Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 1
(1804)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 448]
| |
over eenige boschrijke en klippige bergen, voorbij een Binnen-meir, en dan over de twee armen derzelfde rivier, waarvan ik boven gesproken heb, de eerste reize over eene brug, en de tweede, vlak voor Friederichsstadt, in eene Pont. | |
[Friederichsstad]Deeze laatste arm scheidt de Voorstad van de eigentlijke Stad, en wordt door de meeste Kooplieden bewoond, die hier tevens hunne Plankwerven hebben. Ook staan er goede huizen; en meest alle schepen laaden en lossen hier, schoon er ook op den anderen arm der rivier, die aan de overzijde stroomt (beneden loopen beiden in elkaâr), een enkel koornschip ontlaadt. De plaats is slechts van weinig aanzien. Sedert den brand van 1764 had zij, toen het Werk van Bing het licht zag, niet meer dan drie-en-tagtig huizen, waarönder er slechts zestien van steen waren. Of dit getal sedert vermeerderd zij, heb ik niet kunnen nagaan: doch men bespeurt er onder deeze woongebouwen sommige, die eene zeer nette gedaante hebben. De straaten doorkruissen elkaâr met rechte hoeken. Op de markt koomt het Raadhuis, en het groote hooge steenen gebouw der Casernen uit. Elders ontmoet men een lang doch laag gebouw voor een Tuighuis, benevens andere Magazijnen. De Kerk staat alleen in 't midden van een ruim Kerkhof: doch er valt noch uit-, noch inwendig zeer op te roemen. De Gallerij in dezelve bestaat op de Deensche wijze uit Loge aan Loge. Niet tegenstaande ik hier den Godsdienst op een' Zondagmorgen niet druk be- | |
[pagina 449]
| |
zocht vond, wierdt het Nachtmaal er echter met zeer veel statie uitgedeeld. De Predikant althans, die voor het Altaar tradt, wierdt eerst met een wit Choorkleed, daarna met een rood Mis-gewaad, met goud geborduurd, en met een goud en gecouleurd Crucifix van achteren er over heen, omhangen. Voor 't overige heerschte hier het gebruik, om, bij de afleezing van Text en Euängelie, den Predikant alle zijne woorden door de geheele Gemeente te laaten naspreeken. Twee Diakens gingen, geduurende den dienst, met een houten bakje rond: doch niemand gaf. De Vestingwerken van Friederichsstadt schijnen wel aangelegd; men ziet er de Bastions en verscheiden buitenwerken, zelfs over de rivier, met veel Canon bezet. Het Fort Kongsteen ligt op eene laage rots omtrent een quartier-uur gaans van de stad, en heeft met deeze eene onderäardsche gemeenschap. Dit Fort, en nog een ander dat verder verwijderd is, hebben ieder zijn' eigen Commandant: doch beiden staan onder dien, die in de stad het bevel voert. Als het Garnisoen in Friederichsstadt voltallig is, bedraagt het in vredenstijd een duizend man; doch ik vond er nauwelijks de helft; de overige bevolking zal de 1200 zielen niet veel te boven gaan. Ik zie echter dat Catteau ze tot 1500 verheft. | |
[Terugreize naar Wenersburg]Van hier naar den Swinesund zijn het nog slechts een post of twee, doch over 't algemeen geen aangenaame weg. Mijn ontwerp veröorloofde mij | |
[pagina 450]
| |
niet uit Noorwegen in Zweden langs eene andere Landstraat, dan die ik gekomen was, terug te keeren; en ik moet mijne Leezeren dus, eer ik eene nieuwe loopbaan met hun beginnen kan, wederöm op nieuw te Wenersburg voeren.
einde van het eerste deel.
* * * |
|