en onlangs gebouwde kerk]
Bijna gestadige dennenbosschen, hier en daar
| |
| |
evenwel door elslaanen afgebroken, en met zeer veel steenklompen doorzaaid, brengen veeltijds in 't gezicht der rivier, en langs deszelfs rechter oever, naar Süderförs. Dit vlek en landgoed maakt zelf een gedeelte van een eiland uit, 't welk meest tot Gestrike behoort; een kleine brug verëenigt het met het overige van Upland. Onder deeze; en eene nog kleinere die er op voigt, vormt de Dal-Elbe wederöm eene sterke schuinsse storting, doch die intusschen zelfs met die van Afwestad in geen vergelijking koomt. Zij is het evenwel, die aan dit plaatsje zoo goed als zijn bestaan geeft, en de waterraderen in beweeging brengt, waar door de smeederij van den even vóór mijne komts overleedenen Heer Grill in werking geraakt. De gebouwen, tot dezelve behoorende, liggen vlak aan de brug, en bestaan voornaamentlijk (behalven uit een' Zaagmolen, in welken een boom te gelijker tijd door acht of negen zaagen tot planken wordt doorgesneeden) uit een groot Houtskolen - magazijn eene Yzersmelterij, waar bij men buitenshuis de hoopen ziet opgericht, in welken het metaal; even gelijk te Moss, met lagen kolen tusschen beiden gebraaden wordt; doch vooräl uit een aanzienlijk gebouw met verscheiden haarden tot ankersmeeding. Hier worden ankers vervaerdigd van dertien tot vijftien Schippond, doch ook van mindere soorten, alle van stukken ijzer, die aan elkander gestagen worden. Een soort van kraan, of draaijende wip, haalt telkens het op nieuw gloesënd ge- | |
| |
maakte anker uit het vuur, om verder gesmeed te worden, en levert het er daarna weder in. Deeze ankers worden zoo in als buitenslands aan een ieder geleverd die ze bestelt. De smelting van het gegooten ijzer geschiedt meest des winters. Men verzekerde mij op de plaats zelve, dat hier van dit zoogenaamde Tackjern, geduurende dertig weeken in het jaar, weekelijks 130 Schippond verwerkt wierdt; van het Stangijzer daar en tegen, het gantsche jaar
door, op iederen der tien vuurhaarden weekelijks twaalf Schippond. De eigenaar bezit zelve te Danmora eene geheele ijzergroeve alleen, met nog eene portie in eene andere. Het Mineraal en de verdere behoeftens worden in sleeden herwaards gebracht: doch de verwerkte stukken per as naar de havens, in welke het moet ingescheept worden. Süderförs bestaat voor 't overige uit omtrent 700 zielen, waarvan meest alle manspersoonen in de Fabriek werken. Hoe zeer er reeds te vooren een smeederij aldaar bestond, kan echter de Heer Grill als de schepper van het gantsche plaatsje beschouwd worden, aan welk hem een beroerte in zijn 45ste levensjaar ontrukte, en waar alles zijne kundigheid, zijn' smaak en zijn' onderneemenden geest verkondigt, gelijk ook alles tevens de blijken der treurigheid droeg, waar mede zijn vroegtijdige en onverwachte dood de ingezetenen vervuld had: waar van onder anderen het aanneemen van eene driemaandsche rouw door het geheele vlek getuigen kan. De breede hoofdweg loopt vlak van
| |
| |
de brug op de Kerk. Ter linkerzijde, wat naar binnen gekeerd, staat een ruim, doch voor 't overige eenvoudig Heerenhuis, van hout, en ligt grauw geverwd; achter hetzelve loopt wat nederwaards een langwerpig vierkanten moestuin en boomgaard, met een hek afgeslooten, welke eindelijk tegen het water stuit. In twee Pavillons, vlak tegen over het huis, zijn het Comptoir en de Opzichter gevestigd. Een derde Pavillon bevindt zich naast het woongebouw, eer men aan het zelve koomt. Het heeft slechts twee vertrekken. Het ééne is een groote zaal, waarvan alle de muuren met opgezette vogelen, ieder in zijne kas met een glas er voor, bekleed zijn. Niet alleen is de meenigte aanmerkelijk, maar de verzameling zelve, welke beide uit in- en uitlandsche vogelen bestaat, gantsch niet onder de middelmaatige te tellen, hoe zeer er wel enkele stukken onder voorkomen, die wat gemeen zijn, en ook alles niet even goed is opgezet. In grootte speelde de Struisvogel de hoofdrol. Ook vertoonden er een paar Penguins hunne zonderlinge over eind staande gedaante. In 't midden van de zaal staat een goote tafel, met eene insgelijks fraaije verzameling horens en schelpen onder glas, gerangschikt naar derzelver hoofd-classen en onderverdeelingen. Het kleinere vertrek, dat hier op volgt, bevat een Billard, en langs den muur eenige zeeplanten, gedroogde vischen, en eene boekenkas, met geïllumineerde en andere Naturaliënwerken, Reisbeschrijvingen en dergelijke. Voorbij het
| |
| |
huis, en vlak bij de hier gebouwde stallen, toonde men, in een hok, een' leevenden Eland; en voorts nog eene kamer met allerlei opgezette viervoetige dieren, wier grootte, zoo wel als hunne plaatsing door elkander, en zonder stijve Symmetrie, eene treffende uitwerking deed. Er bevondt zich onder deezen ook een paerd, 't welk den eigenaar voorheen gediend had. Langs den muur waren nog eenige andere kleinere opgezette dieren geplaatst. De Kerk is op des eigenaars kosten gebouwd, en in 1792 juist op den 1 October, op welken hij in 1797 gestorven is, ingewijd. Zij staat, gelijk ik reeds gezegd heb, vlak aan het tegenövergestelde einde van het plaatsje, als de brug, over welke men er inkoomt. Een laan van jonge wilgen, op een stuk gronds gepoot, dat men om de laagheid en vochtigheid heeft moeten dammen, voert er regelrecht op aan. Een groot Kerkhof, door een ijzer hek, tusschen steenen paalen, omringd, besluit het gebouw; twee koperen pijlaaren vercieren den hoofdïngang. De Kenk is geheel van steen en spierwit geplijsterd; zij heeft eene goede Façade, en een' fraaijen toren, vooräl geheel van boven, waar zich een Rotonde vertoont, op koperen trappen geplaatst, met eene koperen Koepel overdekt, welke op grauwe Dorische Colommen rust, die wederöm door glasraamen afgebroken zijn. Van buiten wordt de Rotonde door eene ijzeren Balustrade omgeeven. Men beklimt deeze hoogte zeer gemakkelijk, en overziet er, ten minsten in de breedte,
| |
| |
het geheele eiland, met al wat tot de smeederij behoort, en veel van den loop der Dal-Elbe, met de kleine eilandtjes die er in zwemmen. Het inwendige der Kerk is ten uitersten aangenaam, en van de grootste netheid. Een enkel kort verguld kruis, met eene doornen kroon van eene andere couleur omvlochten, verciert het Altaar; de Predikstoel is en goud, en heeft voor 't onderwerp bijna te veel elegantie. Tegen over denzelven heeft men de Loge voor den Patroon (zoo heeten in Zweden de eigenaars van smeederljën) en zijne Famille geplaatst. Een Orgel ontbrak er nog. Voor 't overige kwam men hier ook door de week des morgens hederen zingen. Aan 't eind van 't Kerkhof, achter de Kerk, bevondt zich een opene Graf-Kapel, waar het lijk des overleedenen nog boven aarde bijgezet was, en er tot den winter blijven moest, om dan naar Stockholm op sleeden te worden overgevoerd. Tusschen beiden evenwel, en wel weinig dagen na mijn verblijf te Süderförs, moest het een paar uuren in de Kerk geplaatst worden, om tegenwoordig te zijn bij eene Lijkrede en bij de gebeden, die eene gewoone begraaffenis verzellen. Tot dat dit geschied zij, moeten er des avonds drië uuren lang eenige kaarssen op zilveren kandelaars rondöm de kist worden aangeltoken. Aan de ééne zijde deezer kist stond op eene plaat de naam des overleedenen; aan de andere zijde de gelukkig gekoozene woorden uit de geschiedenis van Lazarus opwekking: Kon- | |
| |
de hy; die de oogen des blinden geöpend heeft, niet maaken, dat ook deeze niet gestorven ware? Het dorp bevat, behalven de huisjes der arbeidslieden, ook dat van den Predicant, dien de eigenaar mede uit zijn vermogen betaalt, en die met een' Doctor samen woont; voorts een Hospipaal en enne steenbakkerij. Meest aale huizen, door hunne tuintjes omringd, zijn van rood geverwd hout: doch eenige gebouwen reeds van steen; en het scheen dat men voorneemens was voor het
vervolg zich meer van denzelven te bedienen.
| |
[Zijne buitenplaats]
Benedenwaards langs de rivier had de Patroon zich sedert eenigen tijd onledig gehouden met den aanleg eener opene en natuurlijke buitenplaats, hoe zeer op een' slechten, en met enbevallige steenen, overdekten bodem. Doch eenige beplante hoogtens het schoone water, met kleine groene eilandjes overspreid, en de Cascades in 't gezicht, die aan Süderförs leven geeven; dan nog een slingerend Canaal, door deezen bodem gegraaven, 't welk van boven zijn water uit de rivier ontvangt, en het er beneden weder aan te rug geeft, vergoeden eenigsints deeze plaatselijke onäangenaamheid. Waar het gezicht het Schoonste is, heeft men een Chineesch huisje op een uitstek in de Dal-Elbe, en taamelik verheven gebouwd. Nog op eene andere hoogte staat een Pavillon. Doch vrij wat meer oplettenheid verdiende hier een Grieksche Tempel, in den trant der oude Siciliaanschen, dat is met Colommen zonder Piedestal. Deeze Colommen, veertig in getal, en
| |
| |
gerangschikt in eene buitenrei van acht in de lengte en zes in de breedte, en in eene binnenrei van zes tegen vier, bestonden uit min of meer geribde berken-stammen, waar van er ééne slechts een weinig krom was; men had ze van een goeden afstand herwaards moeten overbrengen. De Capiteelen waren van zeer donker grauw geverwd hout. Het dak had zijn Fronton en zîjne Triglyphen. Het geheele was niet zeer hoog; de Colommen konden omtrent geschat worden op tien voet hoogte; en éénen een half middellijn. Jammer slechts, dat het Altaar van binnen niet beäntwoordde aan den smaak en de Oudheidskunde van het overige. Een jaar of twee geleeden was het op den naamsdag van Mevrouw Grill met bloemkranssen, offerhanden, Harangues en dergelijken ingewijd. In een ander gedeelte der buitenplaats had de eigenaar, ter gedachtenis zijner voor reeds omtrent twintig jaar overleedene Moeder eene Lijkbus opgericht, die op zich zelve weinig beduidt: doch vlak daar naast wierdt er een groote natuurlijke steen, welke uit de aarde oprljst, zoo afgebijteld, hoewel maar ruw, dat hij eene schuinsse vlakte moest opleveren, waar op men dan eene Inscriptie tot haar lof zoude uithouwen, die men echter nog slechts op het Model konde leezen.
|
|