Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw
(1943)–P.J. Meertens– Auteursrecht onbekendMuziekOok voor de nareformatorische eeuw zijn de gegevens over het muziekleven in Zeeland al even schaars als voor de tijd daarvoor. De Hervorming heeft bovendien hier al evenmin als elders stimulerend op de ontwikkeling der toonkunst gewerkt, en terwijl men in de beginjaren der zeventiende eeuw in steden als Amsterdam, Leeuwarden, Arnhem en Deventer, later ook in Utrecht, Nijmegen, Groningen, Alkmaar en elders muziekcolleges aantreft, heeft men soortgelijke instellingen in Zeeland nooit gekend. Componisten van Zeeuwse origine, als Ghisilinus Danckerts en misschien ook Jacobus Clemens non Papa, zoekt men sinds het midden der zestiende eeuw tevergeefs. Niet als componist, maar als verzamelaar van een groot aantal liederen kreeg de Veerse notaris Adriaen Valerius († 1625) Ga naar eind316 een plaats in de Nederlandse muziekgeschiedenis. Zijn ‘Nederlandstsche Gedenck-clanck’ (1626) is door de 76 liederen, elk met luit- en citherbegeleiding, het bekendste Nederlandse liedboek geworden, maar het is tegelijk het meest | |
[pagina 454]
| |
onnederlandse liedboek van onze hele zeventiende eeuw Ga naar eind317, wat niet zozeer aan de verzamelaar te wijten valt als wel aan de geest van de tijd, die zich voor alle buitenlandse, bovenal Franse en Engelse invloeden, openstelde. Ook een iets ouder Zeeuws liedboek, de ‘Druyven-tros der amoureusheyt’ (1602) van Pieter Lenaerts van der Goes Ga naar eind318 uit Terneuzen vertoont diezelfde internationale invloed, maar toch minder dan de verzameling van Valerius. Of de 27 liederen die ‘op de wijse soot begint’ gezongen moeten worden, composities van de dichter zelf zijn, is niet met zekerheid uit te maken.
| |
KerkorgelsKerkorgels Ga naar eind319 vond men in de zestiende eeuw, hier en daar waarschijnlijk al eerder, in de grote kerken van de steden: Middelburg, Zieriksee, Brouwershaven, Goes, Reimerswaal en Tolen, naar alle waarschijnlijkheid ook in die van Vere en Vlissingen, al zijn daarover geen mededelingen bewaard. De enige Zeeuwse orgelmaker wiens naam ons is overgeleverd, mr. Noel, woonde in Vere Ga naar eind320. Voor het bouwen en keuren van orgels liet men klaarblijkelijk doorgaans deskundigen van buiten het gewest komen; zo begon Jan Françoisz. Rose (die achtereenvolgens te Utrecht, Dordrecht en Bergen-op-Zoom gevestigd was) in 1597 - 1599 met de bouw van het nieuwe grote orgel in de Abdijkerk te Middelburg. Toen zijn blindheid hem belette, dit te voltooien, maakte Johan Morlet II het af. In 1603 werd het door Jan Pietersz. Sweelinck gekeurd. Dezelfde Jan Rose repareerde het orgel van de Onze-Lieve-Vrouwenkerk van Vere (1565), de beide orgels van de Sint-Maartenskerk van Middelburg (1571 - 1572) en dat van de Sint-Lievensmonster van Zieriksee (1585). De orgels van Brouwershaven (1557) en Tolen (1571) zijn misschien door Nicolaas Nijhoff uit 's-Hertogenbosch, een lid van een beroemd geslacht van orgelbouwers, gemaakt, die omstreeks 1600 het grote orgel in de Sint-Maria-Magdalenakerk van Goes herstelde, dat in 1529 door mr. Coenraat uit Antwerpen gerepareerd en verplaatst was. Nicolaas' vader Hendrik Nijhoff, eerst in Amsterdam, later in 's-Hertogenbosch gevestigd, bouwde het nieuwe grote orgel van de Sint-Lievensmonster te Zieriksee (1548 - 1549). Uit al deze gegevens blijkt duidelijk, dat Zeeland zelf geen orgelbouwers bezat, met uitzondering van mr. Noel, die misschien maar korte tijd als zodanig werkzaam is geweest, of niet voldoende bekwaam werd geacht voor zijn werk. De weinige met name genoemde organisten, die we in de kerkelijke en stedelijke rekeningen tegenkomen, zijn niet meer dan klanken voor ons: Gerard le Hardy (1568) te Reimerswaal en mr. Adriaen Provoest (1585) te Zieriksee. Ook hier staan we, als op zovele andere plaatsen in de geschiedenis van het kulturele leven van Zeeland in vroeger eeuwen, voor de schaarse fragmenten van wat misschien een kleurig mozaïek is geweest, misschien ook niet meer dan een grauw en kleurloos tegeltableau. Alleen deze gevolgtrekking kunnen we maken, dat Zeeland in de periode, die we hier behandelen, noch orgelbouwers, noch organisten van enig formaat heeft voortgebracht.
| |
KlokkenspelenHet stadhuis van Vere en de Westmonsterkerk van Middelburg hadden al in de vijftiende eeuw een carillon, het stadhuis van Middelburg en dat van Arnemuiden, de Middelburgse Abdijtoren, de Sint-Jacobstoren te Vlissingen, de Lieve-Vrouwenkerk te Tolen kregen pas in de volgende eeuw een klokkenspel, de Magdalenakerk te Goes, de kerk van Sint- | |
[pagina 455]
| |
Maartensdijk, de Zuidhavenpoort te Zieriksee, het stadhuis van Tolen en de kerken van Hulst en Vere pas in de zeventiende eeuw. Overigens zijn de gegevens over de oude beiaarden in Zeeland al even onvolledig als die over de kerkorgels Ga naar eind321. Ook van de klokkenisten zijn er ons maar enkele bij name bekend: uit Middelburg achtereenvolgens Sacharias Gillis (Abdijtoren, 1532), Heyndrik Heyndricksen (1544), François de Leene (1552), Marcus Klaasz (Claessens) (1558), Marinus Klaasz (Stadhuis, 1559 - 1605), Klaas Blyleven (Stadhuis, tot 1567), Jan Focke-deys (Stadhuis, 1638 - 1640), Sacharias Gillis (Abdijtoren, 1638 - 1645), Pieter de Moor (1646 - 1657); uit Vere: Jan Adriaense (1474), Guillaume Brackelaer (1596) en nog een Guillaume Brackelaer (1669); uit Arnemuiden: Louis Baston (1583), Joris Baston (1597), Joris Bruis (1643 - 1646) en Jacobus van Overbeecke (1646); tenslotte uit Goes: Charles Toulon (1625 - 1628) Ga naar eind322. Uit de gelijkluidendheid van verscheidene namen blijkt dat met de muzikale aanleg het ambt dikwijls erfelijk is geweest. De zuidelijke afkomst van een aantal van deze beiaardiers is onmiskenbaar. Een bekend klokkengietersgeslacht uit Zeeland was de familie Burgerhuys Ga naar eind323, die gedurende drie generaties te Middelburg de kunst van het klokkengieten beoefende. Van Jan Burgerhuys († 1617), zijn zoon Michiel († 1651) en zijn kleinzoon (?) Johannes († 1679) zijn tal van klokken in en buiten Zeeland bewaard gebleven. |
|