| |
Moss.
September 1797.
[Reize naar Moss]
Op den weg van Frederikshald naar Moss, doch weinige uuren slechts van de eerste deezer plaatsen, bezoekt men wederöm een' anderen vermaarden waterval, doch die op mij de uitwerking des geenen dien ik zoo even beschreeven heb, niet gedaan heeft. Schoon de landstreek, die derwaards heenvoert, tusschen beiden ruime gezichten oplevert, op een' afstand hooge bergen vertoont, en ovet 't algemeen onder de fraaije geteld kan worden, is zij echter op de plek des vals niet aan de voorige gelijk. 't Is de grootste rivier van Noorwegen, die zich boven denzelven in twee armen, welke zich daarna weder verëenigen, verdeelt, en eindelijk bij Friderichstad zich met de Zee gaat vermengen. Een deezer armen stort hier, al glijdende, doch zonder kromming, met sterken val en schuiming naar om laag. Men verzekerde mij intusschen, zoo hier als te Frederikshald, dat beide de Cascades in 't voorjaar een' onëindig sterkeren toevoer van water ontvingen, en zich dus ook majestuëuser vertoonden. De Heer Rosencrantz, Praesident van
| |
| |
Christiania, een der rijkste particulieren van Noorwegen, heeft vlak bij deezen waterval een groot en hoog buitengebouw, waarvan de vertrekken wel door één loopen; en tevens zijne Zaagmolens: doch aanleg van tuinen of buitenplaats is er zoo goed als niet bij te zien.
| |
[Beschrijving der stad, en van haaren waterval, zaagmolen en handel]
Men laat zich nu weldra den arm der rivier over eene bak met het rijtuig overzetten, op eene plaats waar zij nog sterk stroomt: gelijk men daarna den anderen arm over eene brug, insgelijks boven een' val of geweldige strooming, overrijdt. Zoo op dit eiland, als een paar posten daarna, rijdt men veeläl éénen berg op, en den anderen af, door dennebosschen. Tusschen beiden, vooräl tegen 't laatst, geniet men schoone gezichten, en koomt door opene vruchtbaare velden. Ter zijde daalt men dan in het bloeijende stedeken Moss, op de oevers der Baai van Christiania tegen rotsen als aangeworpen, neder. Het heeft zijn' oorsprong buiten twijffel aan den zwaaren en breeden waterval te danken, die zich van boven van de rots met duizenderlei wendingen en schuinsse of rechte stortingen in dien inham des Zeeboezems uitgiet, welke als een breede rivier voor de stad voorbijstroomt. Zoo wel om hoog, als beneden, voert een brug wars over den waterval heen: doch buiten dien loopt er nog een derde, welke met de twee voorigen gemeenschap heeft, langs de Cascade, die men ook hier somwijlen onder zich ziet. Naast den val is het Zaagmolen aan Zaagmolen, in alles samen twin- | |
| |
tig, welke boven elkander, liggen, en, behalven de ijzerwerken waarvan ik terstond zal spreeken, de voornaamste neering van 't plaatsje uitmaaken. De huizen, omtrent een paat hoodert in getal, met eene bevolking van over de duizend zielen, buiten nog een hondert-en-twintig, die in de Yzer-fabricq arbeiden, liggen meest ten Zuiden van den val, en men begrijpt, dat, op zulk een' grond, derzelver verbinding met elkander nier zeer regelmaatig zijn kan. Evenwel koomt het voornaamentlijk op ééne boven-, en ééne veel langere benedenstraat neder, met wetten zich
wederöm een paar andere verbinden. In 't midden ontdekt men weiland. Aan den benedenkant staat een aardige nieuwe houten Kerk. Hoe zeer ook alle de, wooningen van dezelfde bouwstos zijn,
treft men er sommige onder aan van taamelijke grootte, en die alle bewijzen van welvaarenbeid geeven; hier en daar ook bespeurt men een' niet onäaogenaamen tuin tusschen beiden. De straating is ellendig, en bij regenächtig weder onbegaanbaar door het slijk, waar toe het aanhoudend sleepen van balken over den grond niet weinig toebrengt. Het gezicht tegen de groene bergen aan de overzijde van 't water, die deels met weiland bvaroerd, deels met dennebosschen bekroond zijn, en, even gelijk die op de bergen aan deeze zijde, 't een en ander fraai Heerenhuis vertoonen, is ongemeen bevallig. Eigene schepen bezitten de inwooners van Moss zoo goed als geene; slechts aan een eenig Koopman kwamen er een paar toe.
| |
| |
Doch dit belet; niet, dat er jaarlijks over de twee honderd vreemde meest koorn komen aanbrengen, en voortbrengselen van Noorwegen, zoo wel als die men te Moss verwerkt, in de plaats komen afhaalen. Om er aan te landen, moeten zij eerst het lange Schier-eiland omvaaren, dat zich van even beneden de stad ver Noordwaards in de Baai, welke in der daad niet anders dan een breede rivier schijnt te zijn, uitstrekt. De handel is, behalven op Denemarken, hier het meest op Engeland. Bij mijn verblijf aldaar vond ik intusschen maar een schip of twee voor de stad liggen. Het houtzaagen en de Yzer-fabricqen uitgezonderd, wordt er te Moss ook eenig laken geweeven.
| |
[Yzerfabricq van den heer Anker]
Doch 't is over de Yzer-fabricq, dat ik voornaamentlijk mijne Leezeren nog onderhouden moet. Zij behoort den Heer Baerend Anker van Christiania toe, en vormt eene geheele reeks van gebouwen aan de Noordelijke zijde der stad, dat is aan den anderen kant des Watervals. Deeze gebouwen wederöm hangen boven elkander tegen de rots aan, en de val brengt een gedeelte der water-raderen in beweeging, die het werk verrichten. Het Yzerërts koomt uit een paar Mijnen, eenige mijlen van hier verwijderd, die aan den eigenaar der Fabricq mede toebehoorwa De stukken van dit erts ondergaaan hier hunne eerste smelting in de open lucht: terwijl men telkens eene laag houtskolen en eene laag ertz op elkander legt, en dit in een' ronden stapel tot de hoogte van omtrent twaalf voet; het vuur wordt door eene
| |
| |
houten pijp van boven ingeworpen, om de gantsche, Massa aan te steeken. Na dus van het ruwste vuil bevrijd tfe zijn, wordt de reeds zuiverdere stof onder de klop-machines bijna tot gruis gestampt; waarna het tot een' vloeibaaren staat gesmolten wordt; en dus giet men er Canonnen, kogels, kagchel-plaaten en dergelijken van. Bij de laatstgenoemden laat men het ijzer over aarden vormen heenloopen, die plat op den bodem liggen. Om het ijzer tot staven te bereiden, wordt nog een herhaalde doorgang door het vuur verëischt, doch zonder volkomene smelting. Alleenlijk vloeijen de nog overige vreemde stoffen er dus gelouterder uit, en geduurig moet men het metaal tusschen beiden smeeden. In een bijzonder gebouw ziet men de horizontaale en daarna perpendiculaire booring der Canonnen; elders wederöm het smeeden van zaagen en spijkers; en eindelijk de Walts-machine, op welke de reeds gevormde staven, onder een soort van hakhamer afgebroken tot de grootte, en gesneeden tot de breedte, op welke men ze begeert, tusschen twee rollen, in een' staat van gloeibaarheid, plat getrokken en uitgerekt worden. Deeze Waltsmachine is de eenigste in Noorwegen; twee waterraderen van agttien voet diameter, zetten dezelven in beweeging. Tot het gegooten werk worden houtskoolen, doch tot al het overige steenkoolen gebezigd. De beide giet-ovens zijn van een' vreesselijken omvang; en de twee schoorsteenen van boven, binnen vier houten muuren en eenig dakwerk
| |
| |
ingeslooten, spuwen bestendig vuur. De arbeiders in deeze Fabricq kunnen tusschen de twaalf en vier-en-twintig stuivers daags winnen; het ververkte gaat meest naar Denemarken. Een woongebouw, half van hout en half van steen, van binnen taamelijk ruim, staat boven alle de werk-gebouwen; ter zijde loopt een vrij lange tuin voor moes en vruchten, en tevens met eenige opgaande boomen, hoe zeer niet van de eerste verhevenheid. Wanneer men het begeert, is men'meester ook eene Cascade door deezen Hof te doei stroomen. Voor 't overige heb ik in 't Werk van Bing aangetroffen, dat er in 1791 uit Moss 1422 Schippond stangijzer en 1079 smeltijzer, behalven nog de spijkers, wierdt uitgevoerd; en dat het 120 groeven bij Arendal en Skeen zijn, welke het ijzer-ertz hier heen leveren.
|
|