Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 1
(1804)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
Reize door het noordelyke Seeland.
| |
[pagina 332]
| |
Heer van Claassen een' tuin, die bijna voor eene buitenplaats door kan gaan, en rijkelijk van lommer voorzien is. Landelijke wandelingen voeren rondöm een groot stuk water, en men timmerde er toen een nieuw woongebouw. | |
[Charlottenlund]Charlottenlund, een Koninklyk Domein, dat 't eeniger tijd tot Appanage eener Princes van den bloede gestrekt heeft, en thans door den Minister Christiaan van Reventlow bewoond wierdt, heeft wel slechts een ouwerwets Kasteel, doch is van een heerlijk beukenbosch omringd, dat insgelijks, doch vrij wat verder van de stad, dan de tuin waar van ik zoo even sprak, tot aan het strand zich uitstrekt. Geheel schier op een' Kaap aangelegd, en schoon niet groot, met een hoope gelukkig gespaarde wandelingen, die op en neder loopen, met schoone gezichten naar alle zijden op Zee, en van rijke bloembedden voorzien, is de plaats van den Finantie-Minister van Schimmelmann, Zeelust. | |
[Seelusten Enromgaard, de plaatsen van den Minister van Schimmelmann en den Heer Fabricius]Nog vrij wat verder op ligt Enromgaard van den Heer Fabricius, deels een beukenbosch met hoogtens en laagtens, deels een uit dit bosch uitgehakte buitenplaats, met eenige wandelingen gedeeltelijk rondöm een stuk weiland, met een Turksch huis, met goede Statuën en andere verfraaijingen. Het huis staat op een hoog terras, aan Zee. Het Zweedsche Eiland Wheen, door het verblijf van Tycho Brahe beroemd, doch thans maar weinig bewoond, Landscrona en Helsingburg aan de overzijde, Elseneur met het Slot Kronenburg nog op | |
[pagina 333]
| |
de Deensche kust, vertoonen zich meer of minder duidelijk voor het oog. Te Landscrona, dat er vlak tegen over ligt, telt men zelfs aan sommige gebouwen de vensteren. | |
[Koninklijke diergaarden]De Koninklijke Diergaarde neemt tusschen de Elseneursche Landstraat en het strand eene zeer uitgebreide plek gronds in. Het is wederöm een omrasterd beukenbosch van ongelijken bodem. Er loopen verschillende rijwegen door heen, en zelfs, bij voorbeeld om op Enromgaard en den omtrek te geraaken, is het de gewoone doortocht. Het levert hier en daar, gelijk bij de fontein, schoone partijën op; en in 't midden van den Zomer (het feest van St. Jan is er vooräl de groote dag toe) wordt, binnen in hetzelve, in eene onregelmaatige opening, een week of vier achter één een kermis, doch meer van tenten en spellen dan van kraamen, gehouden, die er honderden van rijtuigen heenlokt; deeze houden zich intusschen op zekeren afstand, om de wandelaaren in de afgeperkte spatiën niet te stooren. Aan Guingettes ontbreekt het hier, zoo wel als elders in de buurt van Coppenhagen, buiten dat niet; en een enkele dag doet in dezelven dikwijls doorbrengen, 't geen een half jaar arbeids verëischt om het weder te rug te winnen. | |
[Sorgenfrey, de plaats van prins Frederik, en Dronninggaard die van den heer de Coninck]Twee der schoonste Buitenplaatsen van Seeland zijn buiten tegenspraak Sorgenfrey van Prins Frederik, en Dronninggaard van den Heer de Conink. De eerste ligt aan de Landstraat, vlak bij het dorpje Lundby, dat zich op de alleräangenaamste wijze | |
[pagina 334]
| |
door eene valleie heenkromt, en dan een' berg beklimt. Achter het ruime doch anders niet zeer merkwaardige woonhuis, is juist de plaats niet diep; en men ontmoet er maar terrassen boven terrassen, en een Engelsch Parterre: doch ter rechteren ter slinkerzijde strekken zich de bosschen, aan beide kanten op hoogtens geplant, taamelijk ver uit; en hier loopen, op een' ongelijken grond, de liefste wandelingen door heen, die tusschen beiden fraaije gezichten opleveren. Aan allerlei vercieringen, tuin-gebouwen om te rusten, spellen, gedenktekenen, een bij voorbeeld voor 's Prinssen overleedene Vrouw, ontbreekt het hier niet: doch het is meer de aanleg zelve van Sorgenfrey, dan deeze kunstwerken, die er de bevalligheid van uitmaaken. Aan het Noordelijke eind, heeft men, denkelijk tot onderricht voor den jongen Prins, eene kleine vesting opgeworpen. Stouter evenwel door zijne natuurlijke ligging, zoo wel als door de verbeteringen, die er de eigenaar met zoo veel smaak als kennis aan heeft toegebracht, is Dronninggaard, wat zijdelings ter linkerzijde der landstraat, nog verder van Coppenhagen af. Dit uitgestrekte Landgoed was welëer het Douarie der Weduwe van Frederik III, en ontleent daar na zijn' naam van Koninginnen-Hof. De Kroon verkocht het een dertig jaar geleeden, voor slechts 3000 R. aan iemand, van wien de. Heèr de Conink het daarna voor omtrent 20 kocht; en thans, na alle de veränderingen die het ondergaan heeft, en het | |
[pagina 335]
| |
nieuwe vierkanten woongebouw van drie Hollandsche verdiepingen dat er op gezet is, zoude het misschien, indien 't verkocht wierdt, wel 70 of 80 haalen. Als Landgoed beslaat het omtrent 1000 morgen gronds. De eigentlijke plaats formeert voornaamentlijk een' half-circulairen Kaap in een der grootste binnenmeiren van Seeland, de Füresöe, tegen welk weder een kleiner zeetje aanstoot. Dit water ligt omtrent 200 voet boven de oppervlakte der Oostzee. Een molen of tien, ieder omtrent twintig voet boven den anderen getimmerd, staan tusschen de beide meiren in. De omringende kusten zijn boschrijk, doch niet aanmerkelijk rijzend. Het woongebouw, had niet gelukkiger kunnen geplaatst worden. Van vooren ziet het op het groote Meir, juist daar een lange smalle en bewassene Kaap zich van de linkerzijde, op zekeren afstand; in hetzelve uitrekt. Van achteren heeft men eene ruime verhakking in het geboomte in 't werk gesteld. De wandelingen, van een' zeer afwisselenden aart, loopen over een' ongelijken bodem, dan eens door bosch, opan door meer opene partijën, door Engelsche plantsoenen, door meer of min regelmaatige vakken, dan eens vlak aan 't meir of in 't gezicht op hetzelve van boven, dan weder zonder het te kunnen bespeuren. Een klein eilandtje naar de achterzijde is met een aardig Chineesch gebouw vercierd, 't geen naar een oorspronkelijk uit die Gewesten is nagevolgd, en gedeeltelijk met meubelen uit dezelven overgezonden, is opgevuld. | |
[pagina 336]
| |
Hier en daar een gedenkteken met een Opschrift, eenig beeldhouwwerk, (de twee bekende Gladiators staan met eene goede uitwerking boven op eene hoogte aan 't meir); verder een Sallon op Colommen, helpen de plaats verfraaijen. De overleeden Colonel Drevon, die een' geruimen tijd op Dronninggaard heeft doorgebracht, heeft veel verdiensten omtrent den aanleg, vooräl ten opzichte eener Eremitage, waar nog verscheiden Inscriptiën in Fransche Versen, of in Latijnsche. Spreuken, en een Grotte boven eene fontein, van zijne verrichtingen getuigen. Aan een' schoonen moes- en vruchtentuin erkent men den Hollandschen eigenaar, en, in den oprei en verscheiden andere partijën, den man die Engeland dikwijls met vrucht bezocht heeft. | |
[Hirschholm]Ik zal de Landstraat nog iets verder dan Dronninggaard vervolgen, om mijne Leezeren op het Koninklijke Slot Hirschholm, omtrent halverweeg Elseneur te geleiden. Als buitenplaats koomt het in geen aanmerking hoegenaamd: daar het noch uitgebreid is, noch schier iets anders oplevert dan eene wandeling on[...] hoog geboomte, rondöm een' grooten regelmaatig uitgegraavenen' en slecht onderhouden vijver, in 't midden van welken men een bepoot Schier-eiland ontdekt. Het Paleis is zeer uitgestrekt, doch wat laag, naar zijne grootte; de moerassige bodem, op welken het geplaatst is, doet het daarënboven op eenige plekken zichtbaar inzakken. De Architectuur der Voorpoort, welke een' Obelisk boven zich heeft, is 't geen waar- | |
[pagina 337]
| |
schijnlijk ieder in den bouw het meeste behaagen zal. Dan ook dit Slot vervalt zoo wel als de tuin, sedert dat de gebeurtenissen, van welken het het tooneel geweest is, en die slechts treurige, herinneringen opleveren, het door de Koninklijke Famille hebben doen verlaaten; en er geen andere reparatiën aan ondernomen worden, dan die het volstrekt tegen het instorten behoeden. Door Christiaan VI gebouwd, en door deszelfs Weduwe tot haaren dood toe bewoond, wierdt het het gewoone Zomerverblijf des tegenwoordigen Monarchs, en zijner ongelukkige, wederhelft Caroline Mathilde. Hier huisvestede zij alleen, geduurende de buitenlandsche reize haares Gemaals; en 't was van hier, dat zij slechts weinig dagen vóór de omwenteling, die haar van den Troon in een' Kerker wierp, naar de Hoofdstad, haares ondanks, te rug keerde. De persoon, die mij tot wegwijzer door de kameren van het Slot verstrekte, had haar als bediende eerst naar Kronenburg verzeld, waar hij den gantschen Winter, medegeärresteerd, met haar had doorgebracht, waaröp hij ze op het schip tot Stade had begeleid. Haar ledikant behoort nog tot de weinige meubelen, die op het Slot zijn overgebleeven; uit een klein boudoir naast haar Slaapvertrek kon zij, langs een' bedekten gang, in den tuin nederdaalen. Struensee had zijne reeks van apàrtementen in eene hoogere verdieping. Hoe zeer er over het onvoorzichtige gedrag der ligtzinnige Koningin maar ééne stem in Denemarken is, heeft zij echter | |
[pagina 338]
| |
haaren val gewis niet aan haare schuld te danken, maar enkel aan den haat; dien haar gunsteling door zijne trotschheid, door het opentlijk verachten der Natie, en de dwaasste voorkeur voor al wat Duitsch was, op zich gelaaden had: waarbij de vernederingen, die hij bij iedere gelegenheid aan de Koningin Weduwe deed smaaken, gewis geen gering gewicht in de weegschaal gelegd hebben. Doch 't is schier noodeloos bij gebeurtenissen langer stil te staan, die toen een belang van het eerste soort hadden, doch die, in het laatste tiental jaaren van de afgeloopen Eeuw, niet alleen door vrij wat hooger voorvallen verdonkerd zijn, maar die ons nu als zoo gewoon en dagelijksch voorkomen, dat de Fransche Omwenteling daarna schier iedere maand iets opgeleverd heeft, 't welk, zo het in andere tijden gebeurd was, even zoo zeer onzen geest zou hebben bezig gehouden, als te dier tijd de val van Caroline Mathilde. Voor 't overige moet Hirschholm welëer een fraai Paleis geweest zijn. Na eene schoone Kapel, waarïn men eerst gebracht wordt, doorloopt men de lange reeks van kameren, die op den tuingevel uitkomen, en die door de Ridderzaal worden afgebroken, eene hooge niet onbevallige Zaal met portraitten, en vaste schilderstukken. Eenige kamers zijn in den Chineeschen smaak, andere met goede geweeven of geborduurde tapijten. Het rijkste vertrek is geboiseerd, en met yvoor en paerlemoer om hoog gewerkt; de knoppen en het lijstwerk van massief | |
[pagina 339]
| |
zilver; deuren en lambriseeringen van wel geschilderd spiegelglas. De achter- en bovenkamers zijn slechts ruim, doch bevatten anders niets merkwaardigs. Voor 't overige is er bij dit Slot een stedeken allengskens bijgekomen. | |
[Friederichsfelde, en buitenplaats der graavin Schulin]Eene der aangenaame streeken op een' kleinen afstand van Coppehhagen, is die van Friederichsselde, een dorpje aan een schilderächtig Meir gelegen, 't welk met boschrijke heuvelen omringd is, en zeer veel verscheidenheid oplevert. Hier liggen een hoope kleine plaatsjes of tuinen aan; doch een weinig verder, in de buurt van Friedrichsthal, verdient de grootere buitenplaats van de Graavin Schulin bezichtigd te worden. Het huis staat op eene hoogte, en maakt, schoon laag, nog al eenige vertooning; van vooren daalt een open vak by terrassen in de laagte neder; het groote en majestueuse bosch, om van kleinere partijën niet te spreeken, ligt klompswijze op eene aanmerkelijke hoogte, en levert hier en daar een schoon gezicht naar buiten of naar beneden. Wandelingen naar alle zijden, en op en neder, doorkruissen het aan alle kanten. Geheel om laag vindt men eene aangenaame fontein, met een Opschrift ter eere van de Zuster der Eigenaaresse. In een ander bosch, waarïn men niet geraaken kan, zonder het dal door te trekken, loopen openbaare wandelingen. Van eene niet geringe verhevenheid mede in deeze buurt, op welke mede nog overblijfsels van terrassen zijn, heeft men een zeer uitgestrekt gezicht, 't geen zich onder anderen | |
[pagina 340]
| |
ook op Dronninggaard en zijn Meir, dat hier tegen aan stoot, heenwerpt. | |
[Bernsdorff, het landgoed van den minister van dien naam]Bernsdorff, weder aan eene andere zijde der Hoofdstad, het Landgoed van wijlen den grooten Minister van dien naam, verdient meer door zijn schoon en modern huis, op eene zacht hellende hoogte gebouwd, dan door eenigen merkwaardigen aanleg, opmerksaamheid; er is evenwel aan de twee kanten eenig bosch met maatig onderhoudene wandelingen bij. De ingezetenen van zijn Landgoed hebben hem langs den weg, die van Coppenhagen daar heen leidt, een' Obelisk met een Opschrift, tot een bewijs hunner erkentelijkheid, opgericht. Thans zal ik mijne Leezeren naar Elseneur verzellen, doch niet langs de reeds dikwijls gemelde Landstraat, die verder weinig belangrijks oplevert, maar langs een' omweg, die den geheelen Noordelijken Uithoek van Seeland, welke boven de Hoofdstad ligt, omvangt. Door een dorp of zeven, waarvan sommige eene taamelijk bloeiënde gedaante vertoonen, en over eene vlakte van koorn-velden, koomt men te Frederikssund, een klein handeldrijvend vlek aan den Isefiord, eene baai die zich tot Roskild toe uitstrekt; de groote schepen evenwel kunnen dezelve niet hooger opvaaren dan het plaatsje dat ik daar noemde; de goederen, die verder gevoerd moeten worden, is men verplicht op kleiner schuiten over te laaden. De Magistraat van Roskild had eens voor 10,000 Rijksd. de baai tot aan hunne stad kunnen vaarbaar maaken; doch eene kleinigheid deed hen dit voordeel van de hand wij- | |
[pagina 341]
| |
zen, en Fredrikssund geniet er thans het voordeel van. De breedte deezer baai is vrij aanmerkelijk, doch twee uitgemetselde hoofden, en een reep-pont tusschen beiden, vergemakkelijken den overtocht. | |
[Jägerspriis, dat van prins Frederik, met de daar gevondene grafheuvels]Aan de andere zijde is de oever hoog, de bodem zandig, en men rijdt weder door bosch. Jägerspriis, een Landgoed van Prins Frederik, bevat een gedeelte van hetzelve. Dit belangrijk stuk gronds, 't welk jaarlijks aan een enkel Pachter voor 6000 Rijksd. verhuurd wordt, heeft altijd aan de Kroon toebehoord. Men zegt, dat Margaretha het aan een' Gunsteling geschonken heeft, en er een Kasteel voor hem op liet bouwen. In één der vertrekken liet Christiaan II, nog vóór het Stockholmsche bloedbad, een halsgericht over een Zweedsch Edelman houden. Men heeft ook weder van een' afstand van Jägerspriis aan de Koninklijke Kamer gesproken: 't geen men echter meent, dat geen voortgang hebben zal. Het huis beduidt weinig; en zelfs de nieuwste schilderijën, die men er geplaatst heeft, doen aan de Leden van de Coppenhagensche Academie der Kunsten weinig eer aan, indien de Prins, die Beschermer deezer Academie is, om deeze reden al verschooning verdient, dat hij ze er in heeft opgenomen. In den aanleg der Buitenplaats ontmoet men veel partijën in den ouden trant. Doch er zijn er andere, die wegens haare landelijkheid en natuurlijkheid behaagen. Ik bepaal mij tot het spreeken van twee in der daad zeer merkwaardige dingen. Het eene is | |
[pagina 342]
| |
een bosch van eiken, beuken en andere geboomte, in welk de doorluchte Bezitter omtrent een vijftigtal gedenktekenen voor beroemde Deenen, uit welken hoofde zij dan dien roem ontleend hebben, van afstand tot afstand heeft laaten oprichten, zonder dat eenige plek zich te vol of te overlaaden vertoont. Allen zijn zij van Noorweegsch marmer, meest in een' eenvoudigen trant, een voet of agt hoog, drie breed, en één diep, en ten minsten met den naam des geenen, aan wien het toegewijd is, voorzien. Verscheiden intusschen genooten meerder cieraad. Eenige weinigen zijn ook voor vreemden geheeldhouwd. Op dat van Luther staan de woorden uit Daniël: Die er veelen zullen gerechtvaerdigd hebben, zullen blinken als de starren enz. Op dat van Prins Ferdinand van Brunswijk ziet men de Landkaart van Duitschland, met de plaatsen waar hij zijne luisterrijkste overwinningen behaald heeft, en voorts met de groote rivieren er op gegraveerd. Het Monument van een Deensch Admiraal, die met zijn schip in de lucht gesprongen is, bestaat alleen uit het kenbaare fragment van een Linieschip. Zoo heeft ook een Burgemeester van Frederikshall in Noorwegen, die zijn huis aldaar in brand stak, om Carel XII af te weeren, een gedeelte van dat huis tot gedenkteken bekomen. Op anderen staat weder slechts een enkele spreuk of een woord, dat op hunne daaden of betrekkingen zinspeelt. De Graaven van Bernsdorff, van Schimmelmann, en in 't kort alles wat in De- | |
[pagina 343]
| |
nemarken in vroegere of laatere tijden zich op eene bijzondere wijs onderscheiden heeft, vinden, in dit aan 't Vaderland geheiligd bosch, hunne gedachtenis verëeuwigd. De steenen zijn, om ook door hun, die deezen bodem niet bezoeken kunnen, overzien te worden, althans gedeeltelijk, met eene bijgevoegde Levensbeschrijving in plaat gebrachtGa naar voetnoot(a). Een andere merkwaardigheid zijn hier een paar oude Grafheuvels, welke men geöpend heeft. Niet alle de heuvels, die men hier te lande in zulk een' overvloed ontmoet, en die tot begraafplaatsen gediend hebben, bevatten daaröm juist gewelfde vertrekken van steen. Doch in het bosch van Jägerspriis vondt men er een, met eene volkomene vierkanten Grafkamer, omtrent agt voet in 't quadraat, en zeven hoog. Het was uit geduchte steenen saamgesteld, doch deeze van onregelmaatigen vorm en ongehouwen. Sechts twee zulker steenen waren er noodig om een' muur uit te maaken; het platte | |
[pagina 344]
| |
verwulfsel, dat er over heen loopt, bestaat insgelijks slechts uit weinig stukken van dien aart. Aan de zijde des ingangs bracht een overdekt Canaal van steen, nauwelijks vier voet hoog en tien voet lang, door welk men dus bukkende moest inkruipen (thans is de zoldering van dien ingang voor het halve gedeelte weggenomen), in het sombere vertrek; en omtrent in den mond van dit Canaal lag insgelijks een groote steen. Men heeft in deeze grafsteê vier skeletten aangetroffen, waarvan er een niet slechts in 't bekkeneel een' houw had, maar in dien houw nog 't steenen hakmes, dat hem de wond had toegebracht, schoon het handvat er van was afgevallen. De vermaarde Pontoppidan heeft boven op den heuvel een' steen geplaatst, op welken men een Opschrift heeft ingegraaven, dat op den vond toepasselijk is. Belangrijker echter is mij de zoogenoemde Juliana-hoogte voorgekomen. Dit bergje staat buiten het bosch, digt bij een' Westelijken Inham van de Zee, die het smalle Schier-eiland, waaröp Jagerspriis is aangelegd, zoo goed als omringt; en er voert thans deels een Allée, deels een veldweg heen. Men had naamentlijk, eenige jaaren geleeden, voorgenomen, ten einde het Vorstelijk gezelschap, dat een gedeelte van den Zomer hier door zou brengen, een schouwspel van een' nieuwen aart te geeven, een' hoogen grafheuvel, die geen uitwendige steenen vertoonde, te doorgraaven. Vooräf had men reeds begonnen te polssen: doch zoo dra men, door het instorten van | |
[pagina 345]
| |
een' kleinen steen uit het verwulfsel benedenwaards, zich van de zekerheid van een' onderäardschen kelder overtuigd had, hieldt men met graaven op tot na de aankomst van het Hof, 't welk ook van 's morgens tot eetenstijd toe, zoo lang de delving duurde, er dagelijks in tenten bij tegenwoordig was; en wanneer het vertrok, er eene wacht bij liet zetten, op dat er in den tusschentijd niets aan verricht zou worden. Gelukkig begon men toen van de rechte, dat is van de Zuidelijke zijde, waar weezentlijk, even gelijk bij den voorigen, zich de ingang bevondt, te arbeiden. Na 't wegneemen van den steen, die ook hier den mond toesloot, vondt men alles, tot het bovenste verwulfsel toe, vol van de fijnste en beste moestuin-aarde, zonder een enkel steentje of ander vreemd ligchaam. Dit wierdt allengskens met de meeste zorgvuldigheid er uit gehaald, tot dat men eindelijk op den bodem aan dertien skeletten kwam, die zonder order hier uitgestrekt lagen. Twee derzelven waren kinderen, en van deezen vondt men er een in de holligheid des muurs, even als in de Grieksche Catacomben, zoo goed als ingeschooven. De mans hadden kort geweer van koper of metaal, en een mes van steen; ook tevens een' metaalen knoop bij zich. Een soort van vingerhoed van bernsteen tekende, gelijk men met reden vermoedde, de vrouwelijke sexe van sommige geraamtens af. Een hoope evenwel van al dit tuig verdroeg de lucht niet lang; en Prins Frederik liet daarna alle de beenderen samen in een' nieuwen | |
[pagina 346]
| |
kuil ter aarde bestellen. Dit Familiegraf intusschen, van eene gansch andere gedaante dan het eerste, verdient opzettelijk beschreeven te worden. Het had vier-en-twintig voet lengte, op omtrent een half dozijn breedte; de hoogte, die van boven rondächtig toeloopt, zal een voet of zeven haalen. De steenen zijn hier aanmerkelijk kleiner, dan in den grafkelder van het bosch, en alles heeft meer de gedaante eener onregelmaatige Grotte. Hier en daar heeft men gemeend het met ijzer en steen te moeten schooren, 't geen, zoo wel als een bank van binnen, van de uitwerking veel beneemt. Een geheel reguliere heuvel is er ook daar na weêr overheen geworpen, niet alleen gedeeltelijk beplant, maar met de gedenktekens van zes oude Noorsche Koningen, in welker tijd men omtrent gist dat dit graf gebouwd kan zijn, vercierd: waarvan Harald Haarfager er een is. Ook ontmoet men hier een' steen, met eene Runische Inscriptie van weinig letters, in de schuinste geschreeven, en met eene linie van onderen op welke alle letters rusten. Het is een geschenk, uit Noorwegen, waar men den steen gevonden heeft, aan den Prins gedaan: welke laatste slechts even het schrift heeft laaten zwart maaken, om het beter te kunnen onderscheiden, en toen dit gedenkteken op de Juliana-hoogte ter neêr doen stellen. De heuvel heeft deezen naam, gelijk men ligt begrijpt, naar de overleeden Koningin Douarière bekomen; en zelden heeft tusschen Moeder en Zoon ('t welk alles buiten dien, wat | |
[pagina 347]
| |
men in zijne Paleizen ziet, genoegsaam bewijst) meer onderlinge liefde en eensgezindheid geheerscht. Suhm en anderen hebben intusschen dit Rünenschrift niet volledig kunnen uitleggen; een paar letteren althans zijn hun duister gebleeven. Een zonderlinge omstandigheid koomt zich bij al wat ik tot nu toe gezegd heb, nog bijvoegen. In deezen heuvel, eer men hem nog had aangetast, en in een' zekeren zin had omgeschapen, vondt men taamelijk hoog boven den grafkelder een' pot met verbrande beenderen: 't geen een vrij wat ouder tijdperk dan de kelder zelve aanduidt. Is ook mogelijk de heuvel slechts voor de lijkbus aangelegd, en heeft men eerst daar na er van onderen in gegraaven en gemetseld? of heeft men den pot van elders overgenomen, en, uit eene andere bewaarplaats, in de buurt van 't nieuwere Familiegraf overgebracht? Even vóór het weder-overvaaren over het veir der Isefiord, bezocht ik even op den berg aan deeze zijde, een soort van Zwitsersch huisje van eene zaal en twee kamers, 't welk naar alle kanten een uitgestrekt gezicht over land en water beheerscht. Over een' heuvel-achtigen doch openen weg, en door een paar dorpen, koomt men aan de andere zijde welhaast te Frederikswaerk. | |
[Fredericswaerk, van prins Frederik van Hessen, met de canogieterij, salpeterfabricq, kruidmolens, kerken buitenplaats]Dit zeer aanmerkelijk stuk Goeds, dat voorheen een' anderen naam droeg, en waarvan de Pachter nog 8000 Rijksd. opbrengt, terwijl hij in staat is tusschen de 2- en 300 koeijen te houden, behoorde eertijds den Koning toe. De overleeden Gene- | |
[pagina 348]
| |
raal van Claassen, van wiens nagelaatene Bibliotheek ik reeds onder Coppenhagen gesproken heb, bestuurde het eerst als Rentmeester der Kroon, en kocht het daarna, voor geen' zeer hoogen prijs, voor zich zelven, na er veel verbeteringen in 't werk gesteld te hebben. Hij leide er toen eene Canong-gieterij aan, met kruidmolens; en maakte een Contract met het Gouvernement, volgens welk hij aan al deszelfs behoeften van deezen aart, tegen een' vastgestelden prijs, voldoen zou. De hoeveelheid metaal, zoo voor Canonnen als Mortieren en andere stukken van allerlei Caliber, die hij verplicht is te bezorgen, vrees ik verkeerd te hebben opgetekend, en durf ze niet nauwkeurig bepaalen; voor stukken van een kleiner Caliber wordt hem meer dan voor die van een grooter betaald; van buskruid verwerkt hij voor de Kroon 2500 Centenaars, en nog wel eens zoo veel boven dien; even eens mag hij ook aan een' ieder die het bestelt, zoo veel geschut als het hem goeddunkt verkoopen. Men smelt hier insgelijks het ijzer voor kogels en andere kleine voorwerpen; men maakt er Affuiten en wat door de Artillerie verder gevorderd wordt. Door dit alles is Frederiks-waerk een vlek van arbeidsvolk geworden, daar het te vooren geen andere dan boerenhuizen bevattede; het is regelmaatig meest in eene rechte breede straat aangelegd, en door geboomte belommerd. Eigentlijk evenwel zijn het slechts eenige Meesters of Opzieners, die er woonen, en in evenredigheid | |
[pagina 349]
| |
weinige vaste arbeiders: in alles omtrent een paar hondert; terwijl er over de duizend uit den omtrek dagelijks komen werken, somtijds wel eene mijle ver, en evenwel des avonds tot hunnent te rug keeren. Dit gantsche Landgoed, met Canon-gieterij en wat er meer toe behoort, heeft de Heer van Claassen aan Prins Frederik van Hessen vermaakt, waarönder evenwel het voorhandene buskruid, van welk een groote hoeveelheid aanweezig was; en deeze in een' tijd verwerkt toen de salpeter veel van den tegenwoordigen prijs verschilde, niet mede onder begreepen wierdt. Ik durf evenwel niet beslissen, of de Prins door dit Testament niet in eenige verplichting gebracht is, om het t' eeniger tijd, of mogelijk na zijn' dood, weder in 's Konings handen te moeten terug brengen. Zeker is het intusschen, dat hij in alle de rechten en verplichtingen zijnes Voorgangers, ten opzicht der leverantiën aan de Kroon, getreeden is: daar het Contract zich nog tot verscheiden jaaren in de nu loopende Eeuw uitstrekte; en tevens dat verscheiden noodzaakelijke onkosten, gelijk het vernieuwen der sluizen, en de duurte des salpeters, zijne winsten niet meer zoo groot maaken, als die des Stichters deezer uitgebreide inrichting welëer geweest zijn. De Kerk, die op een' afstand van het Vlek, en meer bij het eigentlijke boerendorp aan de oeveren der Arröe-zee, eerst onlangs in een netten trant en in de gedaante van een Grieksch Kruis is opgemetseld, vertoont van binnen het | |
[pagina 350]
| |
Monument van den Generaal van Claassen, 't welk hem zijn Broeder heeft opgericht. Het staat, wanneer men binnentreedt, aan de linkerzijde, die het voor een groot gedeelte vervult. Van eene ruime Nis is de geheele grond met ruwe steenen, met uitwerpsels van gegooten metaal en dergelyken beworpen, en dezelve voorts aschgraauw geverwd. Op den voorgrond vertoont zich in de rotsen een group van twee figuuren; de eene is de Tijd, die met de rechterhand ter neder schrijft 't geen de Generaal, ten opzicht der Fabriek van Frederikswaerk, aan 't Vaderland geschonken heeft. De linkerhand houdt een papier, met de tekening der geheele plaats, en met de Datums van zijn Testament en Codicil. De andere figuur stelt de Edelmoedigheid voor, die eene geslootene rolle, alleen een' vroegeren Datum dan dien van Testament en Codicil aanwijzende, tusschen de rotsen wegwerpt. Door deeze zinnebeeldige figuur heeft de nog leevende Broeder eene daad van zich zelven willen verëeuwigen. De beide Broeders naamentlijk hadden zich te vooren door een onderling Contract aan elkaâr verbonden, dat, zo zij zonder kinderen stierven, de overblijvende den boedel des anderen aanvaarden zou: 't geen de Generaal, dien zijne winsten in de Bank en meerdere gelukken tot een' grooten rijkdom hadden doen opklimmen, daarna schijnt gebroken te hebben: terwijl de nu nog leevende het haatelijke niet op zich heeft willen laaden, van een' uitersten wil, zoo vol van milddaadige Stichtingen, | |
[pagina 351]
| |
gelijk het strenge recht er hem de vrijheid toe zou gegeeven hebben, om ver te werpen. Het geheele Fidecommis deezer uitgestrekte erffenis wordt thans, Frederikswaerk evenwel, zoo 't schijnt, daarönder niet begreepen, door eene Commissie beheerd; de Broeder trekt er 12000 Rijksd. 's jaars van, behalven eene Ton of drie Contanten, welke hem bij 't overlijden des Generaals terstond zijn ter hand gesteld. Voor 't overige beäntwoordt de Sculptuur van het Gedenkteken waarvan ik spreek, niet aan de vinding en aan de tekening van het geheele, die in der daad iets stouts hebben. Slechts de oude gekromde rug van den Tijd is redelijk. De bijtel van den Beeldhouwer Wideweld, van wien te vooren gesproken is, heeft de figuuren van dit Monument bewerkt. Het Altaarstuk der Kerk bevat eene taamelijke schilderij, den Godsdienst, door de Rede opgehelderd, verbeeldende. Het Woonhuis, werwaards men van het Vlek langs eene aangenaame beek, die tusschen twee vrij hooge en bewassene bergen vloeit, heenwandelt, heeft nog al eenige gedaante van trotschheid, doch in der daad is het noch groot, noch gelukkig geplaatst: vooräl daar het te veel in de laagte ligt. Sedert dat het den Prins van Hessen in handen gevallen is, bewoont het een Krijgs-Commissaris, dien het opzicht over de gantsche inrichting is aanbevolen. Tot de Bij-gebouwen kan men eene Brouwerij en eene Branderij, welke beide vrij van Accijns zijn, en zeer | |
[pagina 352]
| |
veel opbrengen, rekenen. De buitenplaats bestaat voornaamentlijk uit een' platten Engelschen boomgaard van vooren, uit een' hoogeren aanleg, mede in den Engelschen smaak, van achteren, en ter zijde uit twee schoone bosschen, ieder op een' berg gelegen, en door, eene beek van één gesplitst; hondert paden op allerlei hoogtens doorkruissen zich daarïn op allerlei wijzen. Op zekeren afstand rijst een kaale verhevenheid, waar een slingerende wandelweg heenvoert; hier overziet men de gantsche landstreek, voor zoo ver het de begroeide bergen niet verhinderen: Frederikswaerk met zijne Fabriquen, den Isefiord, het Cattegat en de Arröerzee, het grootste Meir in Seeland, wiens oeveren aan de eene zijde het ongemak van 't stuifzand onzer duinen hebben, het geen men ook door helm of dergelijk voor de gaten, die er zich andersints in vormen, beveiligen moet; ook mag men er niet in graaven. Geheele dorpen zijn hier voorheen om deeze reden onbewoond gebleeven. Wat de Fabricq nu zelve betreft, de molens, die alles in beweeging brengen, liggen thans aan twee armen eener beek, doch worden door waterleidingen geholpen, waarvan de ééne wel voor 1500 voet aan hout heeft. Het water komt van de Arröer-zee, en valt in den Isefiord; de val kan echter nimmer sterker zijn dan van vijf voet. De achterste waterleiding brengt de Kruidmolens in beweeging. Van deezen staan er zes naast elkander, met een' Kernmolen. In de Kruidmolens stoot men de | |
[pagina 353]
| |
Massa door over de: vijftig houten stampers, met koperen enden, omtrent tweemaal vier-en-twintig uuren; om de uur of zes verplaatst men het van den éénen houten vijsel in den anderen. In den Kernmolen wordt door geduurige horizontaale beweeging eeniger vierkanten bakken, die een paar zwaare Cylinders bevatten, welke men heen en weder schudt, de nog vogtige klomp door gaten in deeze bakken heen geperst, en in korrels veränderd; daarna wordt het gedroogd door 't middel van een' oven, welke tot zekeren graad gestookt wordt. De nieuw aangelegde Salpeterfabricq formeert een' winkelhaak van twee lange en slechts van boven overdekte gebouwen, die ter zijde aan den invloed van wind en lucht zijn blootgesteld. Zij zijn geheel vervuld met langwerpig vierkanten hoopen aarde, doch die in deeze gedaante pyramidaal om hoog loopen. Deeze aarde wordt reeds te vooren toebereid, en met allerlei verrotte plantgewassen, of zullke voortbrengselen van het dierrijk, die het meest tot verrotting overgaan, gemengd. Men verzamelt dit in een' opzettelijk daar toe geschikten bak. De aardhoopen zijn daarënboven vol van gaten, waarïn van tijd tot tijd Urine van menschen en van beesten gegooten word. De zoutächtige aarde die men onder de woonvertrekken vindt, levert mede, met deeze hoopen vereenigd, eene voortreffelijke stof voor de Salpeter-bereiding op; en in het Bambergsche, het Vaderland van den Meester deezer Fabricq, heeft de | |
[pagina 354]
| |
Overheid het recht van beurtelings bij ieder inwooner zonder onderscheid den bodem der beneden-vertrekken, ten behoeve van dit soort van Fabriquen, op te graaven. In agt of tien jaaren kan men eerst den Salpeter, die in de aardhoopen wast, gebruiken: doch er worden er wel agttien verëischt, om ze door en door rijp te doen worden, en zoo veel te doen opbrengen als mogelijk is. In eene Salpeter-Raffinaderij, die zich hier mede bevindt, wierdt niet geärbeid. Voor 't overige weet men, dat de Salpeter allen vier vijfde gedeeltens van de stof, waarüit het Buskruid vervaerdigd wordt, bedraagt. Verder beziet men nog op Frederikswaerk de molens, welke de draaibanken beweegen waaröp het metaal gepolijst wordt; de Smeederijën; en, in een ander groot gebouw, dat met twee vleugelen naar vooren schiet, de Smeltövens en de Gieterij. Jaarlijks koomt een Commissie van het Gouvernement herwaards, om het geschut te onderzoeken. Ook ligt er een Detachement Invalides tot beveiliging. Van tijd tot tijd beproeft men het geschut: gelijk ik dit, den dag op welken ik er mij bevond, naar den kant van de Isenfiord, van een' mortier, bijwoonde. | |
[Friedrichsburg]Een aangenaame landstreek, ten Zuiden van de Arröer-zee brengt van hier naar Friedrichsburg, en dan een boschrijke mijle weegs naar Fredensburg: twee Koninklijke Luststoten, van welken ik nu zal spreeken. Het eerste, door Christian IV gebouwd, is een oud, hoog en eerwaardig Kasteel | |
[pagina 355]
| |
van roode klinkers, 't welk door Voorgebouwen, Poorten, en bijna door Sterktens omringd wordt. Het spiegelt zich in een klein aangenaam binnenmeir, waarvan de helft omringd wordt door een stedeken, met ééne ruime cirkelende hoofdstraat; de andere, helft vertoont bosch en akkers. De tuin wil weinig zeggen, en ligt achter het Slot. Door alle de poorten van 't zelve binnengetreeden, bevindt men zich op de Bassecour van dit Gothicq gevaarte, en bespeurt een soort van Gallerij met marmoren pylaaren, aan den voorgevel in laater tijden aangezet. Van binnen leidt men den vreemdeling het eerst in de Kapel, welke een' uitspringenden zijde-vleugel formeert: een schoon gebouw, waarïn sedert deszelfs stichting, op den tegenwoordigen Koning na, de Deensche Monarchen bestendig gekroond zijn. De gedaante is lang en smal; de zoldering zeer uitvoerig gewerkt. Een Gallerij met kleine Colommen van allerlei soort van marmer, loopt rond in de Kapel. Het Altaar pronkt met plaaten van enkel zilver, of van zilver verguld; ook met Bas-reliëfs van gedreeven of gesmeed werk, door eene Italiaansche hand gewrocht en van uitmuntenden arbeid. Zij stellen Bijbelsche Geschiedenissen voor. Ook de, ebbenhouten predikstoel heeft Bas-reliëfs van zilver. Om laag hangen wel Schilderstukken in de Kerk, doch van een' Deenschen Meester, die zich niet boven het middelmatige verheft. Op de, Gallerij in 't tegendeel vindt men vrij goede Italiaansche | |
[pagina 356]
| |
stukken, en in des Konings Loge zelfs, die tegen over het Altaar is, eene geheele verzameling, waarönder zeer veel fraais. De Wapens der Oliphants- en Danebrogs-Ridders vercieren ook de beide kanten deezer Gallerij, daar zij in deeze Kerk tot die waardigheid plachten geslagen te worden. Na hun dood neemt men ze weg, en hoopt ze in eenigen der beneden-vertrekken van het. Kasteel bij elkaâr. In deeze Kapel, daar de Stadskerk vertimmerd wordt, verrichten thans de inwooners van het plaatsje hunnen Godsdienst. Het Slot bestaat uit verscheidene groote doch niet zeer moderne noch lichte vertrekken. Veelen derzelven hebben uitstekken, ronde torens, en dergelijke naar buiten uitkomende Cabinetten. De Ridderzaal verdient eigentlijk alleen bezichtigd te worden. Van eene aanmerkelijke lengte en evenredige breedte, zondigt zij slechts in het laage der verdieping. Daarëntegen is het bijna, als of men de zoldering nader bij het oog had willen brengen, om de onbegrijpelijke pracht die er aan te koste gelegd is, schoon niet met den smaak, dien men wel wenschen zou, des te beter te vertoonen. De bodem der zaal is van marmer, en de muuren hangen vol van schilderijën, onder welke er eenigen van Rembrand en andere goede Meesters zeer veel oplettenheid verdienen. De portraitten van Tromp en van de Ruijter bevinden zich onder dezelven. | |
[Fredensburg]Van een' geheel anderen aart is het Slot van Fredensburg, het gewoone Zomerverblijf van Ju- | |
[pagina 357]
| |
liana Maria, tot dat zij er het tijdelijke met de eeuwigheid verwisseld heeft. De toegang tot hetzelve, eerst midden door de breede straat van het plaatsje dat er bij ligt, en dan door een ijzer hek op de Bassecour van vooren, is waarlijk trotsch. Het gebouw zelve uitvoerig en van nieuwere Architectuur, schoon deeze evenwel geen recht op de meeste bewondering heeft. Van boven wordt het door een' Dome, en twee Torens nevens dezelven, bekroond. Van vooren steeken twee vleugelen uit, en sluiten de Bassecour met eikanderen in. Naar de tuinzijde is de gevel zeel eenvoudig. Het Hoofdvertrek van binnen is onder den Dôme, en in 't midden van 't gebouw. Beneden ziet men eenige middelmaatige Schilderstukken uit de oude Geschiedenis; in de hoogte bespeurt men er vier anderen, welke verrichtingen van eenigen der laatste Koningen afbeelden: een onder anderen vertoont het tekenen van den jongsten Vrede met Zweden, 't geen in deeze zelfde Zaal geschiedde. Dan volgt, naar de tuinzijde, een ander middel-vertrek, 't welk een spirsof dans-zaal is, met Architectuurstukken beschilderd, en van boven met een plafon van 't penceel eenes Meesters, die zich hier meer onledig gehouden heeft, doch op wiens arbeid niet zeer te roemen valt. Ontelbaar, is de reeks der overige boven- en beneden-kamers van dit Kasteel: de meesten net en vrij modern gemeubeld, veelen met Pequin, een hoope met schilderstukken van beter en minder soort. Verscheiden intusschen onder dezel- | |
[pagina 358]
| |
ven zijn niets minder dan verwerpelijk, gelijk een Schalk van groote schoonheid, en een' Joseph aan 't sterfbed van zijn' Vader, 't geen mogelijk een Guercino zou kunnen zijn. Een ander stelt de twee eerste bewooners van Fredensburg voor, een' Boer en eene Boerin, die, aan den Koninklijken Stichter van het gebouw zuivel komen aanbieden. Vijf Boekvertrekken der overleedene Koningin bevonden zich nog onder het Zegel; en van haare bijzondere meubelen was men bezig de laatste bezending in te pakken, om ze naar Coppenhagen te vervoeren. Onder dezelven was ook de aan sommigen mijner Leezeren gewis niet onbekende fontaine de circulation van glas, die, inwendig met een' rooden Spiritus voorzien, den omloop van het bloed in het menschelijk ligchaam af moet beelden, en die men somtijds ook le sang de Robespierre noemt. De buitenplaats is zeer uitgestrekt en in de gedaante van een' waaijer aangelegd. Ter linkerzijde wordt zij geheel door de wateren van een der Binnenmeiren van Seeland bespoeld, 't welk zich eerst even bij het Kasteel vertoont, dan door een groot Schiereiland met eenig geboomte terug gedreeven wordt, en ten laatsten vlak over het gebouw koomt eindigen. Trotsch is de partij, die voor de tuinfaçade ligt, en langsaam daalende zich tot aan dat water uitstrekt. Gras, Bloemen, Statuën en Vasen (doch al wat beeldhouwwerk is, moet men slechts niet zeer van nabij bezichtigen) helpen dit ruime open vak verfraaijen. Aan beide zijden is bosch, het | |
[pagina 359]
| |
grootste evenwel aan den linkerkant, met allerlei soort van rijzend geboomte, met hoogten en laagten, en de aangenaamste wandelwegen. Slechts jammer, dat men van het schoone Meir geen beter partij getrokken heeft; een breede groene laan loopt er, wel bestendig half cirkelend langs, doch zoodanig bewassen, dat het oog bijna op alle plekken vruchtelooze poogingen doet om, de Zee op eens, of zelfs maar gedeeltelijk, te overzien. De kunstpartijën bestaan meest in eenige Colommen en Obelisken ter eere van Frederik V, doch wederöm van maatigen Sculptuur-arbeid; evenwel ziet men eene goede Columna rostrata, en een' Sarcophage met een Bacchanaal er op gebijteld. Hier en daar vindt men nog spooren van ouwerwetschen aanleg met geschooren heggen en dergelijken. Niet onaardig echter is een rondeel, met eene dubbele Terras omringd, en deeze met eene bonte rei vercierd van bij de zeventig witgeverwde en levensgrootte beelden van lood, welke inwooners van verschillende gedeeltens van Noorwegen, ieder in zijn eigen costuum, verbeelden. In hun soort zijn zij redelijk goed vervaerdigd; en het geheele doet eene zonderlinge uitwerking.
* * * |
|