Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 1
(1804)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
Roskild, Lethraburg.
| |
[pagina 154]
| |
halven nog verscheiden Familiën-kapellen, waar men de kisten volgens het gebruik deezer streeken boven den grond ziet staan, de graven en gedenktekenen der Koningen vooräl, die de Roskildsche Cathedraalkerk, nog tegenwoordig in 't bezit om de asch der Deensche Monarchen en derzelver Geslacht te ontvangen, ten uitersten merkwaardig maaken; aan de heerlijke Ode van Klopstock bij den dood des laatsten Konings, onder den naam van Rothschilds graven, heeft een' nieuwen graad van belangrijkheid aan dezelve medegedeeld. Hier zijn er eenige regels van: Ach hier hebben zij u bij uwe Vaadren begraaven,
Dien wij beminden, om wien lang onze traane
nog vloeit.
Zoude om zijn' ontslaapenen Vorst geen weemoedi-
ge traanen
Lang vergieten een Land, waar geene Weduwe
schreit?
Zoude zijn Volk niet lang eenen Koning betreuren,
dien dikwijls,
d' Oogen van dankbaarheid nat, zeegnend het
weesje verliet?
| |
[pagina 155]
| |
O gij, oudere dooden, gij stof! eens Koningen!
vroeg riep
Die over Waerelden heerscht, deezen uw' Zoon
in uw Kring.
Ernstig, in sterfgedachten, omwandle ik de graven,
en leeze
Op hun marmer, en zie lettren als vlammen
daar op:
Andren als die, die de buitenste schors der daaden
maar teeknen,
Onbekend met het doel, 't welk in de ziel zich
verborg.
Vreesselijk flikkert het hemelsche Schrift: Dáár zijn
ze gewoogen,
Waar de kroone des loons, geene verganklijke,
straalt!
Is het niet God, die hem in zijne velden gezaaid
heeft?
Ach! tot des eeuwigen dags dankende vreugden
gezaaid?
Strooit hier bloemen in 't rond! De lente is we-
dergekomen!
Weder, maar zonder hem! Bloessem bekransse
zijn graf!
Daniëns schoone Zede, die ook des rustenden land-
maans
Grafsteê, in blijde hoop, jaarlijks met bloemen
bedekt,
| |
[pagina 156]
| |
Wees gij nog feestlijker nu, en strooi om des Ko-
nings gebeente,
d' Opstanding in 't verschiet, kranssen der lente
in het rond!
Zwijgend grafverwulfsel, dat zijn gebeente over-
schaduwt,
Rilling gaat van u uit! Langsaam op vleuglen
der nacht
Rilling! Ik hoor u zweeven: Wie zijt gij, Zie-
len der dooden?
“Zalige Vaders zijn wij! Zegenden, zegenden
nog
Frederik, toen wy aarde aan de aarde gaven!
Wij komen
Niet van de velden des strijds!”
Beste Koning, u klaagt achter na de Speelnoot der
Muse,
En der Wijsheid! Om u treurt ook de liefling
der Kunst.
Beste Koning! Het jongske, de grijzaard, de
kranke en de arme
Weenen, Vader! Het Volk weent en van ver-
re, en nabij!
Van het Heklagebergte tot aan het stroomen der
Weser
Weent uw geheele Volk, Vader, dat zalige
Volk!
| |
[pagina 157]
| |
Kan een onsterflijke naam u beloonen: de Aarde
begint dien
Thans u te geeven: maar ach! is deeze naam
dan een loon?
En nu ten slotte die aandoenlijke aanspraak aan den ongelukkigen thans leevenden Koning, die toen nog de hoop van Denemarken was: Gij, o Frederiks Zoon! gij Zoon van Louise,
verheevne
Dierbre Jongling, vervul onze verwachting, en
wees,
Schoone, edele Jongling, dien alle Gracien cieren,
Ook de Gracie der deugd, wees, wat uw Vader
ons was.
Heiliger kan u geen Tempel, dan deeze Tempel
vol graven
Uwer Vaadren, en niets meer tot herïnnring u zijn,
Dat het alles ijdelheid is, en de daaden der deugd
slechts
Overig blijven, als God u ook eens roept van
den Troon!
Ach de Kroon van aarde valt in den dood van het
hoofd af,
En een vernielende hand drijft haast een wolk
om haar glans.
Maar voor eene eeuwigheid geeft, ten dien beslis-
senden dage
Zijner vergeldingen, God d' eerenvollere Kroon.
| |
[pagina 158]
| |
Hoe flauw wordt, na eene Ode van zoo veel dichtkunst en van zoo veel gevoel, niet alle Prosa; en hoe valt een drooge beschrijving van eenige Gedenktekenen niet af op zulke verheffingen van ziel en van hart! Doch mijne taak noodzaakt mij, om ten minsten mijne Leezeren niet van het voornaamste onkundig te laaten, 't geen de Roskildsche Kerk in dit opzicht merkwaardigs bevat. Vlak achter het Altaar rust op eene hooge Tombe, in wit albaster, het schoone beeld van Margaretha, de verëenigster der drie Noordsche Rijken, en wier gedachtenis, in Denemarken vooräl, met alle recht verëerd wordt. Haar Opvolger, Eric van Pommeren, liet het ten haare aandenken plaatsenGa naar voetnoot(a). Men beklimt dan met eenige trappen het achterste en bovenste gedeelte van het Choir, waar vier ten uitersten prachtige Gedenktekenen, die van Christiaan V en Frederik IV naamentlijk en van derzelver Vrouwen, in wit marmor opgericht zijn. De Bas - reliëfs aan de vier zijden van ieders Tombe herhaalen hunne daaden, of stellen hunne deugden voor, 't zij door zinnebeeldige, 't zij door Historische tafreelen. Boven op den zerk ligt een Crucifix: doch het por- | |
[pagina 159]
| |
trait van een' ieder wordt door een vrouwelijk beeld, op een medaillon gebijteld, in de hand gehouden. Onder dit Choir daalt men in een' grafkelder, waar eenige Prinssen en Princessen begraaven liggen. De jongst overleedenen, en daar onder eenige kinderen des tegenwoordigen Kroonprinssen, zijn hier in kisten opgeslooten, waar van de elegantie mij toescheen meer voor het ameublement eener danszaal, dan voor het verblijf der dooden berekend te zijn. Men wordt nog in meer andere zulke kelders neêrgelaaten; in éénen derzelven staan de koperen en voortreffelijk gewerkte kisten van Christiaan IV en Frederik III. Een groote opene Kapel, alleen door traliewerk van de Kerk afgezonderd, bewaart nog boven - den grond verscheidene lijken van Koningen en Koningïnnen of hun Gestacht. Hier wachten onder anderen de twee laatste Monarchen, met Juliane Marie, de tweede en in de Geschiedenis genoeg vermaarde Gemaalïn van dien Frederik V, wiens dood de Ode betreurde, om in de Sarcophages, die men in eene Kapel aan de overzijde sedert lang voor hun vervaerdigt, met hunne kisten verplaatst te worden, onder welken die der Koningïn voor dezelfde berisping als die der Vorstelijke kinderen bloot ligt. Van de Sarcophages is die van Christiaan VI alleen gereed, maar tot nu toe onzichtbaar; de twee anderen bevinden zich nog in des Beeldhouwers handen te Coppenhagen. Het Paradebed van Frederik III wordt door eene groote schilderij in dezelfde Kapel, | |
[pagina 160]
| |
die nu de ligchaamen nog bevat, tegen den achtermuur vertoond. De laatste Kapel vercieren de in Italiën met de grootste kunst beärbeide Mausoléën van Christiaan III en Frederik II. Met hun ligt Christiaan I hier wel onder den grond begraaven, doch zonder Gedenkteken. Het blauwe marmor der beide Mausoléën wordt door het witte marmor der beelden verlevendigd. Men ziet er de twee Koningen dubbeld: eens in de laagte liggende, en eens boven op voor een Christus-beeld aan 't kruis nederknielende. | |
[Beschrijving der stad]Deeze Cathedraalkerk en haare niet alleen voor iederen Deen, maar ook voor iederen denkenden Vreemdeling verëerenswaardige schatten (want weinig Rijken kunnen op zulk eene reeks van goede Monarchen roemen) zijn het eenigste, waaröm men zich in Roskild meer dan een oogenblik behoeft op te houden. Het plaatsje, dat digt aan een' Zeeboezem ligt, welke in Seelands noordelijke kust is uitgehold, heeft van zijn' ouden omvang en bloei (men telde er eertijds zeven - en - twintig Kerken en Kloosters) weinig overgehouden; en het bestaat voornaamentlijk slechts uit eene enkele breede straat, met laage geverwde huizen aan beide zijden: die echter, wanneer men er in binnen treedt, nog meer welvaarenheid vertoonen, dan de buitengevel er van schijnt te belooven. De bevolking kan geen 2000 zielen bereiken. | |
[Lethraburg]Doch het Landgoed Lethraburg, dat ik zoo even noemde, een mijl van hier gelegen, en onder de | |
[pagina 161]
| |
voorige Regeering tot een Graafschap verheven, verdient eenen uitstap. Een goede rijweg, en, wanneer men het Kasteel nadert, een fraaije essen- en lindenlaan, met boerenwooningen in 't rond, die beter aanzien dan anders in deeze streeken hebben, voert naar deeze voortreffelijke bezitting, Welëer lag hier omtrent het oude Slot Lethra of Leyre, met eene stad van dien zelfden naam, waar de Koningen van Denemarken hun verblijf hielden, toen zij zich nog Koningen van Lethra noemden, om zich van de kleine Vorsten te onderscheiden, die in de overige gedeelten van het Rijk, gelijk deszelfs grenzen, zich tegenwoordig uitstrekken, heerschtenGa naar voetnoot(a). Hier rijst een heuvel, op welken men hen huldigde. Hier stond een steenen stoel, onder den naam van Kong- of Dronning-stolen, waar men den Monarch en zijne Gemaalïn dan plaatste. Hier offerde men in Heidensche tijden iedere negen jaar het schrikkelijk slachtöffer van negen-en-negentig menschen, en even zoo veel paerden, honden en haanen; en Lethra wierdt als de heiligste plek van 't gantsche Seeland aangezien. Van al die heerlykheid is thans alleen een onbeduidend dorpje over. Te vergeefsch ondervroeg ik op een' grond, die weinig door Reizigers bezocht | |
[pagina 162]
| |
wordt, naar den heuvel en den steen. Geen mensch kon er mij te deezer plaatse eenig bericht van geeven; en ik vernam daarna, dat de heuvel, die nog bestaat, welëer met steenen was omringd geweest, welke de tegenwoordige eigenaar had weggenomen; en dat de Koninginnen-stoel een zeer gemeene steen is, in de eene of andere boeren-werf, zonder eerbied voor zijne vroegere vermaardheid, binnengeslooten. Ik zal mij dan alleen met het nieuwere Kasteel en de daar achter liggende buitenplaats bezig houden. Het eerste, door den Vader des tegenwoordigen eigenaars, een' Graaf van Holstein, Koninklijk Opper-Jaagermeester, op eene verhevene plek gebouwd, bestaat uit een Corps de Logis, en twee van hetzelve afgezonderde zich inwaards buigende smalle vleugels: alles wit en geel geverwd, en zonder uitwendig veel aanspraak op eene uitmuntende bouwkunde te mogen vormen, schoon het van verre niet weinig vertooning maakt. Van binnen behaagde het mij zeer. De Kapel aan het ééne einde van het hoofdgebouw, in welke voor het huisgezin en eenige lieden in den omtrek weekelijks gepredikt wordt; en waar een opschrift op iederen bank bepaalt, waar keukenmeiden, werkmeiden en dergelijke zitten moeten, bevat eenige goede schilderijën: een deezer stukken stelt alle de Kerk-hervormers rondöm eene tafel staande voor; aan de overzijde vertoonen zich Duivel, Paus, Cardinaalen, Monniken enz., bezig met hen aan te vechten. Ieder Reformateur heeft zijn bijzonder | |
[pagina 163]
| |
Hoogduitsch Versje: doch bij een' Kandelaar midden op tafel leest men in 't Nederduitsch: Het licht staat op den Kandelaar. De vertrekken van 't Kasteel zijn vrij modern gemeubeld, en, behalven met verscheiden nieuwere prenten, ook met een hoope schilderijën vercierd, onder welken evenwel veel middelmaatigs doorstak, waarbij het weezentlijk schoone altijd meer verliest dan wint. Één der beide vleugels is geheel aan eene Boek-verzameling toegewijd; en in der daad is deeze zeer uitgestrekt, en wordt van tijd tot tijd nog door den Eigenaar vergroot. Het uur verboodt mij, toen ik ze doorliep, er veel meer van te kunnen opmerken, dan dat zij behoorlijk in haare vakken verdeeld was. Een talrijke schat van Bijbels plagt hier mede bewaard te worden: doch, de plaats te bekrompen beginnende te worden; heeft de Graaf dezelven in zijn Hôtel te Coppenhagen doen overbrengen. Het gezicht uit de achtervensteren van dit Kasteel, die naar de Roskildsche Landstraat wijzen, is ruim, zonder daaröm juist schoon te zijn. Men daalt van deeze zijde langs terrassen in eene laagte, die zich weder, vlak tegenöver, in eene hoogte eindigt. Van deeze hoogte had men, daar het gezicht er uit het Slot zich het allerëerst op vestigt, onëindig meer partij kunnen trekken. Zij is nu slechts wild bepoot. Doch aan beide kanten van dit dal voert een pad naar twee uitgestrekte en schoone beukenbosschen, waar de wandelingen in uitgespaard zijn. Meet wild en aan eene stoute | |
[pagina 164]
| |
Natuur overgelaaten, is dat ter rechterzijde; meer regelmaatig het andere; dit evenwel is in 't bijzonzonder zeer opmerkenswaardig, door alle de beelden en borstbeelden van vroegere en laatere Deensche Monarchen, die de eigenaar door eene gelukkige vinding, zoo na bij het oude Lethra, hier heeft verëenigd; en waar door hij zijn bosch aan de reeks zijner Monarchen als op nieuw heeft geheiligd. Margaretha is er wederom de hoofdpersoon; en een rond vak heeft haare Statue, en deeze van geen' gemeenen bijtel, in 't midden, en wordt door andere Bustes omringd. |
|