Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 1
(1804)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
Christiania.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
en andere goede woonebouwen vertoonen zich van tijd tot tijd: wel alle, volgens het gebruik des lands, van hout, doch vrolijk gebouwd en geverwd, en met veelerlei Architectonische vercierselen, al is het dan ook niet naar de Grieksche regelen; van boven worden ze door roode of blauwe pannen overdekt. In sommige opzichten herkent men, in de inwendige verdeeling en meubileering, de gewoontens van ons Vaderland. Niet tegenstaande het meenigvuldig dennenbosch, dat in deeze bergachtige streeken door de hand der natuur zoo mild geplant is, waarbij zich nog ander hout koomt voegen, ontbreekt het echter ook aan geen opene landsdouwen, die wel bebouwd zijn, en voortreffelijk gras en koorn doen opschieten. Het afgemaaide graan wordt hier in geene schooven saamgebonden; men plaatst het, even gelijk ik dit aan deeze zijde van Zweden reeds had opgemerkt, tegen staaken, die in den grond zijn vastgetmaakt, aan, en hoopt dus de eene lage op de andere. Dit geeft aan deeze staaken de zonderlinge gedaante van menschen, waarvan altijd de eene op den rug des anderen hangt, Men meent, dat al het vocht er op deezen trant gemakkelijker uitvloeit, dan wenneer het schoovenwijs geplaatst is. Van den Zeeboezem overziet men slechts eene enkele reize de gantsche breedte, daar de weg, die er langs heenloopt, er doorgaans op een' al te grooten afstand van verwijderd is, en de bosschen daar en boven veel van 't gezicht wegneemen. Doch | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
wanneer men, na vrij wat stijl op- en nederklimens, op eene halve mijle verwijdering van de Noorweegsche Hoofdstad., aan 't eind des bergs koomt, om voor het laatst in de diepte neêr te daalen, opent zich op eens het verrukkelijkste tooneel; en een Amphitheater, gelijk men er maar zeldsaam ontmoet, van eene onnavolgbaare gedaante en rijkdom, breidt zich naar alle zijden van het halfrond, in zijne gantsche schoonheid, uit. 't Is hier geen dal, tusschen enge gebergtens ingestooten, maar 't is een laagsaam rijzende en vruchtbaare lessenaar vol groene weiden of akkers, ieder van deezen met zijne heggen omringd, en even vol gebouwen, die men allengskens uit de Baai ziet om hoog rijzen. In de diepte ligt Christiania, waar op men als met het oog eenes vogels nederziet, met haare voorsteden, haare schepen, en den uitsteekenden Kaap, waar op men de Vesting en het Kasteel heeft aangelegd. Een riviertje koomt van de glooijende bergen langsaam om laag, en vloeit, na de voorsteden van stad te hebben afgezonderd, onder eene brug in de Baai; en deeze laatste ziet men eene streek lang tusschen zijne bergketens, waarvan die aan de overzijde des wegs de hoogsten zijn, heenstroomen. | |||||||||||||||||||||
[Algemeene beschrijving]Christiania ontleent haaren naam van Christiaan IV, die ze in 1624 heeft aangelegd. Te vooren was Opsley, aan 't Oostelijkste einde der tegenwoordige stad onder den naam der Oudstad heden bekend, de Zetel der Noorweegsche Monarchen: | |||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||
doch van het Slot dat zij bewoonden, is niets meer overig gebleeven; en behalven het Hospitaal en eene Aluinfabriek, bevat het thans slechts weinige gebouwen meer: doch onder dezelven het een en ander van een redelijk aanzien. Buiten eene Voorstad of vier, en dan die lange straat, die de oude met de nieuwe Hoofdstad verbindt, is Christiania voornaamentlijk uit verscheiden rechte en breede elkander doorkruissende straaten saamgesteld, met eene taamelijke markt, aan ééne zijde van welke de Kerk staat. De huizen zijn bijna alle van klinkers gebouwd; de meesten hebben twee verdiepingen, en veelen zijn redelijk groot: doch zij vallen over 't algemeen niet aangenaam in het oog, daar de hoogte zoo ongelijk, en de verw of het plijsterwerk doorgaans lelijk is. Het getal derzelven wordt op 1600 geschat. Eenige afgelegene straaten zijn niet gesteend. De haven van Christiania is eigentlijk een kleine golf tusschen de Oudstad en de Stad, die zich aan 't eind des langen Zeeboezems, waar van ik reeds meer gesproken heb, uitholt, en door eilanden aan de andere zijde ingeslooten wordt. Doch een veel grootere Golf wordt op een' afstand in den Zeeboezem gevormd, schuins tegen de stad aangekeerd; en uit deezen loopen verscheiden mindere inhammen ter rechterzijde landwaards in. Daarëntegen steekt aan het Westelijk eind der stad een Kaap, van vooren met boomen beplant, in den Boezem uit; op welken de Vesting, onder den naam van Aggerhuus bekend, is aangelegd. Men | |||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||
kan ze als drievoudig beschouwen, schoon geene der drie de andere omringt. De beide buitensten, met wallen omgeeven, die boven een' muur en poort heenloopen, bevatten veelerlei, gebouwen, die al of niet tot eene Vesting behooren. De derde is een heuvel, met een' enkelen muur bekroond, binnen welken een oud en hoog gebouw staat. Het Garnisoen ligt echter voor ver het grootste gedeelte in de stad, en niet binnen deeze Sterkte. Wanneer het voltallig is, moet het ten minsten over de 1200 man uitmaaken: doch er bevonden zich geduurende mijn verblijf, zoo aan Jaagers en andere Infanteristen, als aan Housaaren, nauwelijks 800 man. | |||||||||||||||||||||
[Bevolking, zeden]De bevolking, wanneer men dit Garnisoen en de bewooneren der Oudstad er bij telt, wordt op 10,000 zielen gerekend. De doodsche straaten zouden nog nauwelijks doen vermoeden, dat men het tot deeze hoogte brengen konde. Intusschen woonen hier een aantal bemiddelde Kooplieden, en, zoo wel onder de Ambtenaaren als anderen, verscheiden lieden van aanzien. De Luxe, die onder dezelven heerscht, zoude men in het afgelegen Noorden gewis niet verwachten; en er worden Familiën onder aangeweezen, bij welken de huishouding alleen op 20,000 Gulden en meer te staan komt. Met deezen Luxe gaat hier een gastvrijheid verbonden, over welke zich alle vreemdelingen (gelijk dit bijna in 't gantsche Noorden 't geval is) beroemen; en een reiziger heeft te Christiania zijne aanbeveelingsbrieven niet overgegeeven, of het is in den | |||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||
kring tot welken hij behoort, een opëenvolgende rei van rondgaande maaltijden van zoo veel pracht als smaak, bij welken het middagmaal (ook dit treft men in een groot gedeelte van 't Noorden aan) het avondmaal in 't zelfde huis noodzaarkelijk met zich sleept. Op beiden verschijnt ook hier gewoonlijk het eeten en dessert door elkander, en de wijnen beäntwoorden in overvloed en voortreffelijkheid aan al het overige. De meesten deezer lieden, der Negocianten althans, hebben hunne opvoeding door buitenlandsche reizen volkomener gemaakt; en de schepen brengen hun uit Denemarken, Engeland, Frankrijk en Holland alle de meubelen, kleedingsstukken en andere behoeften, die de mode of de vindingrijkheid der Uitlanders geduurig oplevert. De kleeding der burgerlieden is in de Hoofdstad, zoo wel ate door het gantsche Rijk, nog zeer eenvoudig. De vrouwen draagen mutsen, die kin en wangen bijna geheel bedekken; aan veele derzelven bemerkt men eene bolle tronie. | |||||||||||||||||||||
[Godshuizen]Behalven een Weeshuis en eenige mindere inrichtingen ten nutte der behoeftigen zijn het Hospitaal van Opsley, en het vrijwillig Werkhuis in de stad, hier de voornaamste Godshuizen. Het eerste verdeelt zich in eene meenigte onregelmaatige vertrekken met bedden; en alles heeft er de gedaante der morssigheid. Een hondert oude zwakkelijke lieden van beide kunne worden er in gehuisvest; en er wordt een ledig gerankte plaats verëischt, om er een nieuw bewooner op te neemen. De wooning | |||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||
met het bed, en dan de vrije brand uitgezonderd, moeten zij zich zonder onderscheid voor een' halven Daler in de week alle hunne behoeften aanschaffen. Er is een Kerk bij dit gebouw, en van achteren nog een van het Hospitaal afgescheiden Dolhuis, waarïn men een anderhalf dozijn krankzinnigen van allerlei soort, ieder in zijn eigen kamertje, bewaarde. Er bevondt zich hier een man, die zijne zwangere vrouw en een kind om 't leven had gebracht, waarschijnlijk in een oogenblik van beschonkenheid: doch om de zachtste partij te kiezen, had men hem bij het Gericht voor dol verklaard, en hem voor 't overige in dit gebouw voor zijn geheel volgend leven eene plaats aangeweezen. Het vrijwillig Werkhuis beduidt schier niets. Het staat in een' afgelegen hoek der stad; en ik vond er in een groot vertrek eene vrouw of twintig (een getal dat zich somtijds, vooräl des Winters, vermeerdert, somtijds wederöm vermindert) haare sobere kost met spinnen verdienen. Zij staapen, en eeten ook zo ik mij niet bedrieg, in haare eigene woonhuizen. | |||||||||||||||||||||
[Tuchthuis]Van meer belang is hier het Tuchthuis, 't welk voor het geheele Stift. van Christiania bestemd is. Dit groot gebouw, 't welk rondöm eene Bassecour loopt, hieldt een honderttal gevangenen ingeslooten, die men met spinnen, met het weeven van grove lakens, carsaaijen en dergelijken bezig hieldt. Deeze voortbrengsels van hunne gedwongene vlijt verkocht men hier bij de stukken, of de el; | |||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||
en zo er geene banqueroeten of mangel aan vertier tusschen beiden kwamen, zou 't Huis zich uit dien kleinen handel volkomen kunnen in stand houden. De vertrekken waarin zich de arbeiders bevonden, zagen er niet al te zindelijk uit. Voor drie stuivers daags, die men hun uitdeelt, moeten zij zich zelven, naar eene gewis niet prijswaardige inrichting, van een' Schatmeester de sobere kost bezorgen. Zij zijn er voor verschillende tijdperken, enkelen ook voor hun gantsche leven opgestooten, gelijk een blinde en lelijke Kindermoorderes er zich thans in dit geval bevondt: doch in Noorwegen, gelijk in Denemarken, zijn de straffen, misschien boven het geen de voorzichtigheid eisschen zou, zacht; althans op de bevolking van dit Tuchthuis, meenden sommigen, dat deeze slapheid een' merkelijken invloed had. Een eerste diefstal, zelfs van geen geringe som, wierdt gewoonlijk maar met een paar maanden gevankenis geboet. De Kerk van dit gebouw is slechts een ruim vertrek, met Gallerijën voor andere toehoorders, dan de eigentlijke bewooners. De Bisschop en de Stifts-amptmann zijn, met nog meerdere lieden, de Opzieners der Stichting. | |||||||||||||||||||||
[Godsdienst, weetenschappen en verzamelingen van boeken, naturaliën, enz.]Behalven hier in 't Hospitaal, en in die Vesting, wordt er in deeze Hoofdstad slechts in eene enkele Kerk Godsdienst gehouden: zoo dat aan drie Predikanten en een' Cathecheet de herderlijke zorg over een naar evenredigheid veel te sterk getal van zielen is aanbevolen. Het gebouw is groot, doch | |||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||
van buiten zoo wel als inwendig eenvoudig vercierd. Alleenlijk pronkt Predikstoel met eenig zwaar verguld krulwerk, en het Altaar met twaalf levensgrootte houten beelden der Apostelen, die gewis niet van den bijtel van Phidias zijn. Wanneet men den staat der Weetenschappen en Kunsten hier beöordeelen wilde naar 't getal der Drukkerijën en der Boekwinkels, zoude men er zich gewis geen gunstig denkbeeld van vormen. De eenigste Drukkerij van. Christiania (en er zijn er buiten dat maar drie in het Koninkrijk) hieldt slechts een' arbeider of vier onledig; en zoo goed als de eenigste Boekverkooper der Hoofdstad, die bijna niets bezat, verzekerde mij, dat het hem ondoenlijk vallen zou van deezen tak alleen te bestaan. Dit geeft aan de eene zijde wel ontwijffelbaar een gebrek aan algemene liefhebberij van Studie te kennen, doch 't laat niet na, dat er, gelijk ik reeds te Gothenburg iets dergelijks heb opgemerkt, enkele lieden of openbaare Stichtingen op zulk eene plaats bestaan kunnen, welke de boeken die zij behoeven, van elders ontbieden, waartoe de aanhoudende toevloed van schepen zoo veel gelegenheid aanbiedt. Men treft hier eene kleine Stads-bibliotheek aan, welke een inwooner zijnen medeburgeren bij uitersten wil vermaakt heeft. Drie aan elkander door boogen verbondene kamertjes bevatten dezelve: doch het geheele beduidt niet veel; en voor een veertig of vijftig Rijksdalers 's jaars kan in der daad ook weinig ter vermeerde- | |||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||
ring aangekocht worden. De Conrector der Latijnsche Schoole is hier Bibliothecaris, In dit School komen omtrent een vijftig leerlingen onderricht haalen. In eene Militaire Mathematische Academie, waar een paar Hoogleeraaren hunne kundigheden poogen mede te deelen, omtrent eens zoo veel: doch deeze verëenigen zich niet, gelijk doorgaans op zulke Academiën plaats heeft, in 't zelfde gebouw. Een Aggerhuusch Patriottisch Genootchap, in deeze Hoofdstad gevestigd, houdt zich meest met den Landbouw bezig; een Noorsche Topographische Maatschappij, gelijk derzelver naam dit aanduidt, met de land- en plaats-kunde van het Koninkrijk. De Heer Baerend Anker, van wiens Yzersmeederijën ik reeds te Moss gesproken heb, de oudste van drie Broederen van dien naam, die zich toen verëenigd te Christiania bevonden, doch waar van er sedert een overleeden is, heeft zich niet alleen door den uitgebreiden handel, dien hij, misschien boven eenig ander Noorwegenaar, voert, en waartoe hij een schip of veertig, hem in eigendom toekomende, bezigt; door de Fabricquen die hij heeft opgericht; door den industriëusen en onderneemenden geest, dien hij bezit; door de schatten, die hij zich met dit alles verworven heeft; maar ook door hoedanigheden van eenen anderen aart: door een geöeffend verstand; door kennis van veelerlei taalen, op geduurige reizen verkregen, en meer dan ééne Weetenschap; door zijne zucht om smaak voor Studiën en Kunsten in | |||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||
zijn Vaderland uit te breiden, beroemd gemaakt. Zijn huis in de stad is uitvoerig, doch van buiten zonder veel vercierselen. Een open tuin, door eene straat van 't zelve afgescheiden, is niet onäardig voor de plaats, waar dezelve zich aangelegd vindt. Een Oranjerie en een elegant Badhuis staan ter zijde, en een Pavilion aan 't eind, 't welk op de haven uitkoomt, en van waar de eigenaar zijne schepen voor zich ziet liggen, of in- en uitzeilen. Van binnen is het woongebouw goed gemeubeld; en men vindt er eenige fraaije schilderijën; doch de beste stukken zijner Verzameling verloor de Heer Anker eenige jaaren geleeden in een' brand. Een Zaal bevat een schoon en uitgezocht aantal moderne boeken; en 't is dit zelfde vertrek, waarïn door den bezitter, die tevens verscheiden Physische Instrumenten vergaderd heeft, voor zijne Stadgenooten wel eens lessen in de Natuurkunde gegeeven zijn, gelijk de Heer Muller er over de Mineralogie, en de Rector Treschkow er over de Wijsbegeerte van Kant voorleezingen gegeeven hebben. In weder een ander vertrek, dan 't geen de Heer Anker als tot den zetel eener Academie van Weetenschappen heeft omgeschapen, treft men eenige Naturaliën aanvoorts heeft hij eenige Bronzen; gelijk ook Basreliëfs, welke Copiën der Kruissigings-geschiedenis na Michel Angelo zijn. De Heer Muller, dien ik zoo even noemde, bezit een wel niet groot, doch allerüitgezochtst Mineralogisch Cabinet, 't welk de zeldsaamste | |||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||
voortbrengsels van alle landen in deeze Weetenschap bewaart. In de metaalen treft men hier verscheidene bijna geheel zuivere stukken aan; en in alle Classen van het Steenrijk dezulken, welke door de zonderlingste menging van verschillende ertzsoorten voor een' kenner ten uitersten leerrijk zijn. | |||||||||||||||||||||
[Stads-regeering]De Stads-regeering van Christiania bestaat uit een' Praesident, een' Burgemeester, twee werkelijke en twee Vice-Raadsheeren; en zij heeft, geljgk alle de Hoofdsteden der vier Stiften, waarïn zich Noorwegen smaldeelt, een eigen Gericht. | |||||||||||||||||||||
[Handel]De Handel wordt hier met een eigen schip of vijftig door de ingezetenen gedreeven; eenige derzelven vaaren zelfs tot op de West-Indiën. Volgens Bing in zijne Beschrijving van Noorwegen, zeilden er in 1792 hier in het Tol-district 521; schepen binnen, en 518 uit. De voornaamste tak van uitvoer is ook hier het, hout. Geheele werven van gezaagde planken omringen van alle zijden de stad. Het overige bepaalt zich tot ijzer, aluin en eenige andere waaren. De haven van, Christiania is goed: doch daar zij aan 't eind eener lange Baai zich uitholt, rekent men de stad tot geen eigentjijke Zeestad: waaröm er zich hier ook, behalven een' Franschen Vice-Consul, geen andere Consuls bevinden. | |||||||||||||||||||||
[Buxtorff, het Buitengoed van den heer P. Anker]Ik heb reeds boven gezegd, dat de heerlijke landstreek rondöm, de Hoofdstad vervuld is met buitenhuizen; gelijk ook de akkers hier tot een' hoo- | |||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||
gen prijs verkocht worden. Deeze buitenhuizen zijn meest allen aangenaam gelegen, en genieten het schoonste gezicht. Er is er echter onder dezelven slechts een, en wel op een' verderen afstand dan de meeste overigen van Christiana afgelegen, op welk ik meen de oplettenheid mijner Leezeren bijzonder te moeten vestigen. Ik bedoele het uitgestrekte Buitengoed van den Heer Peter Anker, Buxtorf geheeten, 't welk een mijl of vijf (dat is een' halven Geographischen Graad) in de lengte en drie in de breedte bestaat. Doch ik kan mij alleenlijk tot het woongebouw en deszelfs omtrek bepaalen. De rit daarheen, schoon de weg niet op alle plekken even gelijk is, kan onder de bevalligsten geteld worden, en levert telkens eene afwisseling van voorwerpen op: dan eens voorbij andere landhuizen en wel beteelde velden, of boom-plantsoen; dan voorbij twee of drie op elkander volgende armen van den Zeeboezem, die men voor Binnen-meiren houden zoude, doch die door kleine openingen met den Golf gemeenschap oeffenen. Men klimt daarna allengskens, tot dat men het huis, op eene aanmerkelijke hoogte gebouwd, ten laatsten bereikt. Ook dit heeft wederöm, zo men wil, een' Binnen-meir voor zich, doch dat insgelijks door een riviertje, dat: er eerst van boven in, en daarna weder uit gaat vloeijeir, met de Zee in eene verre betrekking staat. Langs deezen weg scheept men het ijzer, dat hier oz eene Smeederij | |||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||
verwerkt wordt, naar de Hoofdstad. Op zulk eene verhevenheid aangelegd, en door het Meir aan drie zijden omringd, terwijl het van achteren door hooge en met dennen bewassene bergen gerugsteund wordt, heeft het huis eene der stoutste en tevens lageheridste plaatsingen. Aan ééne zijde van 't zelve loopt een Engelsche aanleg, met een hondert of vier Americaansche planten, waarvan de geen, die den Noorweegschen Winter niet verduuren kunnen, in potten aan 't groeijen gebracht, des Winters in de Oranjerie bewaard Worden. In deezen tuin heeft men nog een klein gebouw van de zeventiende Eeuw laaten overig blijven, met al de meubelen van dien tijd gestoffeerd, om een denkbeeld van den ouden Nationaalen smaak in weezen te laaten. In der daad maakt het tegenwoordige woonhuis hier mede een sterk Contrast: niet zoo zeer door deszelfs uitwendige gedaante: daar het, hoewel ruim en vrolijk getimmerd, evenwel, behalven de Offices beneden, en eenige laage logeerkamertjes boven, slechts gezegd kan worden uit ééne verdieping voonaamentlijk te bestaan; en voorts eene vierkanten Bassecour aan de eene zijde heeft, om welke paerden- en koestallen, en de wooningen der lieden die er toe behooren, heenloopen. Doch 't is de grootste pracht, in zeer veel opzichten met den meesten smaak verëenigd, die inwendig overäl heerscht, en zoo zeer van alles wat men een hondert jaar geleeden wist uit te denken, afwijkt, als | |||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||
men het in de gebergtens van het verre Noorwegen weinig zoeken zouden. De groote Zaal is met voortreffelijke schilderijën, meest allen van Italiaansche Meesters, behangen, die de eigenaar op zijne reizen verzameld heeft; in een' ander vertrek vindt men tekeningen, insgelijks van de eerste handen. De Luxe van de maaltijd was hier aan dien der meubelen volkomen gelijkt; ik merk er alleen, als eene zeldsaamheid van den negen-en-vijftigsten graad, van op, dat het dessert niet alleen zeer goede kerssen, aalbessen, framboozen, kruisbessen, appelen en peeren, maar ook ananassen, persiken en meloenen opleverde. Persiken intusschen kunnen in dit Climaat, zoo min als druiven, de open lucht verduuren. De eigentlijk Nationaale vruchten, zijn hier, gelijk in het gantsche Noorden, de roode bes, die overäl wild groeit, die men of gekookt of geconfijt eet, en die vooräl in deezen laatsten staat, zoo wel als de Multebaer, welke veel van de gedaante der witte framboos heeft, eene uitneemend lekkere spijze uitmaakt. Voor 't overige heerschte in gebouwen, die achter het huis tot de OEconomie en stalling dienden, de grootste orde en zindelijkheid. Dit zij genoeg van de Hoofdstad en derzelver omtrek. Ik zal hier thans nog iets van een Rijk, dat zoo weinig bezocht wordt, bevoegen: 't geen ik deels uit Bing, Thaarup en andere geloofwaardige Schrijvers, deels uit mondelijke berichten ont- | |||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||
leend, of uit eigene waarneemingen opgemaakt hebGa naar voetnoot(a). | |||||||||||||||||||||
[Grootte, bevolking en natuurlijke staat van Noorwegen]Met de Noordlanden, Finmarken, de Eilanden en Land-zeeën, berekent men Noorwegen op eene oppervlakte van 6966 Quadraat-mijlen, en zonder dezelven, op. 3640. In welke evenredigheid de vier Stiften, waarän het Land zich verdeelt, in dit opzicht tegen elkander staan, zoo wel als wat derzelver afzonderlijke bevolking zij, zal het best uit de volgende Tabelle blijkens:
Indien men dus slechts of de talrijke gehoortens, of de onbegrijpelijke geringe sterfte van Christiansand, of beide tevens, niet mede in aanmerking wil neemen, en alleen naar de geboortens van 't afge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||
loopen jaar wil rekenen, zullen de vier Stiften al vrij egaal bewoond zijn. De Noordlanden hebben boven dien alleen 2082, en Finmarken 1244 Quadraat-mijlen: doch van derzelver bevolking heb ik geene bijzondere aantekening. Zij kan echter in tegenöverstelling van het eigentlijke Noorwegen niet anders dan zeer gering zijn. De inlandsche Schrijvers plachten het Rijk slechts op 800,000 zielen te schatten: doch door Catteau wordt het reeds gelijk wij boven zagen, tot 900,000 gebracht; en de telling van 1801 klimt nog over de 10,000 zielen hooger. In 1769 leefde hier slechts de eli[t]e man in beslooten, steden: doch sedert zijn deeze laatsten aanmerkelijk toegenomen. Jooden worden in het gantsche Koninkrijk niet geduld. Sommige bergen in Noorwegen verheffen zich tot eene geduchte hoogte: gelijk de Svukufiëld, op de Zweedsche grenzen, de kruin 2268 voet boven een Meir doet rijzen, 't geen zelf reeds hoog boven de Zee ligtGa naar voetnoot(a). Op eenigen der hooge bergen blijft niet alleen, gelijk op de Alpen, de sneeuw bestendig liggen, maar er vor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||
men zich ook volkomene Ysbergen op, van welken men zes mijlen boven de Hoofstad er reeds eenen op een' afstand zien kan. Van Christiania tot Drontheim toe, treft men geheel bebouwde streeken aan, doch tusschen beiden weder anderen, langs gantsche mijlen weegs, waar mee zoo goed als geene spooren van eenig menschelijk verblijf verneemt. Tot dit zelfde Drontheim loopt onäfgebroken een goede Chaussée, en op deeze is men slechts eens genoodzaakt eene hooge bergketen over te trekken. Te Bergen daarëntegen kan men niet dan te water komen. De luchtstreek is, zoo als men weet, in Noorwegen zeer goed; en de lieden bereiken er een' hoogen onderdom: gelijk nog in 1772 ééne Drakenberg in zijn hondert zes-en-veertigste jaar gestorven is. Er is zeer veel weide in het Koninkrijk, voortreffelijk rundvee, en even uitmuntend zuivel Koorn levert Noorwegen niet genoegsaam op voor zijne eigene behoeften; hier en daar zelfs is men gedwongen zijne toevlugt te neemen tot brood van gemaalen dennebast, 't welk men, om het eetbaar te maaken, met edeler voortbrengsels des bodems vermengt. Het Zuidelijke Noorwegen evenwel, indien het op zich zelve stond, zou niet alleen zich kunnen onderhouden, maar zelfs zijn koorn uitvoeren. Haver wordt meer dan eenig ander soort van koorn geteeld, en wel in de evenredigheid van zes ja zelfs wel tien tot twee van gerst. Het blijft nog steeds een onbesliste strijdvraag, of de bosschen, welke de milde hand der natuur | |||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||
bij aanhoudenheid op nieuw doet oprijzen, naar maate men ze ter neêrvelt, door het geduurige gebruik, dat men er tot stooking en plankzaaging zich van veroörlooft, meer toe- dan afneemen. Ook hier heerscht, even als in Zweden, de verderffelijke gewoonte, over welke zoo veel reizigers en zoo veel inlanders, aan wien het openbaare welzijn ter harte ging, geklaagd hebben: om de denneboomen op den stam te verbranden, ten einde het land daarna tot eene andere bebouwing toe te bereiden. Het houtgewasch staat anders in de Zuidelijke streeken die ik ben doorgetrokken, weelig: vooräl de dennen en sparren. Den Larix ziet men in 't wild niet, en eiken en beuken alleenlijk in eenige streeken; de esdoorn daarëntegen, zoo wel als essen, wilgen en eist, geeven bewijzen eener krachtige vegetatie. Jaarlijks houden zich omtrent 400 schepen bezig met den plankenhandel op Engeland en Frankrijk. Het beste soort van deeze Waare gaat meest naar 't eerstgenoemde Koninkrijk, Deeze handel brengt omtrent 1200,000 Rijksdalers opGa naar voetnoot(a). Een der voornaamste andere | |||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||
voortbrengselen is de visch, waarmede zich het Stift van Bergen, en gedeeltelijk ook dat van Drontheim, het meest geneeren, en waar door wel 25,000 menschen in het Rijk hun bestaan vinden. Het is hpofdzaakelijk de cabeljauw, die op allerlei wijzen toebereid wordt, zoo wel als de haring; de traan, die hier van gekookt wordt, brengt ook zijn voordeel op; de gerookte salm gaat zelfs naar Holland en Frankrijk. Bergen alleen voert, als men er de traan wil bij rekenen, voor een millioen Rijksdaler aan visch uit, die voor een groot gedeelte, van de kusten der Noordlanden koomt. Van de overige plaatsen van het Rijk voegt zich hier nog voor een paar maal hondert duizend Dalers bij; en dan is nog niet mede gerekend, al wat over land naar Zweden gaat. Samen brengt Catteau op een en een halve millioen Rijksdalers, de som die er door in 't land koomt. Wat de Mijnen betreft, deeze behooren, behalven het; koper, dat in het Drontheimsche gedolven wordt, meest in de twee Zuidelijke Stiften van Christiania en Christiaansand te huis. Het vermaarde Zilverbergwerk van Kongsberg, 't geen het ver-gevorderde Saisoen, daar ik vóór de sneeuw nog veel in Zweden wilde afdoen, mij verhinderd heeft te bezoeken, zoude | |||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||
ongetwijffeld, indien het wel bestuurd wierdt, en men er meer arbeiders heenzondt, geen geringe winsten kunnen opleveren: terwijl de bodem hier eene vreesselijke uitgestrekte en diepe laag van Zilver-ertz verbergt. Doch van 1769 tot 1792 heeft men bij de 300,000 Rijksdalers 's jaars, die het opbrengt, nog een subsidie van 78,000 Rijksdalers moeten toeleggen om het gaande te houden, en de arbeiders niet te verstootenGa naar voetnoot(a). | |||||||||||||||||||||
[Steden, handel, belastingen, enz]Men telt in Noorwegen negen Koper- en negentien Yzer-bergwerken. Het koper wordt meest in het Noordelijke van het Rijk gevonden; en de Mijnen van hetzelve brengen samen omtrent 3000 Schippond op. Röraas is de voornaamste derzelven. Het ijzer valt meer in 't Zuiden, vooräl te Ahrendal en Krageröe. Alles samen bedraagt omtrent 40- à 50,000 Schippond, en een 3- à 400,000 Rijksd. aan waarde. Het Marmer van dit Rijk is slecht; en aan zout ondervindt men hier; even gelijk in Zweden, gebrek. Beeren en wolven ontmoet men in genoegsaam aantal. Die er een geschooten heeft, ontvangt van het Gouvernement, wanneer het een volwassen beest is, en men zijn vel vertoont, een paar Rijksdalers; een' enkelen voor een halfwassen dier, en | |||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||
een' halven of quart voor een jong; boven dien is de huid zelve den Jaager zeer veel waard. Ook een' opgezetten tijger heb ik bij iemand te Christiania gezien, dien hij eenige uuren buiten de stad geschooten had. De voorspoed en de aanbouwing van Noorwegen neemt over 't algemeen, met de bevolking tevens, schier jaarlijks toe. Men rekent er, volgens Bing, 23 zoo Koop- als Tol-stedenGa naar voetnoot(a); 41,656 geïmmatriculeerde Gaarden of Hoven, 309 Pastoriën, en 809 Kerken, behalven de Kapellen. Doch Thaarup telt 317 Pastoriën, 848 Kerken, 20 Steden, en twee Berg-steden. Men ziet, dat het onderscheid weinig aanmerkelijk is. Alle boeren in 't gantsche Rijk hebben den naam van vrij te zijn: doch door de Krijgs-inrichting wordt dit voorrecht ook hier verijdeld: dewijl ieder, althans zoo lang hij de jaaren van den dienst niet overleefd heeft, in der daad aan zijnen akker gebonden is. Het grootste aantal landgoederenGa naar voetnoot(b) zijn Odels- of vol- | |||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||
len eigendoms-goederen, welke men, wanneer ze verkocht zijn, weder voor de geheele som in zijne bezitting terug kan brengen, mits men, slechts alle tien jaaren eens, niet verzuime van zijn recht gewag te maaken. Van den ouden Noorschen Adel vindt men slechts de overblijfselen onder den boerenstand; en deeze verzuimen niet van hunne Geslacht-lijsten nauwkeurige aantekeningen te houden. De belastingen in dit Koninkrijk zijn zeer gering, en liggen meest op 't land, of op den in- en uitvoer van goederen. Te vooren waren de Zaagmolens bezwaard: doch men heeft gevonden den sluikerijën beter te keer te konnen gaan, wanneer men liet betaalen naar maate van 't getal der ingescheepte planken. | |||||||||||||||||||||
[Staat der rechtspleeging]De Norske Lov of Noorweegsche Wet, naar welke door het gantsche Land wordt recht gesproken, klimt tot 1687 en de regeering van Christiaan V op, en wierdt in 1788 vernieuwd. In de kleine steden, welke geen eigene Vierschaar hebben, zijn Schouten; op het platte land een hoope Onderrechters. De tweede instantie is het Lagsding: een Gericht, dat, even gelijk in Zweden en in Engeland, uit jaarlijks rondreizende en op vaste plaatsen hunne. Vierschaar spannende Rechteren bestaat. Zij moeten ten minsten eens in de maand in elk Arrondissement zitten. Van daar appelleerde men zoo wel in crimineele zaaken van eenig aanbelang, als in civiele, aan het Opper-hofgericht te Christiania, en van daar eindelijk aan het hoogste Gericht te | |||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||
Coppenhagen. Doch kort vóór mijne komst had men eene inrichting getroffen, die met den daaröp volgenden November tot stand moest komen, en veel van de voorige verschilde. Zij bestond in het splitsen van 't Opper-hofgericht in vier hoogste Stifts-gerichten, die met elkander in geene gemeenschap zouden staan, en waarvan iedere in de Hoofdstad van zijn Stift zou zitting hebben: dat van Christiania zou uit een' Rechter en vier Bijzitters, de drie overigen slechts uit een' Rechter en twee Bijzitters bestaan. Men zal reeds opgemerkt hebben, dat ik tot nu toe nimmer van een' Onder-koning of Stadhouder van Noorwegen, noch van eenige waardigheid van zulk een' aart, zelfs onder een' anderen titel, gesproken heb. Ook wierdt er in der daad uit 's Konings naam niemand uit Denemarken derwaards als Plaatsbekleeder afgezonden, dan enkel de Stifts-amptman van Christiania, die zijn' eenigsten invloed ontleende uit het Voorzitterschap van het algemeene Gerichtshof. Dan, door de verändering, van welke ik zoo even gewag maakte, is hem ook dit ontnomen; en deeze Vierschaar, behalven in het finantiëele en eenige dingen van minder aanbelang, tot een Quartier-gericht vernederd. Catteau, van deeze hervorming spreekende, zegt, dat de Groot-Bailluw wel in alle vier het Voorzitterschap bekleedt, doch niet als Rechter. Dan dat zelfs zoo zijnde, begrijpt men ligt, dat dit hem in de afgelegene drie Gerichten, waar hij niet zelf resideert, niet zeer veel gezag | |||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||
kan doen erlangen. De hoogere en laagere Bailluwen of Schouten kunnen, in dit Rijk door hun eigene macht wel laaten arresteeren wien zij goedvinden: doch er wordt daarna over het arrest, zoo wel als over de daad zelve, oordeel geveld. Ten opzicht van het Politique Stads-bestuur, hebben slechts de groote steden een' Burgemeester; de overigen een' Voogd of iets dergelijks. | |||||||||||||||||||||
[Fabricquen]Fabricquen van eenig aanbelang, de geenen die ik reeds genoemd heb, uitgezonderd, bestaan er noch in de Hoofdstad, noch op het platte land. Het brandewijn-stooken wordt slechts aan weinig landlieden vergund. In 1792 bezat Noorwegen 860 eigen schepen, waarönder Bergen alleen 113, om zijne voortbrengselen te vervoeren. In 1799 bepaalt Catteau ze op 747: doch het is mogelijk, dat slechts die van eene zekere grootte er onder gerekend worden. Men beweert, dat de uitvoer den invoer schier om eene halve millioen Rijksdalers overtreft. | |||||||||||||||||||||
[Weetenschappen, zeden, denkwijs in het staatkundige]In dit geheele Koninkrijk treft men geen Universiteit aan; te Bergen slechts een Gymnasium, en in 't geheel niet meer dan vijf of zes Latijnsche Schoolen. Dit gebrek aan onderricht levert eene der grootste en meest gegronde redenen van klachten der Noorwegers tegen de Deensche Regeering op, en eene der nieuwe proeven, dat, wanneer twee Kroonen zich op het zelfde hoofd geplaatst vinden, vooräl indien de beide Rijken op een' afstand van elkander liggen, en niet ten nauwsten verëenigd | |||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||
zijn, het Rijk der Residentie zich gewoonlijk ten koste van het andere zoekt groot te maaken. Immers deeze mangel aan Hooge Schoole berooft Noorwegen noodwendig voor verscheiden jaaren van jongelingen, die gedwongen zijn eene verre reize te doen om zich bekwaam te maaken: zoo wel als van de geldsommen die daar toe verëischt worden, en die anderssints binnen 's lands zouden gebleeven zijn. Drontheim heeft aan den Rector en Justitieraad Schöning, tot 1780, toen hij den tol aan de Natuur betaalde, een' man van groote geleerdheid bezeten, die zich voornaamentlijk op de Aardrijkskunde, Geschiedenis en Oudheden van Noorwegen heeft toegelegd, en van wien men verscheiden Werken, tot dit vak behoorende, overig heeftGa naar voetnoot(a). | |||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||
Hij was ook een der aanzienlijkste Leden van de Koninklijk Noorweegsche Maatschappij der Weetenschappen, die te Drontheim bestaat, en van welker voortbrengselen van 1761-1774 vijf Deelen uitgekomen zijn, onder den Titel: eerst, Det Trondsiëmske Selskabs, en daarna, Det Kongelige Norske Videnskabers Selskabs Skrifter; vervolgens in 1784 en 1788 wederöm twee Deelen, onder den Titel van: Nye Samling &c.: alle te Coppenhagen gedrukt, en geheel in 't Deensch, met eenige plaaten. En eindelijk in 1798 nogmaals een eerste Deel der Nyeste Samling af det Kongelige Norske Videnskabers-Selskabs Skrifter. Ver de meeste Verhandelingen zijn van Physischen of OEconomischen inhoud, of tot de Natuurlijke Historie betrekkelijk: en veeläl met toepassing op het Vaderland. Het getal der binnenlandsche Leden van beide de Rijken, zoo wel als der buitenlandschen, is vrij aanmerkelijk. Boven dien zijn er hier en daar in 't Rijk eenige bijzondere Genootschappen. Tot de Poësie wordt de Natie gerekend veel Talenten te bezitten; en de beste Deensche Dichters zijn Noorwegers. De Dichtstukjes van Claus Frimann, Predikant op een dorpje in het Stift van Bergen, en te Coppenhagen in 1788 uitgekomen, hebben zich | |||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||
eenigen roem verworven. De Taal die hier gesproken wordt, weet men, dat, niet tegenstaande Zweden tusschen de twee verëenigde Rijken in ligt, evenwel de Deensche is. Dat het ook den Noorwagers aan geen geschiktheid tot de Mechanique en zelfs fraaije Kunsten ontbreekt, kan onder anderen het huis van den Heer Anker op Buxtal, dat ik reeds beschreeven heb, bewijzen: terwijl hier alles, indien men spiegels, tapijten en 't geen men van zelve begrijpt dat van buiten 's lands heeft moeten ingevoered worden, uitneemt, binnen de grenzen van het Rijk beärbeid is. In geen der drie Noordsche Staaten had mogelijk de geest der tijden een' zoo sterken invloed geöeffend dan in Noorwegen. Een behoorlijk zelfsgevoel bij eene Natie, die in zeer veel opzichten gezegd kan worden, indien al niet volkomen vrij te zijn, ten minsten alle vruchten der vrijheid te genieten, zal zeker niemand weaaken. Doch wanneer dit ontäart in ongenoegen tegen alle rechtmaatig gebied, in eene daarüit vloeijende zucht naar verändering; vooräl wanneer er die hoogmoed uit geboren wordt, die geen onderscheid van standen meer kent, en die de laageren in den waan brengt, dat zij dan de rechten van den mensch en burger het gelukkigst uitöeffenen, als zij den hoogeren het bitsste antwoorden, en het verächtelijkste bejegenen; dan meene ik, dat aan alle ondergeschiktheid in een land de bodem wordt ingeslagen. 't Is verre van mij dit verwijt in al deszelfs uitgestrektheid den Noorwegeren te | |||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||
willen doen: doch dat de mindere Classe zich op verre na niet binnen de grenzen des behoorlijken zelfsgevoels insloot; en de hoogere zich ook op haare beurt met den stroom der toen in ons Waerelddeel vrij algemeen regeerende denkbeelden had laaten wegsleepen, durf ik, voor zoo veel den tijd van mijn verblijf aldaar betreft, met vrij wat overtuiging verzekeren. Geheel zonder redenen van klachten over het Deensch Gouvernement was mogelijk de Natie niet; en 't geld, dat de handel jaarlijks in 't Koninkrijk bracht, zoude er mogelijk in hebben kunnen blijven, indien niet deels 't gebrek aan eene Universiteit, waarvan ik zoo even sprak; deels geduurige reizen naar Coppenhagen van ieder, die een Ampt of eene gunst van het Hof te vraagen had, of bij het hoogste koninklijke Gericht Processen in Appél moest brengen, er veel weder uitsleepten. Een gedeelte deezer bezwaaren zou te verhelpen zijn; een ander vloeit uit den aart der zaake, en wordt mischien door voorrechten, die er tegen overstaan, vergoed. Ongetwijffeld zorgt het Deensche Ministerie, meer dan het te vooren plagt, voor de belangen van het Zuster-Koninkrijk; en, zo het hier in voortgaat, en eens geheel alle jaloesie, en alle denkbeelden van Hoofdland en van Provintie ter zijde kan stellen, zullen misschien, naar maate de aanbouw en de bloei van Noorwegen toeneemen, ook de zaaden van ongenoegen in dit laatste Rijk worden uitgedoofd. | |||||||||||||||||||||
[Militair]Voor 't overige wordt door de Militaire inrichting | |||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||
deezer Rijken, Noorwegen ook van meenig een' zijner sterkste inwooneren beroofd. De vaste voet hiervan bepaalde de Landmacht van het Koninkrijk van welk ik spreek, op 36-, en de Zeemacht op 28,000 man. In de laatste jaaren heeft Noorwegen bijna 18,000 man Militie, Infanterie en Cavallerie samen, opgeleverd, en 8- à 9000 inwendige Verdedigers. Tusschen [de] zestien en zes-en-dertig jaaren is elke boer tot de Militie ingeschreeven. De Exercitiën duuren er maar twaalf dagen. Twee compleete boerderijën moeten één' man leveren. Bekend is het boven dien, dat er onder het Noorweegsche Militair een paar Corpsen Sneeuwloopers zich bevinden, die zich, even als de boeren, van een soort van houten schaatsen bedienen, ongelijk aan de onzen, en wel van een' voet of vier lengte, de eene evenwel steeds langer dan de andere. |
|